Centrale Raad van Beroep, 07-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:981, 23/38 PW
Centrale Raad van Beroep, 07-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:981, 23/38 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 7 mei 2024
- Datum publicatie
- 27 mei 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:981
- Zaaknummer
- 23/38 PW
Inhoudsindicatie
Herziening van bijstand naar de kostendelersnorm. De woonruimte van appellant kan niet worden aangemerkt als een zelfstandige woning. Van belang is dat deze ruimte niet was voorzien van een aansluiting op de riolering en van een zelfstandige aansluiting op water en elektriciteit. Verder is van betekenis dat het kraakpand waarin de ruimte zich bevond, voordat het gekraakt werd niet was opgesplitst in afzonderlijke wooneenheden, maar in gebruik was als één woning. De kostendelersnorm is terecht toegepast.
Uitspraak
23/38 PW, 23/40 PW, 23/53 PW, 23/94 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 16 november 2022, 20/3859 (aangevallen uitspraak 1), 20/7028 (aangevallen uitspraak 2), 21/249 (aangevallen uitspraak 3), en 21/4032 (aangevallen uitspraak 4)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (college)
Datum uitspraak: 7 mei 2024
In deze zaken gaat het om de vraag of het college in het geval van appellant de kostendelersnorm terecht heeft toegepast. Volgens appellant is dat niet zo, omdat de ruimte die hij destijds bewoonde in een gekraakt pand een zelfstandige woning was. De Raad geeft appellant hierin geen gelijk. Daarnaast gaat het om de afwijzing van een verzoek om herziening van een besluit waarbij het college de bijstand van appellant heeft herzien en teruggevorderd in verband met toepassing van de kostendelersnorm. Volgens appellant is deze afwijzing evident onredelijk. Ook hierin geeft de Raad appellant geen gelijk.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.R. Schuckink Kool, advocaat, hoger beroepen ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaken gevoegd behandeld op een zitting van 26 maart 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schuckink Kool. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Mustafic.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van de hoger beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant ontving sinds 25 maart 2019 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de kostendelersnorm op basis van een tweepersoonshuishouden. Appellant woonde in de periode hier van belang in een gekraakt pand op adres X. Dit pand is een grote, monumentale villa die door meerdere personen, in wisselende samenstelling, werd gekraakt. Appellant bewoonde een ruimte op de tweede etage van dat pand (de ruimte).
Zaak 23/40 PW
Met een besluit van 15 oktober 2019 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 september 2019 herzien naar de kostendelersnorm op basis van een driepersoonshuishouden en met ingang van 25 september 2019 naar de kostendelersnorm op basis van een vierpersoonshuishouden. Voor het aantal kostendelers heeft het college aansluiting gezocht bij de inschrijving van de medebewoners in de Basisregistratie personen (Brp).
Met een besluit van 21 oktober 2019, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 15 april 2020 (bestreden besluit 1), heeft het college de over de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 102,56 van appellant teruggevorderd. Aan bestreden besluit 1 ligt, samengevat weergegeven en voor zover van belang, ten grondslag dat appellant niet (tijdig) bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 15 oktober 2019, zodat dat besluit in rechte vaststaat.
Zaak 23/53 PW
Met besluiten van 6 en 14 april 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit 2), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 14 februari 2020 herzien naar de kostendelersnorm op basis van een vijfpersoonshuishouden en met ingang van 21 maart 2020 naar de kostendelersnorm op basis van een zespersoonshuishouden, omdat op die data nieuwe medebewoners op adres X zijn ingeschreven in het Brp. Daarnaast heeft het college de over de periode van 14 februari 2020 tot en met 31 maart 2020 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 51,07 van appellant teruggevorderd. Aan bestreden besluit 2 ligt, samengevat weergegeven en voor zover van belang, ten grondslag dat de ruimte niet als zelfstandige woning kan worden aangemerkt.
Zaak 23/94 PW
Met een brief van 4 maart 2020 heeft appellant verzocht om herziening van het besluit van 15 oktober 2019.
Met een besluit van 15 juni 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 30 november 2020 (bestreden besluit 3), heeft het college dat verzoek afgewezen. Aan bestreden besluit 3 ligt, samengevat weergegeven, ten grondslag dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Zaak 23/38 PW
Met een besluit van 23 november 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 30 april 2021 (bestreden besluit 4), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 september 2020 herzien naar de kostendelersnorm op basis van een vijfpersoonshuishouden. Aan bestreden besluit 4 ligt, samengevat weergegeven, ten grondslag dat de ruimte niet als zelfstandige woning kan worden aangemerkt.
Appellant is nadien verhuisd naar een andere gemeente en ontvangt sinds medio 2021 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
Uitspraken van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.