Centrale Raad van Beroep, 08-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:29, 23/2029 WAJONG
Centrale Raad van Beroep, 08-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:29, 23/2029 WAJONG
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 8 januari 2025
- Datum publicatie
- 13 januari 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:29
- Zaaknummer
- 23/2029 WAJONG
Inhoudsindicatie
Weigering Wajong-uitkering toe te kennen terecht. Uitgaande van de op 1 april 2009 bestaande handbeperkingen van appellante onderschrijft de Raad het standpunt van het Uwv, dat appellante over arbeidsvermogen beschikt.
Uitspraak
23/2029 WAJONG
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2023, 23/13 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op 1 april 2009, de dag dat zij studerend was, duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. Appellante stelt zich op het standpunt dat daarbij ook rekening moet worden gehouden met beperkingen uit een ziekte die al vóór aanvang van haar studie tot beperkingen leidde. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Reith, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben nadere reacties ingediend.
Het Uwv heeft gereageerd op een vraagstelling van de Raad.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 september 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Reith en mr. E. van den Bogaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort en mr. P.C.P. Veldman.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1983, is op [geboortedatum] 2001 achttien jaar geworden. Op 31 maart 2022 heeft zij een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft deze aanvraag bij besluit van 3 mei 2022 afgewezen, op de grond dat appellante na haar achttiende verjaardag, in 2015 tenminste 1225 uur als zelfstandige heeft gewerkt en daardoor over arbeidsvermogen beschikte.
In het kader van de bezwaarprocedure heeft het Uwv vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Daaruit is geconcludeerd dat appellante vanaf 1 januari 2009 geen arbeidsvermogen heeft, maar er geen recht op een Wajong-uitkering bestaat omdat het voor zowel haar fysieke (hand)klachten, als haar psychische klachten gaat om toegenomen beperkingen uit een ziekte die op haar achttiende verjaardag al aanwezig was. Gerekend vanaf de achttiende verjaardag is de vijfjaarstermijn op 1 januari 2009 al verstreken. Het Uwv heeft op 13 oktober 2022 een voornemen tot wijziging van het besluit van 3 mei 2022 aan appellante kenbaar gemaakt, waarin het Uwv heeft meegedeeld voornemens te zijn de Wajong-uitkering op die grond te weigeren. Appellante heeft een zienswijze ingediend.
Bij beslissing op bezwaar van 14 december 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
De rechtbank heeft voorop gesteld dat appellante een laattijdige aanvraag heeft gedaan. Anders dan bij een tijdige aanvraag moet bij een laattijdige aanvraag een retrospectieve beoordeling plaatsvinden over een tijdstip in het verleden. Volgens vaste rechtspraak ligt de bewijslast bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. Dit betekent dat het voor risico van appellante komt als onvoldoende gegevens over haar gezondheidstoestand en over de arbeidskundige situatie in het betreffende tijdvak beschikbaar zijn.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat appellante de stelling, dat de fysieke beperkingen waarvan zij in 2009 last kreeg voortkomen uit een andere ziekteoorzaak dan de beperkingen die zij op haar achttiende verjaardag had, niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit de overwegingen van de verzekeringsarts leidt de rechtbank af, dat de beperkingen waarvan appellante in 2009 last kreeg voortkomen uit de erfelijke aandoening (hypermobiliteit) die zij op haar 18e verjaardag al had. De rechtbank volgt het Uwv in het op de uitspraak van de Raad van 28 juni 20181 gebaseerde standpunt dat een ziekte niet op meerdere momenten kan ontstaan. Het moet gaan om een ziekte die ofwel is ontstaan op jonge leeftijd dan wel later tijdens studie. Een ziekte die is ontstaan voor de achttiende verjaardag kan niet tot vijf jaar na afloop van een studie alsnog leiden tot een Wajong-uitkering. Volgens de verzekeringsarts zijn de handklachten van appellante te relateren aan de hypermobiliteit, die reeds aanwezig was ten tijde van haar achttiende verjaardag. Zij heeft eerst op 1 januari 2009 – en daarmee buiten het door de Wajong verzekerde tijdvak dat liep van haar achttiende verjaardag ([geboortedatum] 2001) tot en met [geboortedatum] 2006 – haar arbeidsvermogen verloren. Dat de wijze waarop het Uwv de wet uitlegt ertoe leidt dat elke persoon met een erfelijke of aangeboren aandoening vanaf zijn 23e levensjaar uitgesloten zou worden voor de Wajong, omdat de ziekte al vanaf de geboorte aanwezig is maar zich mogelijk pas later manifesteert, onderschrijft de rechtbank niet. Van een (mogelijk) discriminatoire wetsuitleg is geen sprake.
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv heeft zich in hoger beroep alsnog op het standpunt gesteld dat de handbeperkingen die verband houden met de hypermobiliteit voor het eerst tijdens de studie van appellante, op 1 april 2009, zijn ontstaan. Voor wat betreft haar handklachten valt appellante daarmee volgens het Uwv onder het toepassingsbereik van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong. De op 1 april 2009 bij appellante tevens aanwezige psychische beperkingen dienen hierbij buiten beschouwing te blijven, omdat het daarbij gaat om beperkingen uit een ziekte waaruit voor appellante al op haar achttiende verjaardag beperkingen voortvloeiden. Op grond van uitsluitend de handbeperkingen had appellante op 1 april 2009 arbeidsvermogen, omdat zij ten minste vier uur per dag belastbaar was, een uur aaneengesloten kon werken, over basale werknemersvaardigheden beschikte en een taak kon verrichten. Daarom heeft appellante volgens het Uwv geen recht op een Wajong-uitkering. Aan het gewijzigde standpunt liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Het standpunt van appellante
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank en het gewijzigde standpunt van het Uwv niet eens. Appellante stelt zich – samengevat – op het standpunt dat, aangezien zij onder het toepassingsbereik van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong valt, niet alleen de fysieke (hand)beperkingen maar ook de psychische beperkingen in de beoordeling betrokken dienen te worden. Volgens appellante dient in dat kader niet vastgehouden te worden aan de benadering die in de uitspraak van de Raad van 28 juni 20182 is neergelegd. Verder stelt appellante zich op het standpunt dat zij op 1 april 2009 vanwege haar fysieke en psychische beperkingen geen arbeidsvermogen had, omdat zij niet in staat was om ten minste vier uur per dag een taak te verrichten.