Centrale Raad van Beroep, 16-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:122, 24/1 AKW
Centrale Raad van Beroep, 16-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:122, 24/1 AKW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 16 januari 2025
- Datum publicatie
- 22 januari 2025
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:122
- Zaaknummer
- 24/1 AKW
Inhoudsindicatie
De beslissing van de Svb blijft in stand. De kinderbijslag voor de dochter van appellant wordt vanaf het derde kwartaal van 2021 niet meer aan appellant uitbetaald, maar aan zijn ex-partner. Appellant heeft het ouderschapsplan sinds juli 2021 niet meer nageleefd. De Raad oordeelde dat het niet naleven van het ouderschapsplan een bestendig karakter had, en dat de kinderbijslag terecht aan de ex-partner werd uitbetaald.
Uitspraak
p
24/1 AKW, 24/4 AKW
Datum uitspraak: 16 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 december 2023, 22/901 en 22/2586 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze uitspraak onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank. De beslissing van de Svb om de kinderbijslag voor de dochter van appellant vanaf het derde kwartaal van 2021 niet uit te betalen aan appellant maar aan zijn ex-partner blijft hierdoor in stand.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de ex-partner van appellant in de gelegenheid gesteld om in hoger beroep als derde-partij aan het geding deel te nemen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De Raad heeft de zaken behandeld op een zitting van 5 december 2024. Appellant is verschenen via videobellen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van den Berg.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep van appellant zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant is gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 2006 een dochter geboren, [naam dochter] . Bij beschikking van 5 oktober 2011 is de echtscheiding tussen appellant en zijn expartner uitgesproken. Daarbij is voor [naam dochter] een co-ouderschapsregeling getroffen die er mede in voorzag dat appellant de ouder blijft die de kinderbijslag voor [naam dochter] int.
Op 24 juni 2021 heeft de ex-partner van appellant de Svb verzocht om de kinderbijslag voor [naam dochter] voortaan aan haar toe te kennen en uit te betalen. Aan dit verzoek is ten grondslag gelegd dat dat [naam dochter] sinds 14 juni 2021 bij haar is komen wonen.
De Svb heeft deze aanvraag van de ex-partner van appellant bij besluit van 6 september 2021 ingewilligd, in die zin dat is beslist dat de kinderbijslag voor [naam dochter] vanaf het derde kwartaal van 2021 aan de ex-partner van appellant wordt toegekend en uitbetaald. Verder heeft de Svb bij besluit van 6 januari 2022 geweigerd om de kinderbijslag voor [naam dochter] vanaf het vierde kwartaal van 2021 opnieuw aan appellant toe te kennen.
Appellant heeft bij de Svb bezwaar gemaakt tegen de onder 1.3 genoemde besluiten. Deze bezwaren heeft de Svb ongegrond verklaard bij besluiten van 6 januari 2022 en 28 maart 2022 (bestreden besluiten). Daarbij is in aanmerking genomen dat het ouderschapsplan niet meer wordt nageleefd, dat dit per 1 juli 2021 een bestendig karakter gekregen heeft en dat [naam dochter] ten tijde van belang haar hoofdverblijf had bij de ex-partner van appellant.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en de bestreden besluiten in stand gelaten. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar artikel 18 van de AKW,1 artikel 10 van het BUK,2 de Svb-beleidsregels LJN SB1014 en LJN SB1096, en naar een uitspraak van de Raad.3
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.