Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-12-2010, BO6674, 23-005996-09

Gerechtshof Amsterdam, 06-12-2010, BO6674, 23-005996-09

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 december 2010
Datum publicatie
8 december 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BO6674
Formele relaties
Zaaknummer
23-005996-09

Inhoudsindicatie

Fouillering bij festival "Loveland" door particuliere beveiligster aan binnenzijde BH. Geen bewijsuitsluiting. In het Wetboek van Strafrecht vervatte normering met betrekking tot onderzoek aan kleding en lichaam geldt niet in geval van vrijwillige onderwerping aan fouillering door particuliere beveiliging. Geen overige bijzondere omstandigheden.

Uitspraak

parketnummer: 23-005996-09

datum uitspraak: 6 december 2010

TEGENSPRAAK

VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 november 2009 (de datum 23 november 2010 in het proces-verbaal, waarin de aantekening mondeling vonnis is opgenomen, merkt het hof aan als een kennelijke verschrijving) in de strafzaak onder parketnummer 13-442702-08 tegen

[naam],

geboren te [plaats] op [datum] 1979,

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 23 november 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 22 november 2010.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

zij op of omstreeks 2 augustus 2008 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 5,65 gram amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere verwerping van het gevoerde verweer en een enigszins andere strafoplegging komt.

Bewezen verklaarde

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

zij op 2 augustus 2008 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid amfetamine en MDMA.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bespreking van een gevoerd verweer

Namens de verdachte is door haar raadsman betoogd dat het bewijs onrechtmatig is verkregen en daarom dient te worden uitgesloten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de fouillering van de verdachte door een beveiligingsbeambte - waarbij verdovende middelen zijn aangetroffen - onrechtmatig is geweest, zodat het resultaat van de fouillering moet worden uitgesloten van het bewijs en de verdachte, bij gebrek aan voldoende bewijs, dient te worden vrijgesproken.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer.

Het hof overweegt als volgt.

Uit het door de verbalisante [naam verbalisante] opgemaakte en ondertekende proces-verbaal van relaas blijkt het navolgende. Op 2 augustus 2008 werd te Amsterdam het zogenaamde “Loveland Festival” georganiseerd. Door de organisatie van het festival werd, middels het beveiligingsbedrijf [naam beveiligingsbedrijf], zorg gedragen voor de preventieve fouillering aan de toegangspoorten tot het terrein. Er werd daarbij onder andere gecontroleerd op verdovende middelen. Door op het terrein aanwezige politieambtenaren werd zorggedragen voor de afhandeling van verdachten die werden aangehouden ter zake van het bezit van verdovende middelen. Uit een door verbalisant [naam verbalisant] opgemaakt proces-verbaal van aanhouding/overname blijkt dat de verdachte door de beveiliging werd onderzocht aan de kleding en dat daarbij verdovende middelen waren aangetroffen die door de verbalisant in beslag zijn genomen.

De verdachte heeft verklaard dat zij met een vriend naar Loveland ging. Zij had verdovende middelen in haar BH gestopt om mee te nemen het terrein op. Zij wist wel dat op dergelijke evenementen werd gefouilleerd en had dat, bijvoorbeeld bij Dance Valley, ook meegemaakt. Zij zag dat iedereen gefouilleerd werd en heeft zich vrijwillig aan de fouillering onderworpen omdat ze anders niet naar binnen zou mogen. Zij is vervolgens door een vrouwelijke beveiliger gefouilleerd waarbij haar BH omhoog is gedaan en in haar BH is gevoeld, waarbij de verdovende middelen zijn aangetroffen.

Dat de verdovende middelen in de BH zijn aangetroffen is door de ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 23 november 2009 gehoorde getuige [getuige] bevestigd.

Nu een proces-verbaal of een verklaring van de beveiliger die de fouillering heeft uitgevoerd ontbreekt, zal voor wat betreft de gang van zaken rond die fouillering van de verklaring van de verdachte dienen te worden uitgegaan.

Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte wist dat zij, alvorens zij het terrein kon betreden, zou worden gefouilleerd. Ook stelt het hof vast dat zij heeft ingestemd met die fouillering door zich daaraan vrijwillig te onderwerpen. Gelet op die instemming was de beveiliger gerechtigd de verdachte te fouilleren. Deze fouillering heeft niet plaatsgehad door of onder de regie van een opsporingsambtenaar, maar door iemand die -naar het hof begrijpt- daartoe is ingeschakeld door de organisator van het festival. De enkele grond dat die particuliere beveiliger de BH van de verdachte heeft opgelicht en aan de binnenzijde heeft bevoeld, tot welke handelingen de gegeven toestemming zich volgens de verdachte niet zou hebben uitgestrekt, kan niet leiden tot bewijsuitsluiting van het resultaat van deze fouillering. Immers, de in het Wetboek van Strafvordering vervatte normering met betrekking tot onderzoek aan de kleding en het lichaam richt zich niet tegen de particuliere beveiliger die een burger aan de kleding onderzoekt. Dit wordt niet anders in het geval als hier aan de orde, waarin de burger van mening is dat het door een particulier aan de kleding verrichte onderzoek niet ook mocht inhouden het oplichten en bevoelen van een BH. Op grond van bijzondere feiten of omstandigheden kan door de strafrechter niettemin worden beslist dat bewijsgebruik van een bij gelegenheid van een door een met fouillering belaste particulier aangetroffen voorwerp in strijd komt met het recht. Van dergelijke feiten of omstandigheden is in casu echter niet gebleken.

Het voorgaande voert tot de slotsom dat het verweer wordt verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert op:

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf van 105 uren, subsidiair 53 dagen vervangende hechtenis.

Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 105 uren, subsidiair 52 dagen vervangende hechtenis.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 5,65 gram harddrugs. Harddrugs zijn zeer schadelijk voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bovendien bezwarend voor de maatschappij, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.

Bij de strafoplegging heeft het hof meegewogen dat deze hoeveelheid harddrugs niet slechts bestemd was voor eigen gebruik, hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd. Zij heeft deze harddrugs bovendien meegenomen naar het Loveland terrein, terwijl zij wist dat dat verboden was. Daar bovenop wist zij van de fouillering die zou gaan plaatsvinden en, teneinde de drugs toch mee te nemen het terrein op, heeft zij deze in haar BH verborgen. Het hof rekent de verdachte deze gang van zaken zwaar aan. Ten voordele van de verdachte betrekt het hof het feit dat de verdachte geen eerdere strafrechtelijke veroordelingen op haar naam heeft staan.

Het hof acht de door de politierechter in eerste aanleg opgelegde straf in beginsel passend en geboden, met dien verstande dat de vervangende hechtenis wordt aangepast conform de geldende richtlijnen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 105 (honderdvijf) uren.

Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 52 (tweeënvijftig) dagen.

Dit arrest is gewezen door de enkelvoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting had mr. R.P.P. Hoekstra, in tegenwoordigheid van mr. M.N. Maris, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 december 2010.