Centrale Raad van Beroep, 07-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:136, 24/306 PW
Centrale Raad van Beroep, 07-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:136, 24/306 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 7 januari 2025
- Datum publicatie
- 27 januari 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:136
- Zaaknummer
- 24/306 PW
Inhoudsindicatie
Intrekking en teugvordering van bijstand. Exploitatie hennepkwekerij. Recht niet vast te stellen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen bieden de looptijd van de kwekerij, het ontbreken van inkomsten daaruit en het aantal hennepplanten onvoldoende aanknopingspunten om het recht op bijstand schattenderwijs te kunnen vaststellen. Het college heeft zich, anders dan de rechtbank, terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand niet, ook niet schattenderwijs, is vast te stellen.
Uitspraak
24/306 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 januari 2024, 23/2718 en 23/2719 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 7 januari 2025
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om een intrekking van de bijstand van betrokkene over de periode van 20 oktober 2021 tot en met 4 januari 2022 en een terugvordering van de kosten van bijstand over die periode omdat betrokkene niet heeft gemeld dat hij in zijn woning een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. Naar het oordeel van de rechtbank had het college het recht op bijstand schattenderwijs moeten vaststellen. Het college is het daar niet mee eens. De Raad geeft het college gelijk. Het hoger beroep slaagt.
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 november 2024. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. M. Bou-Asrar, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Krol.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Betrokkene ontvangt sinds 17 november 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande.
Naar aanleiding van een melding dat in de woning van betrokkene op 4 januari 2022 een hennepkwekerij is aangetroffen, is een medewerker van de afdeling Handhaving, uitvoering sociaal domein van de gemeente Leeuwarden een rechtmatigheidsonderzoek gestart. In dat kader heeft de medewerker onder meer kennisgenomen van een bestuurlijke rapportage van de politie van 13 januari 2022 over de aangetroffen hennepkwekerij. Verder heeft de medewerker op 22 september 2022 met betrokkene een gesprek gevoerd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 26 september 2022.
Met een besluit van 28 september 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 10 mei 2023 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van betrokkene over de periode van 20 oktober 2021 tot en met 4 januari 2022 (te beoordelen periode) ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 4.170,65 van hem teruggevorderd. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat betrokkene de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij in de te beoordelen periode in zijn woning een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. Omdat betrokkene geen administratie van deze exploitatie heeft bijgehouden, kan het recht op bijstand over die periode niet worden vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. In de aangevallen uitspraak – voor zover hier van belang – heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat op 4 januari 2022 in de toenmalige woning van betrokkene een in werking zijnde hennepkwekerij met 192 bijna oogstrijpe hennepplanten is aangetroffen, dat deze planten sinds ongeveer 20 oktober 2021 in de woning stonden, dat betrokkene activiteiten in deze hennepkwekerij heeft verricht en dat hij deze activiteiten niet heeft gemeld bij het college. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze activiteiten zijn aan te merken als op geld waardeerbare werkzaamheden en dat betrokkene, door hiervan geen mededeling te doen aan het college, de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden.
Hoewel betrokkene geen urenadministratie heeft bijgehouden van de door hem in de kwekerij verrichte activiteiten, is naar het oordeel van de rechtbank de duur en omvang van de door betrokkene verrichte werkzaamheden voldoende concreet om het recht op bijstand schattenderwijs te kunnen vaststellen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat partijen niet van mening verschillen over de exacte looptijd van de kwekerij, namelijk elf weken, dat de hennepkwekerij geen winst heeft gemaakt en dat de werkzaamheden van betrokkene in de kwekerij niets hebben opgeleverd. Met de opbouw van de kwekerij en het aanleggen van de illegale stroomvoorziening gedurende de voorbereidingstijd zullen mogelijk werkzaamheden van aanzienlijke omvang zijn gemoeid. Dat is echter mogelijk anders in de weken waarin de daadwerkelijke kweek plaatsvond. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het college schattenderwijs de omvang van de werkzaamheden gedurende de voorbereidingstijd en de kweekperiode had kunnen bepalen.
Het standpunt van het college
3. Het college is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.