Centrale Raad van Beroep, 11-02-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:320, 23/1126 PW
Centrale Raad van Beroep, 11-02-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:320, 23/1126 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 11 februari 2025
- Datum publicatie
- 14 maart 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:320
- Zaaknummer
- 23/1126 PW
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om toepassing van een medische urenbeperkingen. Geen inkomsensvrijlating. Het college heeft terecht besloten om appellante per datum in geding niet in aanmerking te brengen voor een medische urenbeperking als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, van de PW. Er bestaat geen aanleiding om de conclusie van de door appellante ingeschakelde deskundige te volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat de klachten van appellante passen bij een PLM-syndroom, maar dat uit het neurologisch onderzoek blijkt dat hooguit sprake is van een milde vorm. Voor appellante geldt daarom geen urenbeperking en zij komt niet in aanmerking voor de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder y, van de PW.
Uitspraak
23/1126 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
24 februari 2023, 22/605 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond te Helmond (college)
Datum uitspraak: 11 februari 2025
In deze zaak gaat het om een besluit van het college dat appellante niet in aanmerking komt voor een medische urenbeperking in de zin van artikel 6b van de Participatiewet (PW). Het college heeft dit besluit gebaseerd op medisch onderzoek van verzekeringsartsen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante is het met de uitkomst van die onderzoeken niet eens. Zij stelt dat zij wel medisch urenbeperkt is en verwijst naar het onderzoek van een door haar ingeschakelde verzekeringsarts. Appellante krijgt daarin geen gelijk.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.M. Sanders hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante en het college hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sanders. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante ontvangt bijstand, laatstelijk op grond van de PW naar de norm voor een alleenstaande. Appellante heeft in 2003 een indicatie gekregen op grond van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) vanwege lichamelijke en psychische problematiek. Na een heronderzoek in 2014 heeft het Uwv deze indicatie verlengd tot 2027, in welk jaar appellante de pensioengerechtigde leeftijd zal hebben bereikt. In dit besluit is opgenomen dat bij appellante sprake is van beperkingen. Een van de belangrijkste aanpassingen van het werk die appellante nodig heeft, is de beperking van de arbeidsduur tot gemiddeld twintig uur in de week. Appellante verricht sinds 2012 werkzaamheden. Haar inkomsten uit deze werkzaamheden worden sindsdien op haar bijstand gekort. Ten tijde hier van belang verrichte appellante gedurende twintig uur per week administratieve werkzaamheden bij een bedrijf.
Appellante heeft op 6 februari 2015 het college, in verband met de voor haar vastgestelde urenbeperking, verzocht om vrijlating van 15% van haar maandelijkse inkomsten uit de WSW-werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder z (nu: y), van de PW in verbinding met artikel 6b, eerste lid, van de PW. Met een besluit van 30 maart 2015, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 30 juni 2015, heeft het college dit verzoek afgewezen. Het college heeft op basis van rapporten van de verzekeringsartsen vastgesteld dat appellante niet urenbeperkt is in de zin van artikel 6b van de PW, zodat appellante niet in aanmerking komt voor de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder y, van de PW. Dit besluit staat in rechte vast.1
Op 2 februari 2021 heeft appellante het college opnieuw verzocht om te beoordelen of zij medisch urenbeperkt is in de zin van artikel 6b, eerste lid, van de PW en om die reden op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder y, van de PW in aanmerking komt voor vrijlating van 15% van haar maandelijkse inkomsten uit arbeid. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het college het Uwv verzocht appellante medisch te onderzoeken en een advies medische urenbeperking uit te brengen. In een rapport van 23 april 2021 heeft een verzekeringsarts van het Uwv geconcludeerd dat er voor appellante, mits zij werkzaamheden verricht waarbij rekening wordt gehouden met haar beperkingen, geen medische indicatie bestaat voor een urenbeperking. Met een besluit van 29 juli 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 19 januari 2022 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van appellante onder verwijzing naar dit rapport afgewezen.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft in beroep een rapport van 17 juni 2022 van een door haar ingeschakelde verzekeringsarts Erdogan overgelegd, die haar heeft onderzocht. In dit rapport concludeert verzekeringsarts Erdogan dat appellante te maken heeft met een complexe problematiek met de al eerder bekende verschillende lichamelijke pijnklachten in combinatie met daarbij nu komende aanwijzingen voor het rusteloze benen syndroom. Daardoor is sprake van een stoornis in haar energiehuishouding. De aanhoudende pijnklachten zorgen ervoor dat uitputting is ontstaan. Daarom zijn er redenen voor een medische urenbeperking van twintig uur per week. Het college heeft in reactie hierop een rapport van 12 oktober 2022 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat er geen sprake is van verslechtering van de ten tijde van de eerdere besluitvorming aanwezige fysieke klachten en beperkingen. Volgens deze verzekeringsarts is er geen objectieve informatie waaruit blijkt dat appellante ten tijde hier van belang al nachtelijke klachten aan haar benen had. Erdogan gaat uit van een medisch beeld dat nog niet is onderzocht en vastgesteld. Om die reden is er geen reden om een verminderde duurbelasting aan te nemen. Daarnaast blijkt uit het dagverhaal van appellante dat zij in de dagelijkse praktijk beduidend meer dan twintig uur per week actief is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet daarom geen aanleiding voor een medische urenbeperking.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daaraan heeft de rechtbank, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De bevindingen van de door appellante ingeschakelde onafhankelijk verzekeringsarts Erdogan en de verzekeringsartsen van het Uwv komen grotendeels met elkaar overeen. Op het punt waar ze niet met elkaar overeen komen, namelijk het mogelijke rusteloze benen syndroom, zijn de conclusies van onafhankelijk verzekeringsarts Erdogan niet onderbouwd met medische gegevens. Het college heeft daarom op goede gronden de aanvraag voor een medische urenbeperking afgewezen.
Het standpunt van appellante
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat uit het rapport van onafhankelijk verzekeringsarts Erdogan van 17 juni 2022 blijkt dat de combinatie van pijnklachten en mogelijke problemen met haar benen ervoor zorgen dat er bij haar sprake is van een te groot energieverbruik, waardoor zij overdag op de dagen dat ze niet werkt extra rust moet nemen en zij daarom is aangewezen op een medische urenbeperking. Appellante heeft in hoger beroep verder een brief van een neuroloog van 28 juli 2023 overgelegd, waaruit volgt dat bij haar een slaaponderzoek is verricht. Uit dat slaaponderzoek blijkt dat het slaappatroon van appellante een goede cyclische opbouw met voldoende diepe slaap vertoont en dat de slaap wordt onderbroken door één langdurige waakperiode als gevolg waarvan de slaapduur marginaal is en de slaapbeleving slecht. Er zijn twee korte perioden met periodic leg movements (PLM) en arousals waargenomen, waarschijnlijk passend bij een PLM-syndroom.
Het college heeft in reactie op de door appellante in hoger beroep overgelegde brief van de neuroloog een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 oktober 2023 overgelegd. In dit rapport heeft deze verzekeringsarts er allereerst op gewezen dat het slaaponderzoek geruime tijd na het hier te beoordelen moment heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst er verder op dat er bij appellante hooguit sprake is van een mild PLM-syndroom, gelet op de omstandigheid dat maar twee korte perioden van PLM’s tijdens haar slaap aanwezig waren, en uit de literatuur blijkt dat als er sprake is van 5 tot 25 PLM’s per uur de stoornis als mild wordt geduid. Het slaaponderzoek heeft bovendien slechts één nacht plaatsgevonden. Een langdurige wakkerperiode in zo’n nacht bewijst niet dat appellante een slaapstoornis heeft. De neuroloog heeft die diagnose ook niet gesteld. De belangrijkste noodzaak voor het stellen van een medische urenbeperking is ook niet de diagnose slaapstoornis, maar het eventueel disfunctioneren tijdens arbeid als gevolg daarvan. Het dagverhaal van appellante laat geen noodzaak zien tot een verhoogde slaapbehoefte overdag of extra ingelaste herstelmomenten. Om die reden is er geen aanleiding om een medische urenbeperking aan te nemen.
In reactie op het rapport van 16 oktober 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant een rapport van Erdogan van 13 december 2023 overgelegd. In dit rapport concludeert hij dat de omstandigheid dat het dagverhaal van appellante geen noodzaak laat zien tot een verhoogde slaapbehoefte geen reden vormt om geen urenbeperking aan te nemen. Appellante heeft in gesprek met hem te kennen gegeven dat zij bewust overdag geen slaapmomenten heeft om haar slaappatroon/nachtritme niet te beïnvloeden. Daarnaast heeft zij aangegeven dat zij meestal wel op de bank ligt om te rusten. Concluderend zijn de gepresenteerde klachten van appellante na onderzoek van de neuroloog geobjectiveerd. Dit geeft bij haar een energetische stoornis door de verminderde mogelijkheden tot herstel tijdens het slapen. Daarom bestaat er volgens Erdogan wel aanleiding tot een urenbeperking.