Home

Centrale Raad van Beroep, 21-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:264, 22/3456 PW

Centrale Raad van Beroep, 21-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:264, 22/3456 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
21 januari 2025
Datum publicatie
3 maart 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:264
Zaaknummer
22/3456 PW

Inhoudsindicatie

Herziening en terugvordering AIO-aanvulling. Toepassing Bbz 2004. Dwangsom. Appellant en zijn echtgenote hebben inkomsten uit loondienst en als zelfstandige gehad die hoger waren dan bekend was bij de Svb. De Svb heeft voldoende gemotiveerd dat hij het definitieve recht op de AIO-aanvulling in aansluiting op het Bbz 2004 per boekjaar vaststelt. Uit de uitspraak van de Raad van 18 oktober 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3896) volgt niet dat de Svb het saldo van de privéonttrekkingen en privéstortingen dient te verrekenen over drie jaren. Het feit dat in de fiscale wetgeving de mogelijkheid bestaat tot het middelen over meerdere jaren leidt niet tot een andere conclusie. Appellant heeft recht op een dwangsom omdat het college het bestreden besluit te laat bekend heeft gemaakt.

Uitspraak

22/3456 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 september 2022, 22/1419 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Datum uitspraak: 21 januari 2025

In dit hoger beroep is het geschil beperkt tot de vraag of de Svb voldoende heeft gemotiveerd waarom de Svb uitgaat van het saldo van privéstortingen in en onttrekkingen uit het vermogen van een eenmanszaak over een jaar, het boekjaar 2019, voor het bepalen van de omvang van te ontvangen AIO-aanvulling over 2019, en of de Svb een dwangsom heeft verbeurd. De Svb verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt dat naar het boekjaar 2019 moet worden gekeken naar het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 en een uitspraak van de Raad van 18 oktober 2016. Appellant vindt dat uit de uitspraak van de Raad van 18 oktober 2016 volgt dat de saldi privéonttrekkingen/privéstortingen over meerdere jaren moeten worden verrekend. Net als de rechtbank is de Raad het niet met appellant eens. Appellant krijgt wel gelijk dat de Svb een dwangsom heeft verbeurd omdat de Svb niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op bezwaar tijdig bekend is gemaakt.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 december 2024. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant en zijn echtgenote ontvingen met ingang van 1 januari 2016 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) naar de norm voor gehuwden.

1.2.

Met een besluit van 20 april 2020 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellant en zijn echtgenote over de periode van januari 2019 tot en met december 2019 herzien. Met een besluit van eveneens 20 april 2020 heeft de Svb de gemaakte kosten van AIO-aanvulling over die periode tot een bedrag van € 1.916,93 teruggevorderd. Appellant en zijn echtgenote hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar de Svb is met een besluit van 22 mei 2020 bij de herziening en terugvordering gebleven. De Svb heeft, voor zover hier van belang, aan dat besluit ten grondslag gelegd dat de echtgenote van appellant inkomsten uit loondienst en als zelfstandige heeft gehad die hoger waren dan bekend was bij de Svb. Voor het berekenen van de inkomsten als zelfstandige is de Svb uitgegaan van de in 2019 behaalde winst en het (positieve) saldo van de privéonttrekkingen uit en privéstortingen in het vermogen van de eenmanszaak van de echtgenote.

1.3.

Appellant en zijn echtgenote hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank Rotterdam heeft in een uitspraak van 8 december 20211 het beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd wegens schending van het motiveringsbeginsel. Voor zover hier van belang heeft de rechtbank geoordeeld dat de Svb niet heeft gemotiveerd waarom hij alleen naar het saldo van de privéonttrekkingen/privéstortingen over één specifiek jaar, namelijk 2019, heeft gekeken. De rechtbank heeft de Svb opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen en het door appellant betaalde griffierecht te vergoeden.

1.4.

Op 27 januari 2022 heeft appellant de Svb in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van de beslissing op bezwaar en gesommeerd het griffierecht te vergoeden.

1.5.

Met een besluit gedateerd op 9 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen de besluiten van 20 april 2020 opnieuw ongegrond verklaard. De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de inkomsten van een zelfstandige per boekjaar vaststelt in aansluiting op het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en ter onderbouwing daarvan verwezen naar een uitspraak van de Raad van 18 oktober 2016.2

1.6.

De Svb heeft op 3 mei 2022 een bedrag van € 48,- aan appellant overgemaakt ter vergoeding van het door appellant betaalde griffierecht.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe overweegt de rechtbank, voor zover hier van belang, dat de Svb in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd heeft weergegeven dat hij het definitieve recht op de AIO-aanvulling in aansluiting op het Bbz 2004 per boekjaar vaststelt. Uit de uitspraak van de Raad van 18 oktober 2016 volgt niet dat de Svb het saldo van privéonttrekkingen en privéstortingen dient te verrekenen over drie jaren. Uit de uitspraak volgt weliswaar dat de Raad de saldi van privéonttrekkingen en privéstortingen over een periode van drie jaar heeft beoordeeld, maar uit de uitspraak volgt niet dat de saldi van de drie afzonderlijke jaren zijn verrekend en samengevoegd tot één saldo. De rechtbank overweegt verder dat de Svb geen dwangsom heeft verbeurd. De Svb heeft het besluit op 9 februari 2022 genomen. Dat is binnen twee weken na de ingebrekestelling.

Het standpunt van appellant

3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels