Centrale Raad van Beroep, 16-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:133, 23/649 WMO15
Centrale Raad van Beroep, 16-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:133, 23/649 WMO15
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 16 januari 2025
- Datum publicatie
- 24 januari 2025
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:133
- Zaaknummer
- 23/649 WMO15
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak gaat over een besluit waarmee het college uitvoering heeft gegeven aan een schikking die appellante en het college eerder ter zitting bij de Raad hebben bereikt. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, kan appellante in een nieuwe procedure aan de orde stellen of het college op een juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de schikking. De Raad vernietigt daarom de aangevallen uitspraak. Het beroep wordt ongegrond verklaard, omdat het besluit in overeenstemming is met de in de schikking neergelegde afspraken.
Uitspraak
23/649 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 februari 2023, 22/1988 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Oude Pekela (college)
Datum uitspraak: 16 januari 2025
SAMENVATTING
Deze uitspraak gaat over een besluit waarmee het college uitvoering heeft gegeven aan een schikking die appellante en het college eerder ter zitting bij de Raad hebben bereikt. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, kan appellante in een nieuwe procedure aan de orde stellen of het college op een juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de schikking. De Raad vernietigt daarom de aangevallen uitspraak. Het beroep wordt ongegrond verklaard, omdat het besluit in overeenstemming is met de in de schikking neergelegde afspraken.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 december 2024. Voor appellante is mr. Van der Wal verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Kuijken, advocaat.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante ontving tot 1 januari 2015 een persoonsgebonden budget (pgb) voor het inkopen van huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 is het pgb beëindigd en is appellante voor huishoudelijke ondersteuning verwezen naar de algemene voorziening. Appellante was het hier niet mee eens en heeft daarom een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning aangevraagd. Hierover zijn verschillende procedures gevoerd.
Op een zitting van de Raad van 8 september 2021 hebben partijen een schikking bereikt. Met deze schikking zijn partijen overeengekomen dat het college op grond van de Wmo 2015 aan appellante een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekt in de vorm van een pgb voor de periode van 1 oktober 2021 tot en met 30 september 2022 voor 8,5 uur per week en ter hoogte van het tarief dat binnen de gemeente gebruikelijk is.
Om uitvoering te geven aan de schikking heeft het college met een besluit van 1 november 2021 aan appellante een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekt voor 8,5 uur per week, in de vorm van een pgb en voor de periode van 1 november 2021 tot en met 31 oktober 2022. Als uurtarief heeft het college een bedrag van € 15,53 gehanteerd.
Met een besluit van 22 april 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 1 november 2021 ongegrond verklaard.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante door het instellen van bezwaar niet in een betere positie kon komen dan waarin zij door de schikking al verkeerde, omdat appellante en het college met de schikking overeenstemming hebben bereikt. Waar partijen overeenstemming over hebben bereikt kan niet in een nieuwe procedure aan de orde worden gesteld.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens, behoudens de toegekende proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht. Wat zij tegen die uitspraak heeft aangevoerd wordt hierna besproken.