Gerechtshof Amsterdam, 13-07-2004, AQ8365, 00/90108
Gerechtshof Amsterdam, 13-07-2004, AQ8365, 00/90108
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13 juli 2004
- Datum publicatie
- 30 augustus 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2004:AQ8365
- Zaaknummer
- 00/90108
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft een onderneming die voor derden tegen vergoeding niet-communautair bevroren en geconcentreerd sinaasappelsap in opslag houdt. Daarbij verzorgt zij de douaneoopslag en de invoerformaliteiten. De inspecteur corrigeerde achteraf de aangegeven douanewaarde omdat de factuurprijs niet in overeenstemming zou zijn met de werkelijk betaalde of te betalen prijs en omdat ten onrechte de kosten van de bins (vaten waarin het sap werd vervoerd naar het douane-entrepot) niet in de douanewaarde zijn begrepen. De Douanekamer oordeelde dat de procedure als neergelegd in art. 181 bis UCDW in casu niet van toepassing was nu de inspecteur zich had beperkt tot een correctie van de prijs en niet de douanewaarde met toepassing van een andere waardemethode wilde vaststellen. Daarnaast had de inspecteur niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de prijs op de facturen niet in overeenstemming was met de door de koper aan de verkoper betaalde vergoeding. De Douanekamer concludeerde voorts dat de bins op regelmatige wijze voor het vrije verkeer waren aangegeven. De betreffende invoeraangiften hadden betrekking op zowel het sap als de verpakkingsmiddelen: Deze verpakkingsmiddelen hoeven niet overeenkomstig indelingsregel 5b te worden ingedeeld met de verpakte goederen, nu de bins geschikt zijn voor herhaald gebruik. Hieruit volgt dat voor de tariefindeling sprake is van twee soorten goederen, die elk afzonderlijk in de heffing moeten worden betrokken. De bins zijn dus niet van belang voor de vaststelling van de douanewaarde van het sap. De douanewaarde van het sap is ten onrechte verhoogd met de huurkosten van de bins.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 00/90108 DK (voorheen nr. 0108/00 TC)
de dato 13 juli 2004
1. De procedure
1.1. Op 26 juni 2000 is bij de Tariefcommissie te Amsterdam een beroep-schrift ingekomen van mr. A namens de besloten vennootschap met be-perkte aansprakelijkheid B B.V. te C, belanghebbende. Het beroepschrift is aangevuld door D en mr. E van F Belastingadviseurs te C, door belanghebbende gemachtigd om haar in de procedure verder te vertegenwoordigen.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Y (hierna: de inspecteur) van 14 juni 2000, kenmerk xxxxx, voorzover het bezwaar van belanghebbende tegen de uitnodigingen tot betaling van 18 januari 1999, verenigd op één aanslagbiljet met kenmerk xxxxx, van in totaal f 947.474,50 aan douanerechten, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris van de Tariefcommissie een griffierecht van f 450,-- geheven.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de inspecteur een conclusie van dupliek.
1.3. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001, Stb. 419, is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 24 september 2002. Het beroep is gelijktijdig behandeld met de zaken nrs. 00/90107 DK en 00/90109 DK.
Ter zitting zijn namens belanghebbende verschenen D en E voornoemd, alsmede F en G, beiden werkzaam bij belanghebbende. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. H en I.
Partijen hebben ieder ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
2. De feiten
2.1. Belanghebbende heeft een onderneming die voor derden tegen vergoeding niet-communautair, bevroren en geconcentreerd sinaasappelsap in opslag houdt. Daartoe beschikt belanghebbende over een vergunning voor het beheren van een particulier douane-entrepot (sinds 1 januari 1994 een douane-entrepot van het type E).
2.2. Sinds 1 maart 1996 verzorgt belanghebbende de douaneopslag alsmede de invoerformaliteiten van bevroren, geconcentreerd sinaasappelsap voor J, (hierna: J Ltd ) gevestigd op K.
Het betreffende sinaasappelsap is afkomstig uit Brazilië. J Ltd koopt het sap van L, gevestigd in M (en de moedermaatschappij van J. Ltd). Daarna verkoopt J Ltd het sap door tussenkomst van verkoopagenten aan diverse onafhankelijke afnemers in de EG. Gedurende de opslag in het entrepot wordt het sap onder meer herverpakt met oog op verdere distributie daarvan.
Belanghebbende geeft het sap op eigen naam en voor eigen rekening aan voor het vrije verkeer, maar zij doet ook wel aangiften als direct vertegenwoordiger van J Ltd.
De douanewaarde is door belanghebbende steeds gebaseerd op de prijs die was vermeld op de bij invoer overgelegde factuur van L, gericht aan J Ltd.
2.3. Op 24 december 1997 heeft het Landelijk Waardeteam (LWT) van de douane een onderzoek afgerond over de juistheid van de douanewaarde zoals die vanaf het begin van 1993 is opgegeven bij de invoer van sappen van J Ltd.
De bevindingen van deze controle zijn neergelegd in een rapport met kenmerk xxxx. In het controlerapport is onder meer het volgende vermeld:
“4. Constateringen
4.1. Het bevroren product dat in X wordt aangevoerd zit verpakt in zogenaamde ‘bins’, plastic containers met een inhoud van 1450 kg. Deze bins worden door B verhuurd aan J en zijn geschikt om een aantal malen te worden gebruikt. Hiertoe worden de lege bins teruggezonden naar Brazilië om opnieuw te worden gevuld. De huur van deze bins bedraagt, afhankelijk van het aantal malen dat ze worden gebruikt, ongeveer $22,- per rotatie.
Op grond van artikel 32, lid 1, letter a, CDW dienen deze kosten te worden opgenomen in de douanewaarde. Aan de in letter a genoemde voorwaarden wordt voldaan: uit het contract van J met B blijkt dat de kosten van de bins ten laste komen van de koper. Dat de kosten niet zijn begrepen in de werkelijk betaalde prijs blijkt uit de overgelegde stukken waarin uiteen wordt gezet dat de werkelijk betaalde prijs is gebaseerd op de zogenaamde ‘Casex prijs’. In deze prijs komt het element verpakkingskosten niet voor.
Wanneer gebruik wordt gemaakt van stalen vaten die eenmalig worden gebruikt en vervolgens vernietigd, zijn er geen gevolgen voor de douanewaarde.
4.2. Casex prijs
L en J zijn verbonden bedrijven in de zin van artikel 143 TVO CDW, J is eigendom van de eigenaren van L. Gesteld wordt door het bedrijf dat de verbondenheid niet heeft geleid tot prijsbeïnvloeding. De reden hiervoor zou zijn dat L verkoopt tegen zogenaamde Casex-prijzen, ook wel genoemd Decex-prijzen. Deze prijzen zijn een afgeleide van de wereldmarktprijzen zoals die tot stand komen op de New York Cotton Exchange. Deze prijzen worden omgerekend van pounds solid naar tonnen waarna een bedrag van $ 630 per ton wordt afgetrokken ter dekking van vracht-, verzekerings-, handling-, etc. kosten.
De omrekeningsformule is als volgt: NYCE prijs * 1,433-US $ 630/ton = F.O.B. prijs Brazilië = Casex prijs. Deze prijs ligt gemiddeld de helft tot een derde onder de feitelijke wereldmarktprijs en wordt bewaakt door de Braziliaanse overheid als minimum export prijs. Gesteld wordt dat men geen invloed heeft op de hoogte van de Casex-prijs en er dus geen sprake is van prijsbeïnvloeding
Deze redenering wordt niet geaccepteerd. Het gebruik van de Casex prijs tussen koper en verkoper leidt er toe dat er structureel sprake is van een situatie waarbij de verkoper verlies maakt en de koper winst. Om ondanks deze verliezen te kunnen voortbestaan gaan er, los van de betalingen voor geleverde en gefactureerde goederen aanzienlijke bedragen van de koper naar de verkoper. In de situatie waarin er geen sprake zou zijn van dergelijke betalingen en L zou leveren aan niet-verbonden kopers zou men zijn gedwongen te leveren voor een hogere, meer marktconforme prijs.
Naar de aanvaardbaarheid van de Casex prijs loopt nog een onderzoek. Los daarvan is in dit geval gebleken dat met grote regelmaat goederen worden geleverd voor prijzen die nog onder de Casex-prijs liggen. Het verschil tussen de voor een lager bedrag dan de Casex prijs aangegeven goederen en de Casex prijs zal op grond van artikel 29, lid 1, letter d, jo. artikel 30, lid 2, letter a, worden nagevorderd.
(…)
4.6. 4 % korting
Op de factuurprijs wordt standaard een korting verleend van 4%. Deze korting is gebaseerd op een supplement van eind 1995 bij het contract tussen J en L van 1 juli 1990. Het is onduidelijk waarvoor deze korting verleend wordt. De korting lijkt alleen gegeven te worden omdat de Braziliaanse voorschriften de mogelijkheid geven om de Casex prijzen met 4 % te verminderen i.v.m. commissie. Onduidelijk is of bij een transactie tussen niet verbonden partijen deze korting ook verstrekt zou worden. In de huidige situatie is er echter geen wettelijke grondslag om tot bijtelling over te gaan.”.
2.4. Op 18 januari 1999 heeft de inspecteur de aangegeven douanewaarde voor aangiften gedaan in de periode van januari 1996 tot en met april 1997 achteraf gecorrigeerd. Het meer verschuldigde bedrag aan douanerechten ter zake van de bijtelling van de kosten van de bins bedraagt in totaal f 82.982,30, ter zake van de correctie van de prijs, die bij de aangiften als basis voor de berekening van de douanewaarde was genomen f 864.492,20. De rechten zijn middels de sub 1.1. genoemde uitnodigingen geheven.
2.5. Belanghebbende heeft tegen de uitnodigingen tot betaling bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar de door hem gehanteerde prijscorrectie, zoals hiervoor onder 2.4. beschreven, herzien. Voor die aangiften waarin dit heeft geleid tot een nog hogere douanewaarde, heeft hij de meer verschuldigde douanerechten niet geheven of verrekend. Daar waar deze herziening leidde tot een lagere douanewaarde, is de uitnodiging tot betaling voor de betreffende douaneaangifte verminderd.
Het totaal na te vorderen bedrag in verband met de prijscorrectie is verlaagd met f 756.717,60 tot f 107.774,60.
Het na te vorderen bedrag wegens bijtelling van de kosten voor de vaten is in de uitspraak op bezwaar gehandhaafd op
f 82.982,30.
3. Het geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de aangegeven douanewaarde terecht is gecorrigeerd, omdat de factuurprijs niet in overeenstemming zou zijn met de werkelijk betaalde of te betalen prijs, en omdat ten onrechte de kosten van de bins niet in de douanewaarde zijn begrepen.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de prijs op de factuur onjuist is; in het bijzonder heeft hij niet aangetoond dat het verschil tussen de factuur-prijs en de door hem vastgestelde koopprijs daadwerkelijk door de koper aan de verkoper of ten behoeve van de verkoper is of moest worden voldaan. De inspecteur kan de bijtelling derhalve niet baseren op artikel 29, lid 3, van het Com-munautair Douanewetboek (hierna: CDW).
4.2. Het staat de inspecteur – gelet op artikel 181bis van de Uitvoeringsverordening Communautair Douanewetboek (UCDW) - niet vrij de methode van de transactiewaarde zonder meer te verwerpen, nu hij geen gegronde twijfel heeft met betrekking tot de juistheid van de op de facturen vermelde prijzen. Hieruit volgt dat hij de douanewaarde niet kan vaststellen op basis van een alternatieve waardemethode. Overigens heeft de inspecteur verschillende malen laten blijken niet te weten hoe nu precies de casex-prijzen in Brazilië worden bepaald. Zijn veronderstellingen zijn op onjuiste uitgangspunten gebaseerd, zodat gegronde twijfel niet aanwezig is.
4.3. De export van citrusconcentraat vanuit Brazilië is gebonden aan een systeem van wettelijk vastgestelde minimumuitvoerprijzen, het zogeheten Siscomex-systeem. Iedere uitvoeraangifte moet verplicht worden ingebracht in het geautomatiseerde Siscomex-systeem. Dit systeem controleert of aan alle geldende voorwaarden is voldaan, en geeft vervolgens een uitvoervergunning af. De op de factuur van L aangegeven waarden van de Frozen Concentrated Orange Juice (hierna: FCOJ) geven de officiële - minimale - exportprijzen van FCOJ weer ten tijde van registratie in het Siscomex-systeem. Deze officiële exportprijs wordt casex-prijs (later met secex-prijs aangeduid) genoemd. De te betalen prijzen worden in het Register de Venda van het Siscomex-systeem vermeld. Door de registratie komt de koopovereenkomst tot stand. De facturen worden veelal geruime tijd na registratie in Siscomex opgemaakt. De op de factuur vermelde prijs is echter altijd gelijk aan de casex-prijs zoals vastgesteld op het moment van het doen van de uitvoeraangifte, en die als koopprijs is overeengekomen, waarna de uitvoervergunning is verleend.
Indien de inspecteur uitsluitend op basis van de factuur de datum van uitvoer heeft bepaald, is dit niet juist. De daadwerkelijk uitvoer van het sap kan al geruime tijd daarvoor hebben plaatsgevonden op een dag, dat de casex-prijs een andere was.
4.4. De inspecteur heeft de verwerping van de aangegeven transactiewaarde niet voldoende gemotiveerd. De stelling van de inspecteur dat de casex-prijzen zoals vermeld op de uitvoervergunningen vaak afwijken van de casex-prijs, berekend aan de hand van de noteringen op de New York Cotton Exchange (hierna: NYCE), is onjuist. De inspecteur baseert dit namelijk op de controleberekeningen, die hij heeft gemaakt ten aanzien van een groot aantal siscomex-vergunningen, afgegeven vóór 1 juli 1994. Voor deze datum werd de casex-prijs berekend op basis van de gemiddelde NYCE-notering van de 20 voorafgaande dagen. De volgens deze oude formule berekende casex-prijzen vormen echter geen onderdeel van de onderhavige procedures.
Een bij het beroepschrift overgelegd overzicht van facturen in de periode medio 1994-medio 1995 bevestigt dat in bijna alle gevallen de factuurprijs overeenstemt met de op de uitvoervergunning vermelde casex-prijs. Een uitzondering daarop, overigens een gering verschil, valt te verklaren door het feit dat de koopovereenkomst vermoedelijk aan het eind van de dag is aangemeld, maar pas de volgende dag geregistreerd, op welke dag de minimumexportprijs iets was gestegen.
Deze kleine afwijking is onvoldoende om alle aangegeven douanewaarden te corrigeren op basis van grondslagen die niet in overeenstemming zijn met de werking van het systeem.
4.5. De uitnodiging tot betaling is uitgereikt op het moment dat een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de casex-prijs nog gaande was. Er was dus eigenlijk sprake van een voorlopige boeking en mededeling. Voor een dergelijke ‘voorlopige’ aanslag bestaat geen wettelijke basis in het CDW. Om deze reden moet de uitnodiging tot betaling worden vernietigd.
4.6. De bins worden niet in het vrije verkeer gebracht met de goederen, maar alleen gebruikt voor het overbrengen van de goederen naar het douane-entrepot, alwaar het sap onder douaneverband wordt gelost. Daar wordt het sap gereedgemaakt voor de distributie. Het bevroren sap wordt in bulk (gestort) voor het vrije verkeer aangegeven. Op de invoeraangifte is ‘fiat storten’ vermeld, en in verband met de koppeling naar de inslag is tevens het aantal bins in de aangifte vermeld. Na lossing in het entrepot worden de bins ingeklapt en teruggezonden aan de opdrachtgever in het buitenland.
De inhoud van de bins is meer dan 1 kubieke meter; zij zijn geschikt voor herhaald gebruik. De bins zijn voor de groothandel bestemd; zij worden niet gebruikt bij levering aan consumenten.
4.7. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat zij niet in staat is om de uitvoervergunningen van latere datum dan 1994 en 1995 over te leggen. Het Braziliaanse bedrijf is met de productie gestopt en er is een geschil ontstaan over de betalingen. Belanghebbende krijgt de vergunningen niet, en de Braziliaanse douaneautoriteiten willen deze gegevens niet aan derden verstrekken.
4.8. Verzocht wordt om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende werkelijk gemaakte kosten voor de door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand, reis- en verblijfkosten alsmede de kosten van verlet. Op grond van artikel 8:73, lid 2, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is sprake van een bijzondere omstandigheid nu de inspecteur zonder kennis van de feiten en op buitenwettelijke gronden tot correctie en navordering is overgegaan en ondanks de aangedragen gegevens in zijn standpunt heeft volhard.
Voorts wordt verzocht om een vergoeding van de door belanghebbende geleden schade, ontstaan gedurende de bezwaar- en beroepsprocedure, alsmede in de uitspraak te bepalen dat overeenkomstig artikel 8:73, lid 2, Awb het onderzoek wordt heropend ter vaststelling van de omvang van de schadevergoeding.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Niet ter discussie staat dat tussen L en J Ltd. een koopovereenkomst is gesloten in de zin van artikel 29, aanhef, CDW, die voldoet aan de voorwaarden voor toepassing overeenkomstig artikel 147 UCDW. Niet is in geschil dat de wijze van prijsstelling tussen verkoper en koper is gebonden aan een systeem van wettelijke minimum-uitvoerprijzen en dat deze wijze van prijsbepaling normaal is in de betreffende industrie. Niet ter discussie staat dat de koopovereenkomst tot stand komt op het moment van registratie in het Register de Venda van het Siscomex systeem, en dat de datum van het opmaken van de factuur ruime tijd daarna kan zijn gebeurd. De korting van 4 % staat evenmin ter discussie. Na onderzoek en veelvuldig overleg tussen belanghebbende en de douane is voorts vastgesteld dat de verbondenheid op zich niet tot een prijsbeïnvloeding heeft geleid.
5.2. Het geschil heeft zich in de bezwaarfase uiteindelijk toegespitst op de vraag wat de werkelijk overeengekomen prijs tussen verkoper en koper is geweest en of de factuurprijs overeenkomt met de prijs zoals deze volgens het Siscomex- systeem zou moeten zijn. Aan de hand van aan L verleende Siscomex-uitvoervergunningen, waarvan belanghebbende een aantal heeft overgelegd (betrekking hebbende op 30% van alle aangiften die zijn gedaan in de jaren december 1993 tot en met juli 1995) is gecontroleerd of de prijs overeenkwam met de prijs op de dag waarop de uitvoervergunning is geregistreerd in het Register de Venda. Normaal gesproken moet de factuurprijs minimaal overeenkomen met de vastgestelde exportprijs op de dag van registratie van de uitvoervergunning. Uit deze naar mijn mening representatieve controle kwam naar voren dat niet in alle gevallen de factuurprijs overeenkwam met de casex-prijs. De prijs op de factuur was, ook na op allerlei punten rekening te hebben gehouden met mogelijke afwijkingen, lager dan die deze volgens het systeem op de dag van registratie had moeten zijn. Dit zou niet mogelijk moeten zijn in het hiervoor vermelde systeem. Dit kan niet anders betekenen dan dat de verkoper - later – beneden de minimum-uitvoerprijs heeft gefactureerd. Om deze reden kan de aangegeven douanewaarde op basis van de factuurprijzen niet zonder meer worden aanvaard. Hoewel ik geen beroep doe op artikel 181bis UCDW, is dit gegeven naar mijn mening voldoende twijfel om de douanewaarde te corrigeren.
Er is vastgesteld dat het moment van registratie in het Register de Venda en de registratie van de Siscomex-vergunning geruime tijd kan liggen voor de datum van het opmaken van de factuur.
5.3. Aanvankelijk zijn de uitnodigingen tot betaling uitgereikt op basis van een douanewaarde zoals die op basis van de toentertijd ter beschikking staande gegevens had moeten zijn. Tijdens de behandeling van het bezwaarschrift zijn de uitnodigingen tot betaling herzien in verband met de door belanghebbende overgelegde gegevens en volgens het op dat moment na heroverweging ingenomen standpunt. Voor de betreffende aangiften, waarvan een uitvoervergunning van de goederen aanwezig was, is van de factuurprijs afgeweken en de douanewaarde vastgesteld op basis van de Secex-prijs zoals die op de dag voor-afgaand aan het moment van de uitvoer (lees: het sluiten van de koopovereenkomst) gold.
Voor aangiften waarbij geen uitvoervergunningen voorhanden waren (70% van de aangiften), is uitgegaan van de dag voorafgaand aan de factuurdatum, nu de factuur het eerste bewijs van het bestaan van de koopovereenkomst vormt.
Bij de herberekening van de uitnodiging tot betaling is er op gelet dat belanghebbende niet in nadeliger positie kwam dan voor het instellen van bezwaar. Waar de herberekening van een aangifte leidde tot een hoger bedrag heeft bij uitspraak op bezwaar geen correctie plaatsgevonden; daar waar tot een lager bedrag werd geconcludeerd, heeft een vermindering van douanerechten plaatsgevonden.
5.4. Belanghebbende heeft op de invoeraangifte voor het bevroren geconcentreerde sinaasappelsap ook de bins vermeld. Als tariefpost is uitsluitend de post van het sap opgegeven. De bins dienen met toepassing van algemene indelingsregel 5b te worden ingedeeld in dezelfde tariefpost als het bevroren sinaasappelsap. De regel is niet verplichtend voor verpakkingsmiddelen die klaarblijkelijk geschikt zijn voor herhaald gebruik. Los van de vraag of deze bins een zelfstandige gebruikswaarde hebben, kan uit de toelichting op regel 5b worden afgeleid, dat de uitzondering in casus niet van toepassing kan zijn. Die uitzondering geldt alleen voor verpakkingsmiddelen die in verhouding tot de verpakte goederen relatief duur zijn. De waarde van de bins is, gelet op de waarde van het sap, zo laag dat dit laatste niet het geval is.
Subsidiair moeten de kosten van huur van de bins worden bijgeteld als kosten van vervoer in de zin van artikel 32, lid 1, onderdeel e, CDW.
5.5. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat er geen contact is geweest tussen de Nederlandse douane en de Braziliaanse autoriteiten over de onderhavige zaak.
Het is voor de Nederlandse douane niet te controleren of het verschil tussen de na correctie vastgestelde casex-prijs en de lagere factuurprijs daadwerkelijk aan de verkoper of ten behoeve van de verkoper is betaald.
De procedure van art. 181bis UCDW is niet voorafgaand aan de uitreiking van de uitnodiging tot betaling gevolgd. Wel is belanghebbende na de uitreiking van de uitnodiging tot betaling tijdens de bezwaarfase in de gelegenheid gesteld om te reageren op het standpunt van de inspecteur dat getwijfeld wordt aan de aangegeven douanewaarde.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. De correctie van de factuurprijs
6.1.1. Het bepaalde in artikel 181bis, leden 1 en 2, UCDW is beperkt tot de gevallen waarin de inspecteur de toepassing van de methode van de transactiewaarde wil verwerpen, en de douanewaarde met toepassing van een andere waardemethode wil vaststellen. Van dit laatste is in het onderhavige geval geen sprake. De inspecteur heeft zich beperkt tot een correctie van de prijs zoals vermeld op de bij invoer overgelegde factuur, die als basis voor de berekening van de douanewaarde door belanghebbende is gebruikt. De procedure zoals neergelegd in artikel 181bis UCDW is in dit geval derhalve niet van toepassing.
6.1.2. De Douanekamer is van oordeel dat de inspecteur niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de prijs zoals vermeld op de facturen, niet in overeenstemming is met de vergoeding die de koper aan de verkoper heeft betaald. De inspecteur is bij zijn correctie enkel en alleen uitgegaan van de aanname dat de datum van de factuur moet overeenkomen met de dag waarop de koopovereenkomst is gesloten. Belanghebbende heeft de juistheid van die aanname voldoende gemotiveerd weersproken, zodat de grondslag voor het bewijs dat de factuurprijs niet overeenstemt met de in Brazilië officieel genoteerde exportprijzen komt te ontvallen. Het gelijk is derhalve, wat de bezwaren tegen de correctie van de factuurprijs betreft, aan belanghebbende.
6.2. De bijtelling van de kosten van de bins
6.2.1. De Douanekamer stelt vast dat het bevroren sinaasappelsapconcentraat vanuit Brazilië is vervoerd in zogeheten bins, en als zodanig bij aankomst in Nederland onder het stelsel van douane-entrepots is geplaatst. De inspecteur heeft niet bestreden dat de bins tijdens het verblijf onder het stelsel van douane-entrepots worden geleegd. Voorts heeft de inspecteur niet bestreden dat de onderhavige aangiften voor het vrije verkeer betrekking hebben op bevroren sinaasappelsapconcentraat in bulk. Belanghebbende heeft op die invoeraangiften ook de betreffende bins als artikel omschreven. Uit het voorgaande concludeert de Douanekamer dat de bins op regelmatige wijze voor het vrije verkeer zijn aangegeven.
6.2.2. Voor het vaststellen van het bedrag van de rechten bij invoer van de op een invoeraangifte vermelde goederen moet op grond van artikel 214, lid 1, CDW, worden uitgegaan van de heffingsgrondslagen voor de goederen op het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor het bepalen van de douanewaarde van het sap een verzoek heeft gedaan als bedoeld in artikel 112, lid 2, CDW, waarin een daarvan afwijkende regeling is opgenomen voor het vaststellen van de heffingsgrondslagen van goederen, die bij plaatsing onder het stelsel van douane-entrepots een gebruikelijke behandeling hebben ondergaan. De onderhavige invoeraangiften hadden echter, gelet op hetgeen onder 6.2.1. is overwogen, betrekking op twee goederen, te weten het sap en de verpakkingsmiddelen. Deze laatste hoeven niet overeenkomstig indelingsregel 5b te worden ingedeeld met de verpakte goederen, nu de bins geschikt zijn voor herhaald gebruik. Hieruit volgt dat voor de tariefindeling sprake is van twee soorten goederen, die elk afzonderlijk in de heffing moeten worden betrokken. De bins zijn dus niet van belang voor de vaststelling van de douane-waarde van het sap. De douanewaarde van het sap is ten onrechte verhoogd met de huurkosten van de bins. Dit betekent wel dat voor de bins de heffingsgrondslagen, zoals tarief en douanewaarde, alsnog zelfstandig moeten worden bepaald en dat de berekening van de uitnodigingen tot betaling dientengevolge moeten worden herzien.
6.3. Conclusie
Uit 6.1. volgt een concrete vermindering van de uitnodigingen, en uit 6.2. volgt dat de uitnodigingen tot betaling, wat de verschuldigdheid ter zake van de invoer van de bins betreft, herberekend moeten worden. Omdat uit het dossier niet die gegevens blijken die nodig zijn om het verschuldigde bedrag voor de bins exact te berekenen, zal de Douanekamer de inspecteur opdragen om met inachtneming van al het vorenoverwogene opnieuw op het bezwaar te beslissen.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de ten behoeve van belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), welke met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op 2,5 (beroepschrift, conclusie van repliek en verschijnen ter zitting) x 1,5 (gewicht van de zaak) x € 322 = € 1.207,50. Bij de vaststelling van deze vergoeding wordt in aanmerking genomen dat er samenhang bestaat met de zaken nrs. 00/90107 en 00/90109 DK, zodat de vergoeding per zaak € 402,50 bedraagt.
Naar het oordeel van de Douanekamer heeft de inspecteur bij de vaststelling van de navordering niet onzorgvuldig gehandeld zodat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, lid 3, van laatstgenoemd Besluit, die een afwijking van de forfaitair vastgestelde vergoeding van proceskosten rechtvaardigt.
8. Schadevergoeding
Voorzover belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van andere schade, dan proceskosten, zal de Douanekamer op de voet van artikel 8:73, lid 2, Awb het onderzoek naar de vaststelling van de omvang van de schadevergoeding heropenen.
9. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep, en bepaalt dat de inspecteur een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van belanghebbende met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten, voor deze zaak groot € 402,50, en wijst de Staat der Nederlanden aan dit bedrag te voldoen;
- gelast de Staat der Nederlanden het gestorte griffierecht ad € 204,20 aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus vastgesteld op 13 juli 2004 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. E.N. Punt en mr. R.R. Winter, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.