Centrale Raad van Beroep, 08-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:20, 23/1559 WAJONG
Centrale Raad van Beroep, 08-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:20, 23/1559 WAJONG
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 8 januari 2025
- Datum publicatie
- 13 januari 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:20
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2023:2957, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/1559 WAJONG
Inhoudsindicatie
Weigering Wajong-uitkering tijdens de studie toe te kennen op de grond dat appellante op haar achttiende jaar al beperkingen uit dezelfde ziekte had en de toename van de beperkingen die tot het verlies van arbeidsvermogen heeft geleid niet binnen de periode van vijf jaar daaropvolgend is ingetreden terecht.
Uitspraak
23/1559 WAJONG
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2023, 22/4098 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op 3 mei 2018, de dag dat zij studerende was, duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante tijdens studie een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat zij op haar achttiende jaar al beperkingen uit dezelfde ziekte had en de toename van de beperkingen die tot het verlies van arbeidsvermogen heeft geleid niet binnen de periode van vijf jaar daaropvolgend is ingetreden.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. van den Bogaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en verweerschriften ingediend.
Partijen hebben nadere reacties ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 september 2024. Appellante is verschenen via videobellen. Voor appellante zijn verschenen mr. Van den Bogaard en mr. F. Reith, beiden advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort en mr. P.C.P. Veldman.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1992, is op [geboortedatum] 2010 achttien jaar geworden. Bij besluit van 3 maart 2011 heeft het Uwv een aanvraag van appellante op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) afgewezen op de grond dat geen sprake is van verlies aan verdiencapaciteit en de wachttijd niet is volgemaakt.
Appellante heeft op 4 januari 2021 wederom een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat zij vanaf 3 mei 2018 een burn-out heeft. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een herhaalde aanvraag en bij besluit van 16 maart 2021 afgewezen op de grond dat geen nieuwe of andere informatie is gegeven dan waarover het Uwv ten tijde van het besluit van 3 maart 2011 beschikte. In de bezwaarprocedure heeft het Uwv vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Daaruit is geconcludeerd dat vanaf 3 mei 2018 weliswaar arbeidsvermogen bij appellante ontbreekt, maar dit niet duurzaam is. Het Uwv heeft op 16 december 2021 een voornemen tot wijziging van het besluit van 16 maart 2021 aan appellante kenbaar gemaakt, waarin is meegedeeld een Wajong-uitkering op die grond te weigeren. Appellante heeft een zienswijze ingediend.
Bij beslissing op bezwaar van 21 juli 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard op de grond dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden om terug te komen van het besluit van 3 maart 2011. Daarnaast heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat op 3 mei 2018 weliswaar arbeidsvermogen bij appellante ontbreekt, maar appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering omdat het gaat om toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak na de vijfjaarstermijn vanaf de achttiende verjaardag. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 juli 2022 ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Volgens de rechtbank heeft appellante met haar aanvraag beoogd dat het Uwv terug zou komen van het besluit van 3 maart 2011 waarbij de aanvraag om een Wajong-uitkering is afgewezen en dat 3 mei 2018 als nieuwe eerste ziektedag wordt aangewezen. Daarom is de aanvraag van appellante een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de Wajong-aanvraag terecht is afgewezen omdat geen sprake is van een nieuwe eerste ziektedag, de toename van de klachten van appellante na [geboortedatum] 2015 heeft plaatsvonden en er geen sprake is van een volledig nieuwe ziekteoorzaak die tijdens de studie is ontstaan. Het standpunt van appellante, dat op haar achttiende verjaardag geen sprake was van het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid en dat hier pas sinds 2017-2018 sprake van is waardoor zij recht heeft op een Wajong-uitkering omdat zij in die periode studerende is, wordt niet gevolgd. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante reeds op haar achttiende verjaardag beperkingen als gevolg van ziekte ondervindt en niet pas in 2017-2018. De vijfjaarstermijn begint dan te lopen vanaf de achttiende verjaardag. Uit de uitspraak van de Raad van 28 juni 20181 volgt dat er geen sprake kan zijn van twee momenten van het ontstaan van arbeidsongeschiktheid ten aanzien van voor aanvang zeventiende jaar en voor aanvang studie bestaande klachten. Voor appellante kan op grond van haar psychische klachten alleen een ‘Ambertermijn’ gelden vanaf 52 weken na haar zeventiende verjaardag tot vijf jaar daarna. Appellante is in dat geval buiten het voor haar door de Wajong verzekerde tijdvak arbeidsongeschikt geraakt. Het standpunt van appellante dat de uitspraak van de Raad uit 2018 voor haar niet geldt omdat in de eerste beoordeling niet is vastgesteld dat sprake is van arbeidsongeschiktheid volgt de rechtbank ook niet. Daargelaten dat het Uwv in het besluit van 3 maart 2011 niet alleen heeft vastgesteld dat de wachttijd niet is volgemaakt, maar ook dat appellante ten minste het maatgevende loon kan verdienen, zijn bij die eerste beoordeling beperkingen als gevolg van ziekte vastgesteld. Die hebben echter niet geleid tot een aanspraak in de zin van recht op een Wajong-uitkering. In zo’n geval geeft de vaststelling van een nieuwe ziekteoorzaak tijdens studie, meer dan vijf jaar na de achttiende verjaardag, niet alsnog recht op een aanspraak.
Het standpunt van appellante
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante stelt zich –
samengevat – op het standpunt dat zij onder het toepassingsbereik van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong valt, ook als het gaat om toegenomen beperkingen uit een ziekte die op haar achttiende verjaardag al leidde tot beperkingen. Volgens appellante dient niet vastgehouden te worden aan de onder 2.2 genoemde uitspraak van de Raad van 28 juni 2018.
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat appellante niet onder het toepassingsbereik van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b van de Wajong valt, omdat het gaat om toegenomen beperkingen uit een ziekte die op haar achttiende verjaardag al leidde tot beperkingen. Indien er op de achttiende verjaardag al beperkingen waren uit die ziekte, dan kan alleen een toename daarvan tot de 23e verjaardag leiden tot een aanspraak op Wajong-uitkering.
Voor zover het hoger beroep slaagt, heeft het Uwv in incidenteel hoger beroep verzocht de aangevallen uitspraak op een aantal onderdelen te vernietigen.