Gerechtshof Amsterdam, 30-06-2011, BR0349, 09/00632
Gerechtshof Amsterdam, 30-06-2011, BR0349, 09/00632
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 30 juni 2011
- Datum publicatie
- 6 juli 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2011:BR0349
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BV7395, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 09/00632
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft niet doen blijken dat de bestreden uitspraak op bezwaar inzake de belastingaanslag onjuist is. Bij belanghebbende is geen in rechte te honoreren vertrouwen gewekt dat de inspecteur de administratie van belanghebbende heeft gecontroleerd en akkoord bevonden. De schatting van de inspecteur is redelijk. De belastingaanslag is dus niet op een te hoog bedrag vastgesteld.
De omstandigheid dat belanghebbende ervoor heeft gekozen eerst in hoger beroep een aangifte en jaarrekening over het onderhavige jaar in te dienen is onvoldoende om te oordelen dat er sprake is van misbruik van het procesrecht. Het incidenteel hoger beroep van de inspecteur dat belanghebbende dient te worden veroordeeld in de proceskosten wordt dus verworpen.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P09/00632
30 juni 2011
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z], belanghebbende,
gemachtigde H.M. van Vliet A.A.,
alsmede
op het incidenteel hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Hilversum, de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 08/6724 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 11 november 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2004 een ambtshalve aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar een belastbaar bedrag van € 10.000. Tegelijkertijd is aan belanghebbende een verzuimboete van € 340 opgelegd.
1.2. Nadat belanghebbende hiertegen bezwaar had gemaakt, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 20 juli 2007 belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaren wegens het ontbreken van gronden van het bezwaar.
1.3. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het door belanghebbende ingestelde beroep bij uitspraak van 5 december 2007, kenmerk AWB 07/5870, met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kennelijk ongegrond verklaard. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in verzet gekomen. Bij uitspraak van 7 maart 2008 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard. Bij uitspraak van 16 juni 2008 heeft de rechtbank de inspecteur opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
1.4. Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 10 september 2008, heeft de inspecteur de aanslag en de verzuimboete gehandhaafd.
1.5. Bij uitspraak van 28 juli 2009 met kenmerk AWB 08/6724, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van de verzetprocedure voor een bedrag van € 80,50.
1.6. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 september 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.7. Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarop door de inspecteur is gereageerd bij conclusie van dupliek.
1.8. Op 30 april 2011 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur op 2 mei 2011.
1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. De rechtbank heeft in onderdeel 2 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin, alsmede in de overigens hierna opgenomen citaten van de rechtbank, aangeduid als ‘eiser(es)’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“Eiseres heeft het haar uitgereikte aangiftebiljet vennootschapsbelasting 2004 niet teruggestuurd, ook niet nadat aan haar een aanmaning is verzonden, waarin een nadere termijn gesteld is. Verweerder heeft vervolgens ambtshalve de bestreden aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van
€ 10.000. Tevens heeft verweerder een verzuimboete wegens een tweede verzuim opgelegd van € 340.”
2.2. In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast.
2.3. Bij de nadere stukken die belanghebbende het Hof heeft toegestuurd op 30 april 2011, heeft belanghebbende (een kopie van) de aangifte vennootschapsbelasting 2004 gevoegd waarin een belastbare winst is vermeld van € -/- 2015. Tevens heeft belanghebbende bij deze nadere stukken een kopie van de jaarrekening 2004 overgelegd, alsmede afschriften van grootboekkaarten 2004.
2.4. Tot de nadere stukken die belanghebbende het Hof heeft doen toekomen behoren tevens kopieën van aangiften omzetbelasting 2004 en aangiften loonbelasting 2004, waaruit de volgende gegevens zijn af te leiden:
Omzet volgens aangiften omzetbelasting € 292.748
Voorbelasting € 36.442
Loon volgens aangiften loonheffing € 56.608
2.5. In een brief van de Belastingdienst in het kader van een controle omzetbelasting van [A] B.V., [B] B.V., [C] B.V. en [X] B.V., met dagtekening 2 oktober 2008, die door de gemachtigde van belanghebbende ter zitting is overgelegd is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Het overleggen van de administraties over 2004 t/m 2007 van [A] B.V., [B] B.V., [C] B.V. en [X] B.V. kan beperkt blijven tot de specificaties van de aangiften omzetbelasting, de bankafschriften + achterliggende bescheiden van genoemde vennootschappen en de dekade-afrekeningen van [C] B.V. en [B] B.V. Voor zover inmiddels gereed ook de jaarrekeningen, grootboekadministraties en mutatieverslagen.
Indien de administraties vanaf 2004 nog niet gereed zijn wijs ik u op de artikelen 52 en 68 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.”
2.6. Het controlerapport omzetbelasting 2003 waar bovenvermelde brief op ziet is ter zitting door de inspecteur overgelegd.
3. Geschil in hoger beroep
3.1. In hoger beroep is, evenals bij de rechtbank, in geschil of de inspecteur het belastbaar bedrag terecht heeft vastgesteld op € 10.000. Anders dan bij de rechtbank is niet in geschil dat de sanctie van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), inhoudende omkering en verzwaring van de bewijslast, dient te worden toegepast.
3.2. In het incidenteel hoger beroep is in geschil of belanghebbende op grond van artikel 8:75 Awb dient te worden veroordeeld in de proceskosten in beroep en hoger beroep van de inspecteur wegens kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht.
3.3. Voor de standpunten van partijen in hoger beroep verwijst het Hof naar hetgeen in de gedingstukken is vermeld.
4. Beoordeling van het geschil
De omkering van de bewijslast
4.1. Vaststaat dat belanghebbende, na hiertoe te zijn aangemaand, het aan haar uitgereikte aangiftebiljet niet heeft ingediend. In dit verband heeft de rechtbank als volgt overwogen:
“4.3. Nu niet in geschil is dat eiseres, nadat zij daartoe was uitgenodigd en aangemaand, geen aangifte vennootschapsbelasting 2004 heeft gedaan, is niet voldaan aan de verplichting zoals geformuleerd in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a van de AWR. Dit betekent dat de rechtbank overeenkomstig artikel 27e van de AWR het beroep ongegrond zal verklaren, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de bestreden uitspraak onjuist is.”
4.2. In hoger beroep is niet in geschil dat terecht uitspraak op bezwaar tegen de aanslag is gedaan met toepassing van de zogenoemde omkering van de bewijslast. Aldus rust de last overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de bestreden uitspraak op bezwaar inzake de aanslag onjuist is op belanghebbende.
4.3. Belanghebbende stelt dat inmiddels aangifte is gedaan en dat met de stukken die op 30 april 2011 aan het Hof overgelegd zijn, overtuigend is aangetoond dat de fiscale winst over 2004 € -/- 2.015 bedraagt. De inspecteur stelt dat hierop een aantal correcties dient te worden gemaakt. De totale correctie op de cijfers van belanghebbende bedraagt € 14.487, hetgeen zou leiden tot een belastbare winst van € 12.472. Nu de geschatte winst € 10.000 bedraagt, is, aldus de inspecteur, niet aangetoond dat het belastbare bedrag te hoog is.
4.4.1. De inspecteur heeft in zijn pleitnota in hoger beroep onder meer gesteld dat uit de door belanghebbende alsnog overgelegde grootboekrekeningen blijkt dat op de omzet een bedrag van € 1.000 is afgeboekt aan “tegoedbonnen in omloop” en dat de kostprijs omzet (ten laste van de voorraad) is verhoogd met een bedrag van € 10.000. Beide boekingen zijn niet onderbouwd en gelet op de ronde bedragen ervan wellicht gefingeerde (af)boekingen, zo stelt de inspecteur. Voorts heeft hij gesteld dat de grootboekrekening “diversen” oncontroleerbaar is, gelet op het ontbreken van omschrijvingen bij de mutaties, om welke reden de aangegeven winst met € 2.940 verhoogd dient te worden.
4.4.2. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende met de door haar (alsnog) overgelegde aangifte en overige bewijsstukken, alsmede de daarop gegeven toelichting, niet doen blijken dat de bestreden uitspraak op bezwaar inzake de aanslag onjuist is. Zij heeft op dit punt niet kunnen volstaan met de niet nader onderbouwde stelling dat de boeking van € 10.000 een gebruikelijke boeking is, alsmede haar (evenmin nader onderbouwde) stellingen inzake een tegoedbonnensysteem alsmede bankmutaties waarmee de mutaties op de grootboekrekening “diversen” zouden zijn te verklaren.
4.4.3. Voor zover belanghebbende met de door haar overgelegde brief van 2 oktober 2008, zoals vermeld onder 2.5, alsmede de daarop door haar gegeven toelichting, een beroep heeft willen doen op bij haar gewekt, in rechte te honoreren vertrouwen dat de inspecteur de administratie van het jaar 2004 heeft gecontroleerd en akkoord bevonden, verwerpt het Hof dit beroep. De inspecteur heeft deze stelling van belanghebbende betwist en heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat, ook indien ervan wordt uitgegaan dat de controlerend ambtenaar tijdens een voor de omzetbelasting ingesteld boekenonderzoek de bankafschriften en overige onderdelen van de administratie voor het jaar 2004 heeft ingezien, hij op basis van die bescheiden geen opmerkingen had kunnen maken over de pas uit de aangifte en de jaarstukken blijkende, onder 4.4.1 vermelde afboekingen. Ook ter zake van de grootboekrekening “diversen” zijn de door belanghebbende gestelde (door de inspecteur betwiste) feiten te onbepaald om te kunnen leiden tot het oordeel dat namens de inspecteur het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de boekingen op deze grootboekrekening akkoord zouden zijn bevonden.
4.4.4. Gelet op het onder 4.4.2 en 4.4.3 overwogene is het Hof van oordeel dat belangheb-bende tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de inspecteur niet heeft doen blijken dat de bestreden uitspraak op bezwaar onjuist is.
De redelijke schatting
4.5.1. De toepassing van artikel 27e van de AWR laat onverlet dat de inspecteur bij gebrek aan – in dit geval – de vereiste aangifte een redelijke schatting dient te maken van het belastbaar bedrag. Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur het belastbaar bedrag in redelijkheid niet op € 10.000 heeft kunnen schatten.
4.5.2. De inspecteur heeft gesteld dat hij de door hem op € 10.000 geschatte belastbare winst voor het jaar 2004 redelijk acht, gelet op de door belanghebbende in de jaren 1999 tot en met 2003 behaalde resultaten (vóór verliesverrekening), zoals weergegeven in het verweerschrift in eerste aanleg (blz. 4). Voorts heeft de inspecteur gesteld dat met de door belanghebbende alsnog overgelegde gegevens van onder meer de aangiften omzetbelasting 2004 en loonbelasting 2004 wordt bevestigd dat deze schatting redelijk is geweest. Uit deze gegevens kan volgens de inspecteur in redelijkheid de volgende belastbare winst kan worden geschat:
Omzet € 292.748
Kosten (voorbelasting: 19%) € -/-191.800
Loonkosten € -/-56.608
Winst € 44.340
4.5.3. Gelet op de onder 4.5.2 weergegeven toelichting van de inspecteur is het Hof van oordeel dat de inspecteur de belastbare winst van belanghebbende voor het jaar 2004 in redelijkheid heeft kunnen schatten op € 10.000. Tegenover de betwisting daarvan door de inspecteur verwerpt het Hof belanghebbendes stelling dat de inspecteur door de kennis die hij had van de maandelijkse aangiften omzetbelasting 2004 en de kwartaalaangiften loonbelasting 2004, alsmede van het rapport omzetbelasting 2003, de schatting lager had moeten vastgestellen.
Het incidenteel hoger beroep
4.6.1. De inspecteur stelt dat belanghebbende dient te worden veroordeeld in de door de inspecteur in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten, daar er sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht en lichtvaardig procederen. De inspecteur voert hiertoe onder meer aan dat het uitsluitend aan belanghebbende te wijten is dat zij in de positie komt te verkeren waarin zij verkeert door niet aan haar fiscale verplichtingen te voldoen en door te weigeren het bezwaar en beroep zodanig te motiveren en te onderbouwen dat er een materiële toetsing kan plaatsvinden van het belastbaar bedrag alsmede de hoogte van de aanslag.
4.7.2. De rechtbank heeft over dit geschilpunt in eerste aanleg het volgende overwogen:
“5.1. Verweerder verzoekt om een veroordeling van eiseres in de proceskosten van het bezwaar en beroep conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). De rechtbank wijst dit verzoek af. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb kan een partij die bezwaar of beroep instelt slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Hierbij moet het gaan om verwijtbaar onnodig procederen. Het enkele niet doen van aangifte en het niet nader motiveren van geschriften is daartoe onvoldoende, ook als hieromtrent toezeggingen zijn gedaan die niet worden nagekomen. Dat het door eiseres ingestelde bezwaar en beroep verwijtbaar onnodig is geweest, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt.”
4.7.3. Naar ’s Hofs oordeel kan niet worden gezegd dat in het onderhavige geval sprake is van misbruik van procesrecht in beroep dan wel in hoger beroep. De omstandigheid dat belanghebbende ervoor heeft gekozen eerst in hoger beroep een aangifte en jaarrekening over het jaar 2004 in te dienen, is daarvoor niet voldoende; op het niet tijdig voldoen aan de aangifteverplichting is reeds een administratieve sanctie gesteld in artikel 27e van de AWR. Ook de omstandigheid dat het hoger beroep summier c.q. in een laat stadium is gemotiveerd, leidt niet tot de gevolgtrekking dat sprake is van misbruik van procesrecht. Het op dit punt door de inspecteur ingestelde incidentele hoger beroep is derhalve ongegrond.
Slotsom
4.8. Nu voor het overige geen grieven tegen de uitspraak van de rechtbank zijn gericht, komt het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep ongegrond zijn en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 AWB.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter van de belastingkamer, J. den Boer en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van A.G. Detweiler LL.M. als griffier. De beslissing is op 30 juni 2011 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.