Gerechtshof Amsterdam, 05-11-2009, BL0069, 07/00684 en 07/00685
Gerechtshof Amsterdam, 05-11-2009, BL0069, 07/00684 en 07/00685
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 november 2009
- Datum publicatie
- 27 januari 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2009:BL0069
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BO6786, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 07/00684 en 07/00685
Inhoudsindicatie
Zelfstandigenaftrek en urencriterium. Rectificatie uitspraak rechtbank. Belanghebbende slaagt niet in de bewijslast aannemelijk te maken dat hij voldoende uren aan zijn onderneming heeft besteed. De tweede uitspraak van de rechtbank met vermelding “rectificatie” was aanstonds duidelijk voor belanghebbende, hoewel een toelichting van de rechtbank op de rectificatie ontbrak. Geen grond voor vernietiging van de tweede uitspraak van de rechtbank.
Uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerken 07/00684 en 07/00685 5 november 2009
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer op hoger beroep van
X, te Y, belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken met nrs. 06/9212 en 06/9213 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen
belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Zaandam, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 7 april 2005 aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.050.
1.2. De inspecteur heeft met dagtekening 21 juli 2005 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag 1B/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.688.
1.3. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 27 juni 2006, de aanslagen gehandhaafd.
1.4. Bij uitspraak van 10 augustus 2007 heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) de daartegen door belanghebbende ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, en de aanslagen verminderd.
1.5. Aanvankelijk zijn aan partijen afschriften van de uitspraak toegezonden waarin is vermeld dat de aanslagen IB/PVV worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.832 (voor het jaar 2002) en tot (naar het Hof begrijpt) een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.556 (voor het jaar 2003). Vervolgens heeft de rechtbank aan partijen afschriften van de uitspraak verzonden, met op het eerste blad aan de rechterzijde de aanduiding `RECTIFICATIE' (hierna ook: tweede uitspraak). Deze versie van de uitspraak is identiek aan de uitspraak volgens de aanvankelijk aan partijen verzonden afschriften met uitzondering van een viertal cijfercombinaties onder punt 4.8 (door de rechtbank cursief en onderstreept weergegeven) en een tweetal cijfercombinaties in het dictum (eveneens cursief en onderstreept weergegeven). De vier cijfercombinaties onder
Gerechtshof Amsterdam 2 Kenmerken 07/00684 en 07/00685
4.8 betreffen een aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning over twee jaren
en een voor beide jaren nader door de rechtbank vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning. De cijfercombinatie in het dictum zien op een (reeds bij 4.8 genoemde) voor beide jaren nader door de rechtbank vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning. In de tweede uitspraak heeft de rechtbank Haarlem de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.870 (voor het jaar 2002) en tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.688 (voor het jaar 2003).
Voorts heeft de rechtbank gelast dat aan belanghebbende het griffierecht van € 38 wordt vergoed en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 115,60.
1.6. Het tegen de uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 september 2007. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7. Op 2 oktober 2009 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende was in de onderhavige jaren werkzaam bij de juridische afdeling van de gemeente [naam] Y voor 32 uren per week. In 2002 bedroeg het aantal voor die gemeente gewerkte uren op jaarbasis 1.492. Het aantal gewerkte uren in 2003 wijkt daarvan niet substantieel af.
2.2. Belanghebbende en zijn echtgenote waren in de onderhavige jaren vennoten in de firma [naam] A, een financieel en juridisch adviesbureau. De firma is op 21 oktober 1996 opgericht. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn een winstverdeling van respectievelijk 70% en 30% overeengekomen.
2.3. Begin 1997 heeft bij belanghebbende een startersonderzoek plaatsgevonden waarbij aan de orde is geweest op welke wijze belanghebbende zijn administratie diende te voeren.
2.4. In 2002 bedroeg de omzet van firma A € 15.400 en in 2003 bedroeg de omzet € 20.537. Over beide jaren is een verlies uit onderneming aangegeven.
2.5. In 2002 en 2003 heeft belanghebbende lessen verzorgd aan de [naam instelling] B. Terzake van de te verrichten werkzaamheden over die jaren is geen overeenkomst opgemaakt. Voor de lessen in 2002 is door belanghebbende een bedrag van € 1.582 en voor de lessen in 2003 een bedrag van € 4.630 gedeclareerd.
Tot de stukken van het geding behoort een brief van 1 mei 2002 van B waarin wordt bevestigd dat belanghebbende een honorarium ontvangt van € 227,50 per dagdeel (inclusief correctie schriftelijke examens).
2.6. In de jaren 2002 en 2003 heeft belanghebbende de heer [naam] C begeleid. Belanghebbende heeft daarvoor uit het persoonsgebonden budget van C betalingen ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank. Het uurtarief bedroeg € 30,54.
Gerechtshof Amsterdam 3 Kenmerken 07/00684 en 07/00685
Belanghebbende heeft in 2002 in totaal 91 uren gedeclareerd.
2.7. In de aangiften IB/PVV 2002 en IB/PVV 2003 heeft belanghebbende zelfstandigenaftrek geclaimd ten bedrage van € 6.358 (2002) en € 6.358 (2003) alsmede scholingsaftrek over beide jaren.
2.8. Op 11 februari 2005 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld, waarvan op 9 maart 2005 een rapport is uitgebracht. In het onderzoek is de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2002 en 2003 onderzocht, alsmede de aangiften omzetbelasting over deze jaren. In het onderzoek is onder andere de zelfstandigenaftrek beoordeeld. In het rapport staat, voor zover van belang, vermeld:
"Er is een ten aanzien van de ondernemersactiviteiten een urenadministratie over 2002 aanwezig. De aan de onderneming bestede tijd bedroeg volgens de urenspecificatie 1.767 uur. Hierin zit begrepen de bestede tijd aan het het lesgeven aan B en de voorbereiding van de lessen. Eveneens hierin begrepen 118 uur wegens uren schrijven, belasting en facturering en 180 uur wegens schoonmaken bedrijfsruimte.
• De administratie is relatief gering van omvang.
• De jaren 2002 en 2003 zijn op dit punt vergelijkbaar.
Op- en aanmerkingen:
(...)
- Het urencriterium geldt per ondernemer, door de echtgenote of gezamenlijk uitgevoerde werkzaamheden tellen dus niet of slechts deels mee. Hoewel deze items in dit
licht wat ruim bemeten lijken is hier verder niet op ingegaan. Om te bepalen of de heer X in 2002 en 2003 voldoet aan het urencriterium is gemakshalve gesteld dat belanghebbende hieraan met inbegrip van de lesuren aan B voldoet en zonder deze uren niet."
De inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen bij het boekenonderzoek de over de jaren 2002 en 2003 geclaimde zelfstandigenaftrek en de geclaimde scholingsafrek niet geaccepteerd.
2.9. Tot de stukken van het geding behoort een door belanghebbende in Excel opgemaakte urenadministratie over het jaar 2002, welke resulteert in 1.767 uren. In de urenstaat is voor de week van 6 januari 2002 tot en met 12 januari 2002 opgenomen:
Dag Datum Onderwerp Tijdsduur
zondag 06-01-02 [naam instelling], te [plaatsnaam] 5,50
maandag 07-01-02 De heer C begeleiding 2,50
dinsdag 08-01-02 Erven X 5,00
woensdag 09-01-02 De heer C begeleiding 2.50
donderdag 10-01-02 Uren schrijven, belasting, facturering 3,00
vrijdag 11-01-02 [naam instelling] 6,50
zaterdag 12-01-02 De heer C begeleiding 2.50
Voor de overige weken van 2002 zijn op soortgelijke wijze en voor nagenoeg hetzelfde aantal uren de werkzaamheden geregistreerd. Zo is voor de week van 24 november 2002 tot en met 30 november 2002 opgenomen:
Gerechtshof Amsterdam 4
Kenmerken 07/00684 en 07/00685
Dag Datum Onderwerp Tijdsduur
zondag 24-11-02 [naam instelling], [plaatsnaam] 5,50
maandag 25-11-02 De heer C begeleiding 2,50
dinsdag 26-11-02 Erven, derden-belastingen, [naam] B, Dageraad 4,50
woensdag 27-11-02 De heer C begeleiding 2,50
donderdag 28-11-02 Uren schrijven, belasting, facturering, [naam]. 3,00
vrijdag 29-11-02 [naam] en drumschool [naam] 5,50
zaterdag 30-11-02 De heer C begeleiding en B 8,00
Voor het jaar 2003 is geen urenstaat overgelegd.
2.10. Op 19 april 2006 heeft ten kantore van de inspecteur een hoorgesprek plaatsgevonden. Van het hoorgesprek is een verslag opgemaakt, bij brief van 9 mei 2006 heeft belanghebbende op het hoorverslag gereageerd.
2.11. In het verweerschrift in eerste aanleg heeft de inspecteur nader het standpunt ingenomen dat scholingsaftrek over de jaren 2002 en 2003 (alsnog) kan worden geaccepteerd. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende (slechts) in zoverre gegrond verklaard.
3. Geschil in hoger beroep
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek over de jaren 2002 en 2003, waarbij belanghebbende onder meer betoogt dat de inspecteur zich in zijn verweer dient te beperken tot de ingenomen standpunten in het controlerapport.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen zij daaraan ter zitting van de rechtbank en ter zitting van het Hof hebben toegevoegd is opgenomen in de processen-verbaal welke van het verhandelde ter zitting zijn opgemaakt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank,
Gegrondverklaring van de beroepen en tot aanslagen overeenkomstig de door hem
aangegeven belastbare inkomens uit werk en woning.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
omvang van het geschil
4.1. In zijn onderzoek heeft de controleur - ten aanzien van het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek - zich beperkt tot de vraag of de uren die zijn besteed aan het lesgeven voor B zijn aan te merken als uren besteed aan de onderneming. In het rapport is dienaangaande opgemerkt: "Om te bepalen of de heer X in 2002 en 2003 voldoet aan het urencriterium is gemakshalve gesteld dat belanghebbende hieraan met inbegrip van de lesuren aan B voldoet en zonder deze uren niet."
Gerechtshof Amsterdam 5 Kenmerken 07/00684 en 07/00685
Belanghebbende is van opvatting dat de inspecteur daarom ten aanzien van de zelfstandigenaftrek, gehouden is zich vervolgens te beperken tot de door de controleur opgeworpen vraagstelling en voor het overige geen andere argumenten mag hanteren en/of andere feiten of omstandigheden mag aanvoeren op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de zelfstandigenaftrek ten onrechte wordt geclaimd. Deze beperking geldt, in de visie van belanghebbende, zowel bij het horen op bezwaar als bij het doen van uitspraak op bezwaar als bij het voeren van verweer in rechte.
4.2. Het hierboven weergegeven betoog van belanghebbende is onjuist. Zowel de ingediende aangiften als het opgestelde controlerapport zijn voor de inspecteur (slechts) hulpmiddelen bij het vaststellen van de aanslagen. De inspecteur heeft de mogelijkheid bij het vaststellen van de aanslagen af te wijken van de aangiften. Daarnaast heeft de inspecteur de bevoegdheid om door het stellen van vragen aan belanghebbende en/of het bij hem opvragen van stukken en bescheiden, die informatie te vergaren die van belang is voor de belastingheffing (artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Een en ander wordt niet beperkt door het tijdens het boekonderzoek, uit oogpunt van doelmatigheid, beperken door de controleur van zijn vraagstelling en onderzoeksrichting. De andersluidende opvatting van belanghebbende vindt geen steun in het recht.
De enkele omstandigheid dat de inspecteur van het bezoek van belanghebbende - in het kader van het horen van belanghebbende op zijn bezwaar - op praktische wijze gebruik heeft gemaakt om tegelijkertijd bovengenoemde bevoegdheid uit te oefenen, leidt niet tot een ander oordeel.
4.3. Dit kan anders zijn indien daardoor processuele belangen van de belastingplichtige geschaad zouden zijn. Naar het oordeel van het Hof is hiervan geen sprake nu belanghebbende te allen tijde de mogelijkheid heeft gehad te reageren op de door de inspecteur aangevoerde argumenten en zulks ook heeft gedaan. Het stond de inspecteur derhalve vrij de begeleidingsuren van C alsmede de wijze van registreren van de uren door belanghebbende (alsnog) aan de orde te stellen.
zelfstandigenaftrek, urencriterium
4.4. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.76, eerste lid, Wet inkomstenbelasting 2001 geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. In artikel 3.6, eerste lid, van de wet is dienaangaande bepaald:
"In deze afdeling en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder urencriterium: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien:
a. de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4, grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen of
b. de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was."
4.5. Op belanghebbende die een aftrekpost in aanmerking genomen wil zien, rust de bewijslast aannemelijk te maken dat hij voldoende uren aan zijn onderneming heeft besteed. Het grotendeelscriterium, als vereiste opgenomen in onderdeel a van het eerste lid van artikel 3.6 Wet inkomstenbelasting 2001, brengt met zich dat belanghebbende, die in 2002 in dienstverband 1.492 uren werkzaam was (en in 2003 een vergelijkbaar aantal uren),
Gerechtshof Amsterdam 6 Kenmerken 07/00684 en 07/00685
aannemelijk dient te maken dat hij meer uren aan zijn onderneming heeft besteed om in aanmerking te komen voor de zelfstandigenaftrek.
4.6. Belanghebbende heeft daartoe voor het jaar 2002 de in 2.7 vermelde urenregistratie overgelegd. Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard, iedere dag de door hem bestede uren in dit Excel bestand te hebben geregistreerd. De inspecteur heeft de urenregistratie van belanghebbende gemotiveerd betwist en daartoe aangevoerd dat de urenregistratie een grove, niet nader gespecificeerde totaaltelling van de uren bevat. Volgens de inspecteur kan niet worden nagegaan hoeveel uren belanghebbende per werkzaamheid heeft besteed noch kan worden nagegaan wat de werkzaamheden inhouden.
4.7. Ook als er veronderstellenderwijs van moet worden uitgegaan dat de lesuren aan B en begeleidingsuren van C moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming (en niet als resultaat uit overige werkzaamheden zoals de inspecteur stelt) en voorts belanghebbende moet worden gevolgd in zijn stelling dat hij iedere dag het Excel bestand heeft bijgewerkt, is naar het oordeel van het Hof de door belanghebbende overgelegde urenstaat over 2002 te algemeen van aard en te globaal van opzet om daarmee het van hem verlangde bewijs te leveren. Zo kan geen relatie worden gelegd tussen de door belanghebbende genoteerde uren en de daarmee samenhangende werkzaamheden, een omschrijving als "Erven X" met vermelding 5 uren biedt daarvoor te weinig aanknopingspunten. Met het van week tot week noteren van vrijwel dezelfde werkzaamheden met nagenoeg hetzelfde aantal uren (waarbij bijvoorbeeld voor "uren schrijven, belasting, facturering" per week meestal hetzelfde aantal uren wordt genoteerd hoewel dit werkzaamheden zijn die in de regel van week tot week in omvang verschillen) heeft belanghebbende voor het jaar 2002 niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Hetzelfde heeft te gelden voor het jaar 2003 nu belanghebbende heeft verklaard dat hij in dat jaar zijn uren op soortgelijke wijze heeft genoteerd - nog daargelaten dat belanghebbende voor dat jaar in het geheel geen urenstaat, of enig ander bewijsstuk, heeft overgelegd.
4.8. 's Hofs oordeel vindt bevestiging in de berekeningen van de inspecteur in zijn verweerschrift in eerste aanleg, waarbij de ontvangen vergoedingen voor lesgeven voor B en voor begeleiding van C (er nog altijd van uitgaande deze vergoedingen moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming) worden gedeeld door het van toepassing zijnde uurtarief waaruit de voor deze activiteiten vergoede uren volgen. Het Hof volgt de inspecteur in zijn betoog dat de aldus berekende uren aanmerkelijk verschillen van de door belanghebbende genoteerde uren, en voor deze verschillen geen afdoende verklaring is gegeven.
vertrouwensbeginsel
4.9. Ten aanzien van belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel, onder verwijzing naar een in 1997 uitgevoerde startersonderzoek en een door belanghebbende gesteld tussen 1997 en 2005 verricht boekenonderzoek, overweegt het Hof als volgt.
4.10. Het beroep op het vertrouwensbeginsel onder verwijzing naar het startersonderzoek in 1997 faalt reeds daarom, nu tijdens dit onderzoek - zoals belanghebbende ter zitting desgevraagd heeft erkend - geen aandacht is besteed aan de urenregistratie ten behoeve van de zelfstandigenaftrek, maar het onderzoek zich beperkt heeft tot algemene informatie over het voeren van een administratie voor de onderneming van belanghebbende.
Gerechtshof Amsterdam 7 Kenmerken 07/00684 en 07/00685
4.11. Ter zitting heeft belanghebbende, eerst in reactie op vragen van het Hof over de aard en omvang van het startersonderzoek, verwezen naar boekenonderzoek dat tussen 1997 en 2005 zou moeten hebben plaatsgevonden. Een kopie van een controlerapport is door belangheb¬bende niet overgelegd. Noch in de eerder door belanghebbende overlegde stukken, noch ter zitting van de rechtbank is op enigerlei wijze verwezen naar een dergelijk onderzoek terwijl - mede gelet op zijn verwijzing naar het startersonderzoek en het daardoor zijns inziens gewekt vertrouwen - dit wel op belanghebbendes weg had gelegen. Belanghebbende heeft zich ter zitting beperkt tot een algemene verwijzing naar een tussen 1997 en 2005 uitgevoerd boekenonderzoek en heeft geen aanbod gedaan om bedoeld controlerapport alsnog in geding te brengen.
De inspecteur heeft desgevraagd verklaard geen kennis te hebben van enig in deze periode uitgevoerd boekenonderzoek.
Anders dan de blote bewering van belanghebbende dat een dergelijk onderzoek zou hebben plaatsgevonden ontbreekt daarvoor dan ook iedere aanwijzing.
Onder deze omstandigheden ziet het Hof - dat in dezen als tweede feitenrechter optreedt - geen aanleiding, mede gelet op het algemeen belang dat is gediend bij een goede procesorde waaronder een zekere mate van voortvarendheid in het verloop van de procedure, om het onderzoek te heropenen teneinde op dit onderdeel bij partijen nadere inlichtingen in te winnen en verwerpt het belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel als onvoldoende onderbouwd.
rectificatie
4.12. Belanghebbende heeft tenslotte verzocht om vernietiging van de uitspraak van de rechtbank nu de tweede uitspraak van de rechtbank (zoals omschreven onder 1.5) zonder toelichting daarop voor hem onbegrijpelijk is. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat hij heeft verzocht om rectificatie omdat de rechtbank (in de eerste uitspraak) bij het berekenen van het belastbaar inkomen uit werk en woning( voor de jaren 2002 en 2003) abusievelijk is uitgegaan van de cijfers van de echtgenote van belanghebbende.
4.13. Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat van de rechtbank had mogen worden verwacht dat na ontdekking (op aanwijzing van de inspecteur) van de kennelijke rekenfout, belanghebbende in de gelegenheid zou worden gesteld zich over de verbetering door de rechtbank uit te laten (naar analogie van de regeling neergelegd in artikel 31 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering). De rechtbank heeft partijen zonder nadere toelichting een gerectificeerde uitspraak gezonden.
Het Hof ziet echter in het ontbreken van een toelichting op de tweede uitspraak van de rechtbank geen reden deze uitspraak te vernietigen. Door de vermelding `RECTIFICATIE' is de tweede uitspraak aanstonds als een rectificatie van de eerste uitspraak kenbaar, de uitspraak is voorts behoudens de in cursief en onderstreepte herberekende belastbare inkomens uit werk en woning, identiek aan de eerste uitspraak waardoor het voor partijen duidelijk moet zijn geweest welke gegevens rectificatie behoefden.
Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd ook verklaard dat het hem bij kennisneming van de gerectificeerde uitspraak aanstonds duidelijk was op basis van welke gegevens de rechtbank tot de nieuw berekende belastbare inkomens uit werk en woning was gekomen. Hij heeft voorts verklaard dat, indien wordt uitgegaan van de juistheid van de beslissing van de rechtbank op het geschilpunt van de zelfstandigenaftrek, deze beslissing in de gerectificeerde uitspraak ook cijfermatig correct is uitgewerkt.
Gerechtshof Amsterdam 8
Kenmerken 07/00684 en 07/00685
4.14. Vorenstaande neemt echter niet weg dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd nu het beroep door de rechtbank gegrond is verklaard zonder aan belanghebbende een door hem in zijn bezwaarschrift verzochte vergoeding van gemaakte kosten in bezwaar (verletkosten voor het bijwonen van de hoorzitting) te hebben toegekend. Voorts heeft belanghebbende recht op vergoeding van reiskosten tweede klas openbaar vervoer voor het bijwonen van de hoorzitting, welke kosten door de rechtbank niet zijn toegekend.
5. Kosten
Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht in beide instanties en op vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De reiskosten openbaar vervoer tweede klasse voor het bijwonen van de hoorzitting, de zitting bij de rechtbank en de zitting bij het Hof stelt het Hof vast op een bedrag van € 26.
Het door de rechtbank gehanteerde tarief van € 35 per uur voor verletkosten, zal het Hof volgen nu in hoger beroep onvoldoende aannemelijk is geworden dat dit bedrag te laag zou zijn. De enkele stelling van belanghebbende dat hij voor werkzaamheden als interim-coordinator een bedrag van € 70 per uur ontvangt is daartoe onvoldoende, omdat gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor het bijwonen van de hoorzitting en beide zittingen juist dergelijke werkzaamheden heeft misgelopen.
Het Hof stelt het totale bedrag aan verletkosten derhalve vast op € 280 (2 uur bijwonen hoorzitting, 3 uur bijwonen zitting rechtbank, 3 uur bijwonen zitting Hof).
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag over het jaar 2002 tot een berekend naar een belastbare inkomen uit werk en woning tot € 35.870;
- vermindert de aanslag over het jaar 2003 tot een berekend naar een belastbare inkomen uit werk en woning tot € 35.688;
- gelast de inspecteur aan belanghebbende te vergoeden het voor de behandeling van het voor het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 306.
Aldus gedaan door mrs. A.M. van Amsterdam, voorzitter, F.J.P.M. Haas en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J.E.M. Anderluh - Vanherck als griffier. De beslissing is op 5 november 2009 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten