Home

Centrale Raad van Beroep, 07-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:137, 21/1809 PW, 21/1810 PW

Centrale Raad van Beroep, 07-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:137, 21/1809 PW, 21/1810 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 januari 2025
Datum publicatie
27 januari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:137
Zaaknummer
21/1809 PW, 21/1810 PW

Inhoudsindicatie

Intrekking en terugvordering van bijstand. Oplegging boete. Prijsgeven grondslag. Geen schending inlichtingenverplichting. Het college handelt in strijd met de goede procesorde door de bijstand in te trekken op de grond dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Die grondslag is in een eerdere fase van de procedure prijsgegeven. De intrekking en terugvordering blijft echter wel in stand omdat appellante beschikte over een vermogen boven de grens van de voor haar geldende vermogensgrens. Omdat appellante de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden moet de boete komen te vervallen.

Uitspraak

21/1809 PW, 21/1810 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2021, 20/1084 (aangevallen uitspraak 1) en 20/2097 (aangevallen uitspraak 2)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (college)

Datum uitspraak: 7 januari 2025

SAMENVATTING

In de eerste zaak gaat het om de intrekking van bijstand vanaf 1 mei 2018 en de terugvordering van bijstand over de periode van 1 mei 2018 tot en met 31 mei 2019. Het hoger beroep slaagt voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden, omdat het college deze grondslag in bezwaar bewust en ondubbelzinnig heeft prijsgegeven. Dit leidt echter niet tot vernietiging van aangevallen uitspraak 1. De intrekking van de bijstand vanaf 1 mei 2018 houdt namelijk stand omdat appellante meer vermogen had dan de vermogensgrens. Het college was daarom bevoegd om tot terugvordering over de periode van 1 mei 2018 tot en met 31 mei 2019 over te gaan. Dit leidt er wel toe dat het hoger beroep in de tweede zaak slaagt en de boete komt te vervallen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.W. Weehuizen, advocaat, hoger beroepen ingesteld.

De Raad heeft partijen bij brieven van 28 november 2023 en 30 mei 2024 nadere vragen gesteld. Partijen hebben hierop gereageerd.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 oktober 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Weehuizen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Yesildag.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van de hoger beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante ontving sinds 3 maart 2013 bijstand van het college, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande.

1.2.

Naar aanleiding van een signaal van het inlichtingenbureau in november 2018 dat appellante in 2017 vermogen had boven de voor haar geldende vermogensgrens, is het college een onderzoek gestart naar het recht op bijstand van appellante. Daarbij heeft het college diverse malen gegevens bij appellante opgevraagd en heeft op 1 mei 2019 een gesprek met appellante plaatsgevonden. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat appellante sinds 21 september 2016 staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als eigenaar van een onderneming met de naam [naam onderneming] . In april 2017 heeft appellante voor het project [naam project] (project) subsidie aangevraagd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Bij besluit van 2 juni 2017 is de subsidie toegekend tot een bedrag van € 25.000,-. Op 16 juni 2017 is dat bedrag bij wijze van voorschot uitbetaald door bijschrijving op haar bankrekening. De looptijd van het project liep van 1 mei 2017 tot en met 30 april 2018. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 25 juni 2019.

1.3.

Bij besluit van 26 juni 2019 heeft het college de bijstand van appellante vanaf 16 juni 2017 beëindigd (bedoeld zal zijn ingetrokken) en de over de periode van 16 juni 2017 tot en met 31 mei 2019 gemaakte kosten van bijstand van appellante teruggevorderd tot een bedrag van € 28.539,89. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden doordat zij de gevraagde bewijsstukken niet heeft ingeleverd. Hierdoor kan vanaf 16 juni 2017 niet worden vastgesteld of appellante recht heeft op bijstand.

1.4.

Bij besluit van 22 juli 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 februari 2020, heeft het college appellante een boete opgelegd van € 8.300,-. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddel aangewend.

1.5.

Het college heeft het tegen het besluit van 26 juni 2019 gemaakte bezwaar bij besluit van 4 maart 2020 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard voor wat betreft de intrekking van de bijstand en, onder verwijzing naar het door het college overgenomen advies (advies) van de Commissie van Advies voor de bezwaarschriften (bezwaaradviescommissie), de grondslag van het besluit van 26 juni 2019 gewijzigd. In het advies is opgenomen dat niet langer in geschil is dat appellante door het niet tijdig melden van de ontvangen subsidie, de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden en appellante in de bezwaarfase alsnog voldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. De grondslag voor het besluit van 26 juni 2019 is daarmee komen te vervallen. Door de ontvangen subsidie had appellante vanaf 5 juni 2017 vermogen boven de voor haar geldende vermogensgrens waardoor zij, op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de PW, vanaf die datum geen recht had op bijstand. Omdat het bestreden besluit niet ten nadele mag worden aangepast, wordt uitgegaan van de datum 16 juni 2017. De terugvordering heeft het college, met toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW, verlaagd tot € 18.087,12.

1.6

Op 7 februari 2020 heeft appellante het college verzocht om het besluit van 22 juli 2019 te herzien.

1.7.

Bij besluit van 16 april 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 juli 2020, heeft het college het verzoek van appellante afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht om (de hoogte van de) boete te herzien en het besluit niet evident onredelijk is.

Uitspraken van de rechtbank

2. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en het besluit van 26 juni 2019 herroepen, voor zover daarbij de bijstand van appellante over de periode van 16 juni 2017 tot en met 30 april 2018 is ingetrokken, en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Daarbij heeft de rechtbank het college opgedragen om opnieuw te beslissen over de hoogte van de terugvordering. Volgens de rechtbank kon appellante tot en met 30 april 2018 niet (vrijelijk) over de subsidie beschikken, omdat deze moest worden besteed aan het project. Vanaf 1 mei 2018 heeft het college het restant van de subsidie terecht aangemerkt als vermogen. Doordat het vermogen hoger was dan de voor appellante geldende vermogensgrens had appellante vanaf 1 mei 2018 geen recht op bijstand. Omdat het college zich ter zitting van de rechtbank op het standpunt heeft gesteld dat de grondslag dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden nimmer is verlaten, heeft de rechtbank die grondslag beoordeeld en geoordeeld dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden doordat zij de ontvangst van de subsidie niet heeft gemeld.

2.1.

De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 2 het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels