Centrale Raad van Beroep, 13-02-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:256, 23/905 WIA
Centrale Raad van Beroep, 13-02-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:256, 23/905 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 13 februari 2025
- Datum publicatie
- 19 februari 2025
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:256
- Zaaknummer
- 23/905 WIA
Inhoudsindicatie
Verzoek garantsteller om herbeoordeling IVA-uitkering. Mate van arbeidsongeschiktheid terecht bepaald op 58,96%. Eerst ter zitting in hoger beroep aanvoeren van gronden gericht tegen persoon verzekeringsarts en vermeende procedurele en materiële gebreken in rapport in strijd met goede procesorde. Garantsteller kon verzoeken om herbeoordeling waarop het Uwv gehouden was te beslissen.
Uitspraak
23/905 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 6 februari \ 2023, 20/2149 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 februari 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 24 december 2019 heeft vastgesteld op 58,96%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en zijn deze beperkingen duurzaam. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 58,96%.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.P. Sijbrandij, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 januari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sijbrandij. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als vrachtwagenchauffeur voor 36,78 uur per week. Op 13 maart 2008 heeft hij zich ziekgemeld met fysieke klachten als gevolg van een bedrijfsongeval. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 8 augustus 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 8 juli 2012 in aanmerking gebracht voor een WGAloonaanvullingsuitkering, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
Op 9 juli 2012 heeft appellant een aanvraag om een IVA-uitkering ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv bij besluit van 9 augustus 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 januari 2013, de mate van arbeidsongeschiktheid per 2 augustus 2012 verlaagd naar 52,16%. Het beroep hiertegen is ongegrond verklaard en deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd. Op 15 april 2016 heeft appellant vervolgens gemeld dat hij toegenomen arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 2 september 2016 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschikt aangepast van 52,16% naar 52,12%. Na bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 8 februari 2017 de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 100% en appellant per 1 november 2014 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
De ex-werkgever van appellant was een eigenrisicodrager en is failliet gegaan. Op 27 september 2019 heeft de garantsteller van de ex-werkgever van appellant verzocht om een herbeoordeling. Vervolgens heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 december 2019. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 30 december 2019 vastgesteld dat appellant met ingang van 24 december 2019 48,54% arbeidsongeschikt is en dat voor appellant met ingang van 1 januari 2022 een inkomenseis van € 1.045,79 gaat gelden waarop de WIA-uitkering dan zal worden gebaseerd.
Bij besluit van 14 juli 2020 heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld. Na de zitting op 13 april 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Het Uwv heeft alsnog gereageerd op de stukken die appellant in beroep had overgelegd en heeft hieraan een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag gelegd. Appellant heeft hier een reactie op gegeven. Vervolgens heeft de rechtbank op 23 september 2021 dr. M.J.A. Tijssen, psychiater, als deskundige benoemd.
Het Uwv heeft op 9 december 2021 een nieuw besluit (bestreden besluit 2) genomen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 24 december 2019 wordt gewijzigd naar 58,96%. Appellant heeft te kennen gegeven het hier niet mee eens te zijn en heeft nadere medische stukken overgelegd.
De deskundige heeft op 11 februari 2022 gerapporteerd. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv een nieuwe FML van 22 maart 2022 opgesteld en geconcludeerd dat dit niet tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid leidt.
De rechtbank heeft vervolgens L. Greveling-Fockens, verzekeringsarts, als deskundige benoemd. Op 22 augustus 2022 heeft zij gerapporteerd en op 27 september 2022 heeft zij een nadere reactie gegeven op de opmerkingen van appellant.
Uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard en daarmee bestreden besluit 2 in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv mocht overgaan tot een herbeoordeling op verzoek van de garantsteller van de ex-werkgever van appellant. De door appellant overgelegde informatie over zijn gezondheidstoestand heeft bij de rechtbank zodanige twijfel gewekt over de beoordeling van de beperkingen wegens psychische aandoeningen, dat zij psychiater Tijssen als onafhankelijk medisch deskundige heeft benoemd ter beoordeling van de door het Uwv als uitgangspunt genomen belastbaarheid van appellant op 24 december 2019. Het is vaste rechtspraak dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de door de deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier volgens de rechtbank voor. Het onderzoek van psychiater Tijssen is zorgvuldig geweest, inzichtelijk en consistent. Het heeft echter naar het oordeel van de rechtbank nog niet iedere twijfel over de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordeling weggenomen. Daarom heeft de rechtbank ook verzekeringsarts GrevelingFockens als deskundige benoemd. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet ook het rapport van deze deskundige aan de kwaliteitsmaatstaven. De deskundige heeft zich bij haar onderzoek zowel op de lichamelijke als op de psychische klachten van appellant gericht, appellant zelf onderzocht en daarbij alle voorhanden medische informatie betrokken. Haar conclusies zijn inzichtelijk en consistent. De kritiek op de wijze van rapporteren van de deskundige doet naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan de overtuigingskracht van haar bevindingen. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functies geschikt zijn, waarbij rekening is gehouden met de opleiding en werkervaring van appellant en zijn functionele mogelijkheden. De deskundige verzekeringsarts heeft in haar rapport daarmee ingestemd en heeft haar conclusies daarover overtuigend gemotiveerd. De rechtbank heeft zich aangesloten bij die conclusies. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft besloten de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 24 december 2019 vast te stellen op 58,96%. Omdat het Uwv het bestreden besluit in beroep heeft gewijzigd en ook een nieuwe FML is opgesteld, heeft de rechtbank appellant een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht toegekend.
Het standpunt van appellant
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak (kort samengevat) aangevoerd dat hij al vanaf 2009 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hier is het Uwv volledig aan voorbij gegaan. Appellant maakt om die reden aanspraak op een IVA-uitkering, in ieder geval vanaf 24 december 2019. Daarnaast zijn de geduide functies niet geschikt, omdat ze zijn belastbaarheid overschrijden. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt in hoger beroep een rapport van een verzekeringsarts van Ergatis van 17 mei 2023 overgelegd, waarin is vermeld dat sprake is van carpaal tunnel syndroom beiderzijds en artrose in beide enkels. Volgens appellant heeft het Uwv dit ten onrechte niet meegewogen bij de beoordeling in november 2019.
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.