Gerechtshof Amsterdam, 02-03-2004, AP2412, 04/00393
Gerechtshof Amsterdam, 02-03-2004, AP2412, 04/00393
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 2 maart 2004
- Datum publicatie
- 23 juni 2004
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2004:AP2412
- Zaaknummer
- 04/00393
Inhoudsindicatie
De negatieve ziekenfondsverklaring van belanghebbende is gebaseerd op navorderingsaanslagen wegens vermeende buitenlandse bankrekeningen. De voorzieningenrechter wijst een verzoek tot schorsing van de rechtsgevolgen van de navorderingsaanslagen af.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
UITSPRAAK VAN DE VOORZIENINGENRECHTER ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:84 VAN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
inzake: Z. X te Y, verzoeker,
tegen: de inspecteur van de Belastingdienst te P, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij schrijven van 23 januari 2004 heeft mr. A namens verzoeker een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, waarbij hij verzoekt om de rechtsgevolgen van de negatieve verklaring verplichte ziekenfondsverzekering 2004 en de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekering (IB/PVV) over de jaren 1999 en 2000 te schorsen en verzoeker te behandelen als ware er een positieve verklaring ziekenfondsverzekering zelfstandigen 2004 afgegeven.
De inspecteur heeft gereageerd bij schrijven van 13 februari 2004.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 18 februari 2004, alwaar zijn verschenen de gemachtigde van verzoeker, vergezeld van verzoeker en diens echtgenote, alsmede namens de inspecteur mevr. mr. B, vergezeld van drs. C.
Namens verzoeker is een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De inspecteur heeft daarvan kennis genomen en heeft zich erover uitgelaten.
2. Karakter voorlopige voorziening
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
3. Feiten en omstandigheden
3.1. Verzoeker is ondernemer en kwam in aanmerking voor de verplichte ziekenfondsverzekering. Voor het jaar 2004 wordt de verzekeringsplicht beoordeeld aan de hand van de belastbare inkomens in de basisreferteperiode 1999, 2000 en 2001, zoals die zijn vastgesteld op 1 oktober 2003. Voor de jaren 1999 en 2000 waren aanvankelijk definitieve aanslagen IB/PVV opgelegd naar belastbare inkomens van respectievelijk f 24.520 en f 27.460. Over het jaar 2001 is op 24 mei 2002 een voorlopige aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.232.
Op 12 juni 2003 zijn navorderingsaanslagen over 1999 en 2000 opgelegd naar een belastbaar inkomen van respectievelijk f 77.804 (€ 35.305) en f 76.696 (€ 34.803). Tegen de navorderingsaanslagen zijn pro forma bezwaarschriften ingediend. Verzoekers gemachtigde heeft vooralsnog afgezien van motivering van deze bezwaarschriften omdat de inspecteur heeft aangekondigd toch geen uitspraak te zullen doen hangende enkele proefprocedures.
Aangezien het gemiddelde van voormelde inkomens meer dan € 20.800 bedraagt is bij beschikking een negatieve verklaring ziekenfondsverzekering voor het jaar 2004 afgegeven. Het daartegen gerichte bezwaarschrift is bij uitspraak ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak heeft verzoeker beroep ingesteld, geregistreerd onder kenmerk 04/00102.
3.2. De navorderingsaanslagen over 1999 en 2000 zijn opgelegd in het kader van het zogeheten Rekeningenproject. In dat kader stelt de inspecteur te beschikken over een kopie van microfiches, kennelijk afkomstig van een Luxemburgse bank, waarop onder meer de naam Z. X-Y voorkomt met bijbehorende bedragen van 12,41 en 86.927,59 per 31 januari 1994. De inspecteur heeft deze gegevens herleid naar verzoeker en heeft naar aanleiding daarvan vragen aan hem gesteld en bewijsstukken van de rekeningen gevraagd. Verzoeker heeft daarop niet inhoudelijk gereageerd.
3.3. Ter rechtvaardiging van de toegepaste correcties heeft de inspecteur in en bij zijn verweerschrift, kort samengevat, het volgende uiteengezet:
De inspecteur heeft cijfers en tabellen overgelegd van de gemiddelde correcties bij rekeninghouders van de Luxemburgse bank die opening van zaken hebben gegeven. Bij degenen die geen of onvolledige medewerking hebben gegeven heeft de inspecteur het gemiddelde van deze uitkomsten vermenigvuldigd met 1,5 met als reden dat het gemiddelde saldo per 31 januari 1994 bij degenen die opening van zaken hebben gegeven f 83.336,45 bedroeg, terwijl dat gemiddelde saldo bij degenen die geen of onvolledige medewerking hebben gegeven f 146.834,56 bedroeg. Een en ander resulteert uiteindelijk in een 'standaardcorrectie voor ontkennende ondernemers' voor het jaar 1999 van f 53.248 en voor 2000 van f 49.236.
Op basis van deze bedragen zijn aan verzoeker de vorenvermelde navorderingsaanslagen 1999 en 2000 opgelegd. Tevens zijn boeten van 100% opgelegd.
4. Standpunten van partijen
Kort en zakelijk samengevat hebben partijen het volgende gesteld:
4.1. Verzoeker: De inspecteur weigert uitspraak te doen op de bezwaarschriften tegen
de navorderingsaanslagen 1999 en 2000 hangende proefprocedures volgens een met NautaDutilh gesloten protocol. Daardoor blijft verzoeker ten onrechte te lang in onzekerheid. Verzoeker moet zich dientengevolge particulier verzekeren wat per jaar ongeveer EURO 3.000 duurder is dan de verplichte ziekenfondsverzekering. Die premies worden, op één jaar na, niet gerestitueerd als verzoeker achteraf in het gelijk wordt gesteld. Verzoeker heeft daarom een spoedeisend belang.
Het kopietje heeft een onduidelijke herkomst en mist bewijskracht. De belastingdienst heeft niet zelf kunnen concluderen dat verzoeker over de onderhavige jaren een buitenlandse bankrekening heeft.
De navorderingsaanslagen zijn niet gebaseerd op een redelijke schatting, maar zijn naar willekeur dan wel tot willekeurige bedragen opgelegd op basis van onbetrouwbare gegevens dan wel gegevens die voor verzoeker niet controleerbaar zijn.
De rechtsgevolgen van de navorderingsaanslagen over 1999 en 2000 voor de beschikking verplichte ziekenfondsverzekering dienen daarom te worden geschorst.
Van de verzekeringsmaatschappij mag verzoeker nog tot 1 april in het ziekenfonds blijven.
4.2. De inspecteur: De verzekeringsplicht wordt beoordeeld naar de inkomensgegevens welke op 1 oktober 2003 bekend waren. Dat verzoeker zich tegen een hogere premie particulier moet verzekeren, levert geen onverwijlde spoed op zoals voor het treffen van een voorlopige voorziening vereist is.
Zoals in het verweerschrift uiteengezet is het gebruik van de microfiches niet in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Naar aanleiding van de identificatie van verzoeker mochten hem vragen ex artikel 47 AWR worden gesteld. Toen daarop niet inhoudelijk is gereageerd, zijn de navorderingsaanslagen opgelegd naar onderbouwde geschatte gegevens. Van willekeur is geen sprake.
Voor de navorderingsaanslagen is uitstel van betaling verleend.
In de proefprocedure van NautaDutilh ben ik inmiddels met mijn verweerschrift bezig.
5. Beoordeling van het verzoek
5.1. Voor het kunnen treffen van een voorlopige voorziening is onverwijlde spoed vereist. Nu verzoeker als gevolg van de opgelegde navorderingsaanslagen over 1999 en 2000 een negatieve verklaring verplichte ziekenfondsverzekering heeft ontvangen en de verzekeringsmaatschappij die verzekering uiterlijk per 1 april 2004 wenst te beëindigen, heeft verzoeker een voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
5.2. Tussen partijen is terecht buiten geschil dat, beoordeeld naar de peildatum 1 oktober 2003 en de toen vastgestelde inkomens in de basisreferteperiode 1999, 2000 en 2001, de negatieve verklaring verplichte ziekenfondsverzekering terecht is afgegeven. Wijzigingen in de vastgestelde belastbare inkomens nà 1 oktober 2003 hebben ingevolge artikel 3d, derde lid, van de Ziekenfondswet hebben op de verze-keringspositie van verzoeker voor het jaar 2004 geen invloed.
Dat betekent dat ook een eventuele vernietiging van de navorderingsaanslagen over 1999 en 2000 op het aanhangige bezwaar of vervolgens in beroep, die verzekeringspositie naar de letter van de Ziekenfondswet ongewijzigd laat.
5.3. Niettemin kan er onder omstandigheden aanleiding bestaan om de rechtsgevolgen van dergelijke navorderingsaanslagen - en daarmede hun gevolgen voor de verklaring verplichte ziekenfondsverzekering - te schorsen, bijvoorbeeld in het geval dat de navorderingsaanslagen naar willekeurige of onredelijke bedragen zijn opgelegd, dan wel anderszins aanstonds duidelijk is dat die navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd.
5.4. Omstandigheden als hiervoor onder 5.3. bedoeld doen zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval niet voor.
De inspecteur heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij aanleiding had om verzoeker vragen te stellen over mogelijke tegoeden bij een buitenlandse bank. Nu verzoeker niet inhoudelijk op die vragen heeft gereageerd, handelt de inspecteur niet willekeurig of onredelijk door bij het opleggen van (navorderings-)aanslagen uit te gaan van geschatte bedragen aan verzwegen inkomsten en die geschatte bedragen te berekenen op de wijze als kort uiteengezet onder 3.3. hierboven.
5.5. Voor een diepergravend onderzoek naar de problematiek rond het zogeheten Rekeningenproject biedt deze voorlopige voorzieningsprocedure geen ruimte.
Dat onderzoek kan ook achterwege blijven nu de geldelijke gevolgen van de navorderingsaanslagen 1999 en 2000, waarvoor uitstel van betaling is gegeven, beperkt blijven tot hogere ziektekostenverzekeringspremies. Niet is aannemelijk geworden dat verzoeker die hogere particuliere premies niet kan bekostigen en daardoor onverzekerd dreigt te worden.
Een verzoek tot vergoeding van de schade ten gevolge van de hogere premies komt niet eerder aan de orde dan in het kader van de eventuele vernietiging of vermindering van de navorderingsaanslagen.
5.6. Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat de voorzieningenrechter onvoldoende grond aanwezig acht om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
6. Proceskosten
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen in de proceskosten.
7. Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Gewezen door mr. Schaap als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van drs. Plat als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2004.
De voorzieningenrechter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of beroep in cassatie open.