Home

Centrale Raad van Beroep, 09-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:67, 23/656 WW

Centrale Raad van Beroep, 09-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:67, 23/656 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 januari 2025
Datum publicatie
16 januari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:67
Zaaknummer
23/656 WW

Inhoudsindicatie

Vaststelling dagloon op € 117,57 voor een uitkering op grond van de WW per 1 november 2021. Exceptieve toets. Evenredigheidsbeginsel. Onvoorzien effect. De regelgever heeft uniformiteit heeft willen creëren. In de situatie van betrokkene is echter door een bijzondere samenloop van omstandigheden sprake van een uitkomst die de regelgever bij het opstellen van artikel 5, zesde lid, van het Dagloonbesluit niet zal hebben voorzien. Onredelijk bezwarend besluit. De toepassing van het algemeen verbindend voorschrift komt in dit geval zozeer in strijd met het evenredigheidsbeginsel dat toepassing achterwege moet blijven.

Uitspraak

23/656 WW

Datum uitspraak: 9 januari 2025

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 februari 2023, 22/383 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv het dagloon van betrokkene voor zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) terecht per 1 november 2021 heeft vastgesteld op € 117,57. Volgens het Uwv heeft de rechtbank ten onrechte het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. De Raad is het niet eens met het Uwv en volgt de rechtbank.

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 maart 2024. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit. Betrokkene is verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Betrokkene is van 7 september 2020 tot en met 30 oktober 2020 en van 1 maart 2021 tot en met 30 september 2021 werkzaam geweest bij [werkgever 1] B.V . ( [werkgever 1] ). Deze werkgever deed loonaangifte per vier weken. Betrokkene is daarnaast van 1 oktober 2020 tot en met 31 oktober 2020 en van 1 mei 2021 tot en met 30 september 2021 werkzaam geweest bij [werkgever 2] B.V. ( [werkgever 2] ). Deze werkgever deed loonaangifte per maand. In de maanden november en december 2020 en januari en februari 2021 heeft betrokkene voor geen van beide werkgevers gewerkt.

1.2.

Betrokkene heeft op 30 oktober 2021 een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend bij het Uwv. Bij besluit van 5 november 2021 heeft het Uwv betrokkene per 1 november 2021 een WW-uitkering toegekend. Het dagloon is (geïndexeerd) vastgesteld op € 117,57. Daarbij is uitgegaan van een referteperiode die loopt van 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 en een SV-loon van in totaal € 23.161,09. De dagloondagen van de maand november 2020 heeft het Uwv meegenomen in de dagloonberekening, omdat betrokkene in die maand loon heeft genoten bij [werkgever 1] . Het betreffende aangiftetijdvak van vier weken liep tot en met 1 november 2020.

1.3.

Bij besluit van 20 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 5 november 2021 ongegrond verklaard omdat het WWdagloon volgens het Uwv juist is vastgesteld.

Uitspraak van de rechtbank

2.1.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. Verder heeft de rechtbank bepaald dat het Uwv het door hem betaalde griffierecht van € 50,- aan betrokkene dient te vergoeden en dat het Uwv aan betrokkene ook zijn proceskosten tot een bedrag van € 174,42 (reiskosten en verletkosten) moet vergoeden. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv de dagloonregels correct heeft toegepast, maar dat de strikte toepassing van deze regels voor betrokkene onevenredig nadelige gevolgen heeft. Aan de dagloonregels ligt het beginsel ten grondslag dat het dagloon een redelijke afspiegeling moet vormen van de welvaart in de periode voorafgaand aan de verzekerde gebeurtenis. De wetgever heeft willen regelen dat maanden zonder loon buiten beschouwing worden gelaten. Daarbij is kennelijk ook bedoeld uniformiteit te creëren in de situatie dat een werknemer in dienst is bij zowel een werkgever die vierwekelijks loonaangifte doet, als een werkgever die per maand loonaangifte doet. Volgens de gegevens in de polisadministratie genoot betrokkene bij [werkgever 2] over de maand oktober 2020 een SV-loon van € 738,28 en bij [werkgever 1] , die vierwekelijks betaalde, over de periode 5 oktober tot en met 1 november 2020 een SV-loon van € 1,746,07. De wijze van toerekening van het loon bij [werkgever 1] naar een kalendermaand heeft in de situatie van betrokkene tot gevolg dat het loon dat hij met zijn werkzaamheden bij beide werkgevers in oktober 2020 heeft verdiend voor de ene werkgever ( [werkgever 2] ) wordt toegerekend aan oktober 2020 en voor de andere ( [werkgever 1] ) aan november 2020. Dat komt omdat de laatste dag van het aangiftetijdvak van [werkgever 1] 1 november 2020 was. Niet alleen is de beoogde uniformiteit zo niet bereikt, de uitkomst lijkt ook in strijd met het doel van de bepaling. Het vastgestelde dagloon vormt naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval geen redelijke afspiegeling van de welvaart van betrokkene in de referteperiode. Het Uwv had daarom op de inkomsten over de periode van 5 oktober 2020 tot en met 1 november 2020 niet artikel 5, vijfde1 (lees: zesde) lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) moeten toepassen omdat dit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

Het standpunt van het Uwv

3.1.

Het Uwv is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat geen sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het Uwv heeft op de inkomsten over de periode van 5 oktober 2020 tot en met 1 november 2020 terecht artikel 5, vijfde (lees: zesde) lid, van het Dagloonbesluit toegepast. De regels van het Dagloonbesluit zijn noodzakelijk om het doel daarvan, het eenvoudig en geautomatiseerd vaststellen van het welvaartsniveau op het moment van een verzekerde gebeurtenis, te bereiken. De gevolgen van de toepassing van de regels zijn volgens het Uwv niet onnodig nadelig voor betrokkene en er is volgens het Uwv geen strijd met het beginsel dat het dagloon een redelijke afspiegeling vormt van de welvaart in de referteperiode.

Het standpunt van betrokkene

3.2.

Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels