Gerechtshof Amsterdam, 31-08-1999, AN8874, 0090/98
Gerechtshof Amsterdam, 31-08-1999, AN8874, 0090/98
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 31 augustus 1999
- Datum publicatie
- 25 november 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:1999:AN8874
- Zaaknummer
- 0090/98
Inhoudsindicatie
De ingevoerde goederen zijn bij de verificatie van de aangiften niet daadwerkelijk opgenomen; er is geen representatief monster van de goederen voorhanden. Ter zitting heeft de gemachtigde niet meer dan een algemene omschrijving van de goederen kunnen geven; evenmin valt uit de tot de stukken behorende facturen af te leiden hoe de ingevoerde goederen er uit hebben gezien. Het is vaste jurisprudentie van de Tariefcommissie dat degene die van de aangifte wenst af te wijken, daarvan het bewijs moet bijbrengen. Naar het oordeel van de Tariefcommissie heeft belanghebbende, op wie in dit geval die bewijslast rust, niet aangetoond dat de aangegeven post 6306 22 00 voor de onderhavige ingevoerde partytenten onjuist was.
Uitspraak
DE TARIEFCOMMISSIE
Uitspraak
in de zaak nr. 0090/98 TC
de dato 31 augustus 1999
1. De procedure
1.1. Op 15 juni 1998 is een beroepschrift ingekomen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak het hoofd van het Douanedistrict Z (hierna: de inspecteur) van 12 mei 1998, nummer 2.., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van 21 januari 1998, nummer 98..., werd afgewezen. Bij de genoemde beschikking heeft de inspecteur een door hem op 12 januari 1988 van belanghebbende ontvangen verzoek tot teruggaaf van een bedrag van f 95.525,30 aan douanerechten afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 150,-- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Op 28 september 1998 heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend en de inspecteur op 28 oktober 1998 een conclusie van dupliek.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 26 januari 1999. Daar zijn verschenen namens belanghebbende A en namens de inspecteur drs. B. De gemachtigde en de inspecteur hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft in opdracht van de besloten vennootschap Q B.V. te R bij de douaneambtenaren te W een twaalftal aangiften gedaan te weten:
1) op 4 maart 1996, aangiftenummer 0000...../01 96,
2) op 6 maart 1996, aangiftenummer 0000...../01 96,
3) op 18 maart 1996, aangiftenummer 0000...../01 96,
4) op 2 april 1996, aangiftenummer 0000....../01 96,
5) op 23 april 1996, aangiftenummer 0000...../01 96,
6) op 26 februari 1997, aangiftenummer 0000../01 97,
7) op 4 maart 1997, aangiftenummer 0000......../01 97,
8) op 19 maart 1997, aangiftenummer 0000...../01 97,
9) op 29 april 1997, aangiftenummer 0000...../01 97,
10) op 12 mei 1997, aangiftenummer 0000..... /01 97,
11) op 23 mei 1997, aangiftenummer 0000...../01 97 en tenslotte
12) op 12 juni 1997, aangiftenummer 0000...../01 97.
De ingevoerde goederen werden aangegeven als "paviljoententen, zijnde zgn. partytenten, van andere synthetische of kunstmatige textielstoffen (eventueel compleet met zijstukken)", behoudens in de aangiften met de nummers ... en ..., waarin de goederen werden omschreven als "paviljoententen, zgn. partytenten van canvas".
De bij aangifte nr. 96 ... ingevoerde goederen bestonden uit een weefsel van katoen.
Telkens werd post 6306 22 00 van het Gemeenschappelijk Douanetarief (GDT) aangegeven.
2.2. Op 5 december 1997 is door de douane te W aan belanghebbende een bindende tariefinlichting (BTI), nummer ..., afgegeven voor goederen omschreven als "kunststofvellen voor partytenten bestaande uit een wit weefsel, aan beide kanten voorzien van een deklaag van polyethyleen die met het blote oog kan worden waargenomen" waarbij indeling onder post 3921 90 60 van het GDT werd voorgeschreven.
2.3. Het weefsel van de ingevoerde goederen is, uitgezonderd de aangiften sub 2.1. genoemd onder 1, 2 en 4, hetzelfde als het weefsel van het monster dat ter beoordeling is overgelegd in verband met de afgifte van de hiervoor sub 2.2. vermelde BTI.
2.4. Bij brief van 8 januari 1998 heeft belanghebbende met betrekking tot de sub 2.1. vermelde aangiften een verzoek tot terugbetaling gedaan. Bij die brief zijn bijgevoegd formulieren van de Europese Gemeenschap met betrekking tot een verzoek tot terugbetaling met de navolgende nummers: 1) verzoek nr. ..., aangiftenr. ..., tot een bedrag van f 8.832,30,
2) verzoek nr. ...., aangiftenr. ...., tot een
bedrag van f 8.118,70,
3) verzoek nr. ...., aangiftenr. ..., tot een
bedrag van f 8.632,30,
4) verzoek nr. ..., aangiftenr. ..., tot een
bedrag van f 4.977,10,
5) verzoek nr. ..., aangiftenr. ..., tot een
bedrag van f 8.947,60,
6) verzoek nr. ..., aangiftenr. ..., tot een
bedrag van f 10.018,40,
7) verzoek nr. ..., aangiftenr. ..., tot een
bedrag van f 8.784,30,
8) verzoek nr. ..., aangiftenr. ..., tot een
bedrag van f 8.784,30,
9) verzoek nr. ..., aangiftenr. ..., tot een
bedrag van f 10.295,50,
10) verzoek nr. ..., aangiftenr. ..., tot een
bedrag van f 4.457,40,
11) verzoek nr. ..., aangiftenr. ..., tot een
bedrag van f 8.914,70,
12) verzoek nr. ..., aangiftenr. ..., tot een
bedrag van f 4.762,70.
In totaal werd om een teruggave van f 95.525,30 verzocht. Het verzoek is bij de sub 1.1. vermelde beschikking afgewezen. In haar aanvulling op het bezwaar d.d. 12 maart 1998 heeft belanghebbende te kennen gegeven niet in bezwaar te komen tegen de afwijzing met betrekking tot het hiervoor sub 4) vermelde verzoek.
2.5. Ter zitting heeft belanghebbende drie door de inspecteur te W afgegeven BTI's van 27 april 1998 overgelegd, waarbij partytenten werden ingedeeld onder post 6601 10 00, alsmede twee BTI's van 14 december 1998, waarbij zijpanelen werden ingedeeld onder post 3926 90 91.
2.6. De inspecteur heeft als bijlage 10 bij het vertoogschrift een uitdraai uit een CD-Rom van de Europese Commissie van 1996 overgelegd. De partyten, die op deze uitdraai onder de nrs 18414 en 18663 zijn afgebeeld, zijn ingedeeld onder de post 6306 99 00.
Bij zijn pleitnota heeft de inspecteur een uitdraai uit de CD-Rom overgelegd, waarbij onder de nummers 23853 en 22422 afgebeeld partytenten zijn ingedeeld onder de posten
6306 21 00 en 6306 22 00.
3. Het geschil
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op teruggaaf omdat, zoals belanghebbende bepleit, de indeling in het Tarief van invoerrechten onder de aangegeven post 6306 22 00 onjuist zou zijn geweest. Belanghebbende acht met betrekking tot de sub 2.1. genoemde aangiften nrs. 1 tot en met 7 post 3926 90 99 van toepassing en ten aanzien van de aangiften nrs. 8 tot en met 12 post 6601 10 00 van het GDT.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. De onder aangiftenummer 96 ... ingevoerde partytenten waren van een weefsel van katoen. Alle overige ingevoerde partytenten waren van 140 gram of 150 gram polyethyleen weefsel. In verband met de afgifte van de sub 2.3. vermelde BTI is een monster van hetzelfde materiaal overgelegd.
Belanghebbende heeft tevens uit de CD-Rom's afkomstige afschriften van door de Europese Commissie afgegeven BTI's overgelegd, respectievelijk nr. 90220, d.d. 16 januari 1996, nr. 90099, d.d. 27 maart 1996, nr. 90092, d.d. 25 april 1996 en nr. 90091, d.d. 3 mei 1996. Bij deze BTI's zijn de goederen, die alle soortgelijk aan de onderhavige goederen waren, ingedeeld onder post 3926 90 99 van het GDT.
De ingevoerde goederen dienen ook onder die post te worden ingedeeld, aangezien voor dezelfde soort goederen dezelfde goederencode moet worden toegepast.
Omdat de Tariefcommissie bij uitspraak van 12 maart 1997, nr. 0259/95, UTC 1997/25, een soortgelijk goed heeft ingedeeld onder post 6601 10 00 van het GDT, dienen van de onderhavige reeks ingevoerde partytenten, de goederen die na 12 maart 1997 zijn ingevoerd onder de laatstgenoemde post te worden ingedeeld.
4.2. De aangegeven post 6306 22 00 is onjuist; de goederen kunnen niet als een tent worden aangemerkt omdat de party-tenten geen zijwanden hebben, waardoor geen sprake is van een besloten ruimte.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. De BTI bindt de douaneautoriteiten tegenover de verkrijger van de tariefinlichting voorzover sprake is van dezelfde soort goederen als die bij de aanvraag van de BTI zijn overgelegd, en slechts voor die goederen die werden ingevoerd na de datum waarop de BTI werd verstrekt. De verkrijger moet aantonen dat er in elk opzicht overeenstemming bestaat tussen het aangegeven goed en het goed, waarvoor de BTI is afgegeven.
In casu is geen beroep mogelijk op de BTI, omdat deze is afgegeven ná de datum van invoer van de onderwerpelijke goederen.
5.2. De BTI's van de Commissie, waarop belanghebbende doelt, zijn niet bij de aangifte overgelegd en zijn niet op naam van belanghebbende afgegeven. Ingevolge artikel 10, lid 3, UCDW kunnen alleen rechthebbenden zich beroepen op een BTI, indien kan worden vastgesteld dat de goederen in alle opzichten voldoen aan de in de voorgelegde inlichting opgenomen omschrijving. Belanghebbende is geen rechthebbende. Evenmin is vastgesteld dat sprake is van dezelfde soort goederen.
5.3. Belanghebbende heeft geen bewijs overgelegd op basis waarvan indeling onder een andere dan de aangegeven post gerechtvaardigd is. De posten 6306 en 6601 zijn specifieker dan de door belanghebbende voorgestane restpost 3926 90 99. De door belanghebbende overgelegde BTI's zijn niet doorslaggevend omdat indertijd er niet eenduidig door de douaneautoriteiten werd ingedeeld. Thans wordt binnen de Europese Commissie nog overleg gepleegd met betrekking tot de indeling van verschillende types van partytenten.
6. De rechtsoverwegingen
6.1.1. Van "partytenten" bestaan er vele soorten, die sterk van elkaar kunnen verschillen in maat, uitvoering en materiaal. Mede daardoor kunnen "partytenten", zoals ook volgt uit hetgeen sub 2.5. en 2.6. is weergegeven, niet steeds in een en dezelfde post van het GDT worden ingedeeld.
6.1.2. De ingevoerde goederen zijn bij de verificatie van de aangiften niet daadwerkelijk opgenomen; er is geen representatief monster van de goederen voorhanden. Ter zitting heeft de gemachtigde niet meer dan een algemene omschrijving van de goederen kunnen geven; evenmin valt uit de tot de stukken behorende facturen af te leiden hoe de ingevoerde goederen er uit hebben gezien.
6.1.3. Het is vaste jurisprudentie van de Tariefcommissie dat degene die van de aangifte wenst af te wijken, daarvan het bewijs moet bijbrengen. Naar het oordeel van de Tariefcommissie heeft belanghebbende, op wie in dit geval die bewijslast rust, gelet op het sub 6.1.1. en 6.1.2. overwogene, niet aangetoond dat de aangegeven post 6306 22 00 voor de onderhavige ingevoerde partytenten onjuist was.
6.2. Het beroep van belanghebbende om de goederen in te delen onder post 6601 10 00 op grond van de sub 4.1. vermelde uitspraak van de Tariefcommissie wordt verworpen. Immers, niet staat vast dat de onderhavige goederen gelijk zijn aan de het product, waarop de vorenbedoelde uitspraak betrekking heeft. Met name is niet komen vast te staan dat ook de onderhavige goederen een harmonicaframe hebben, dat in hoogte verstelbaar is.
6.3. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.
7. De proceskosten
De Tariefcommissie acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld bij artikel 11b van de Tariefcommissiewet.
8. De beslissing
De Tariefcommissie bevestigt de uitspraak, waarvan beroep.
Aldus gewezen in raadkamer op 31 augustus 1999 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis, gewoon lid, mr. K. Kooijman, plaatsvervangend lid, en dr. J. Heemskerk en jhr. ing. K.J.L. Hesselt van Dinter, buitengewone leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Padt als secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
De beslissing is uitgesproken in het openbaar ter zitting van 24 oktober 2000.