Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-06-2005, AT8970, 03/04278

Gerechtshof Amsterdam, 30-06-2005, AT8970, 03/04278

Inhoudsindicatie

Tijdig beroep inzake een voorlopige aanslag is ontvankelijk, ongeacht de vraag of nadien een definitieve aanslag is opgelegd waarmee de betwiste voorlopige aanslag volledig is verrekend en ongeacht de vraag of die definitieve aanslag onherroepelijk is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft een onderbouwing gegeven voor de juistheid van de heffingsgrondslag en mocht dan ook menen dat hij de definitieve aanslag vermoedelijk zou vaststellen tot een gelijk bedrag als dat van de voorlopige aanslag.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Eerste Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X B.V. te Y belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de heffingsambtenaar van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verweerder.

1. Loop van het geding

Mr. A (als advocaat verbonden aan AA) heeft op 12 november 2003 als gemachtigde van belanghebbende beroep ingesteld tegen een uitspraak van verweerder met betrekking tot de nadere voorlopige aanslag in de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren 2001.

Bij de uitspraak op bezwaar, gedagtekend 2 oktober 2003 en verzonden op 3 oktober 2003, heeft verweerder de nadere voorlopige aanslag gehandhaafd.

De gemachtigde heeft tegen de uitspraak beroep ingesteld en daarin bepleit hij vernietiging van de uitspraak en de nadere voorlopige aanslag. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en daarin concludeert hij op inhoudelijke gronden tot bevestiging van de uitspraak.

Op 10 maart 2005 heeft verweerder afschriften van de definitieve aanslag 2001 toegezonden. Op 18 maart 2005 heeft de gemachtigde een afschrift van het op diezelfde dag gedateerde bezwaarschrift tegen deze definitieve aanslag toegezonden. De griffier heeft een afschrift van deze stukken aan de respectievelijke wederpartij gezonden.

Ter zitting van 24 maart 2005 zijn verschenen de genoemde gemachtigde, tot bijstand vergezeld van B, werknemer van belanghebbende, alsmede C namens verweerder. Partijen hebben ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd. In zijn pleitnota concludeert verweerder primair alsnog tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met het drogen en verwerken van grassen en andere gewassen en de handel in afgewerkte producten. Zij maakt daarbij gebruik van bedrijfsgebouwen, waaronder een opslagloods, in Y, in het beheersgebied van de rechtsvoorganger van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (verder het hoogheemraadschap).

2.2. Op 27 september 2001 is brand uitgebroken in de opslagloods. Bij de bestrijding van de brand heeft de brandweer gedurende 8 uren met behulp van pompen met een totale capaciteit van 2.000 m3 per uur, water uit het nabijgelegen oppervlaktewater gepompt. Een deel van het bluswater is van het bedrijfsterrein terechtgekomen in het onder beheer van het hoogheemraadschap staand oppervlaktewater.

2.3. Ter voorkoming van verdere verontreiniging van verder weg gelegen oppervlaktewater door nabluswerkzaamheden, heeft het hoogheemraadschap de omliggende sloten op 1 oktober 2001 afgedamd en het afgedamde water enkele dagen nadien afgevoerd naar rioolwaterzuiveringsinstallaties. Van dit water zijn door verweerder monsters genomen en geanalyseerd.

2.4. Met het oog op het dreigende overslaan van de brand naar een nabijgelegen fabriek zijn, met gebruikmaking van bestuursdwang, op 28 september 2001 - belanghebbende toebehorende - balen gedroogde luzerne overgebracht naar een nabij gelegen weiland en daar tijdelijk opgeslagen. Uit de balen luzerne is een hoeveelheid afvalwater ("percolaatwater") in november 2001 terechtgekomen in het onder 2.2 vermelde oppervlaktewater. Verweerder heeft van het percolaatwater een monster genomen en geanalyseerd.

2.5. Verweerder heeft op 31 januari 2001 een (eerste) voorlopige aanslag opgelegd, berekend naar 34 vervuilingseenheden en uitkomende op een bedrag van (omgerekend) € 1.604,56. Dit bedrag lag in de lijn van het bedrag dat belanghebbende jaarlijks diende te betalen.

Naar aanleiding van de lozing van verontreinigd water ten gevolge van de brand in september 2001, heeft verweerder belanghebbende met dagtekening 28 februari 2002 de in geschil zijnde nadere voorlopige aanslag opgelegd, berekend naar 2.089 vervuilingseenheden en met verrekening van de eerste voorlopige aanslag. Belanghebbende heeft tegen de nadere voorlopige aanslag tijdig bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft met dagtekening 30 september 2004 een definitieve aanslag opgelegd, berekend naar 2.087 vervuilingseenheden en daarbij het bedrag van de nadere voorlopige aanslag geheel verrekend. De definitieve aanslag vermeldde een terug te geven bedrag van € 94,38.

3. Het geschil

In geschil is:

- of belanghebbende ontvankelijk is in haar beroep;

- of de verweerder de nadere voorlopige aanslag terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd.

4. Standpunten van partijen en verklaringen ter zitting

Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Van de verklaringen ter zitting zijn nog de volgende punten te vermelden.

Belanghebbende heeft verklaard dat hij niet nader kan onderbouwen waarom de hoeveelheid geloosd water te hoog is berekend door verweerder; dat het bedrijf opdracht heeft gegeven de balen luzerne af te voeren; dat de verschuldigde extra verontreinigingsheffing mogelijk nog verhaald gaat worden op de verzekeringsmaatschappij.

Verweerder heeft nog verklaard dat het op de definitieve aanslag terug te betalen bedrag niet is teruggestort omdat de voorlopige aanslag nog niet was betaald; dat hij zich verbaasde over het feit dat belanghebbende niet tijdig bezwaar maakte tegen de definitieve aanslag; dat hij niet in zou stemmen met een verzoek om het bezwaar tegen de definitieve aanslag aan te merken als rechtstreeks beroep; dat het bezwaar tegen de definitieve aanslag niet-ontvankelijk is; dat de brandweercommandant de hoeveelheid gebruikt bluswater heeft opgegeven; dat na de brand in de wijde omgeving van het bedrijf dode vissen in het water dreven.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Belanghebbende heeft binnen de wettelijke termijn beroep ingesteld tegen de uitspraak inzake de nadere voorlopige aanslag en het beroepschrift voldoet aan de eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In de omstandigheid dat verweerder nadien een definitieve aanslag heeft opgelegd waarmee de betwiste voorlopige aanslag volledig is verrekend, ziet het Hof geen reden het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk te achten, ongeacht de vraag of die definitieve aanslag onherroepelijk is vastgesteld.

5.2. Op grond van het bepaalde in artikel 123 van de Waterschapswet en artikel 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan een heffingsambtenaar "een voorlopige aanslag opleggen tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag (…) vermoedelijk zal worden vastgesteld.".

5.3. Verweerder is bij het opleggen van de voorlopige aanslag uitgegaan van de bepalingen van de verordening. Zijns inziens leidde toepassing van de verordening op de situatie van belanghebbende tot de in geschil zijnde nadere voorlopige aanslag. Daarbij heeft verweerder gebruik gemaakt van onderbouwde schattingen met betrekking tot de hoeveelheid afgevoerd water en verdedigbare aannames met betrekking tot de hoedanigheid en de herkomst van dat water. Daarmee heeft verweerder een onderbouwing gegeven voor de juistheid van de heffingsgrondslag en verweerder mocht dan ook menen dat hij de definitieve aanslag vermoedelijk zou vaststellen tot een gelijk bedrag als dat van de in geschil zijnde voorlopige aanslag.

Belanghebbende heeft de rechtsgrond van de nadere voorlopige aanslag betwist, evenals de juistheid van de aannames en de schattingen, maar naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende onvoldoende ingebracht om te concluderen dat verweerder bij het opleggen van deze voorlopige aanslag heeft gehandeld in strijd met de hem in de wet verleende bevoegdheden, dan wel in strijd heeft gehandeld met de verordening, dan wel heeft gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur.

5.4. Het Hof merkt daarbij op dat het voorgaande geen eindoordeel inhoudt met betrekking tot de vraag of de definitieve aanslag verontreinigingsheffing oppervlaktewater over 2001 op hetzelfde bedrag mag worden vastgesteld. Belanghebbende kan, als vervolg op de uitspraak van verweerder inzake het bezwaar tegen de definitieve aanslag, de juistheid van die definitieve aanslag in rechte betwisten, althans indien er sprake is van een ontvankelijk bezwaar, c.q. beroep.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 30 juni 2005 door mrs. J.P.A. Boersma, P.F. Goes en H.E. Kostense, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie ingesteld worden bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.