Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-08-2011, BT7453, 09/00393

Gerechtshof Amsterdam, 04-08-2011, BT7453, 09/00393

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 augustus 2011
Datum publicatie
19 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BT7453
Formele relaties
Zaaknummer
09/00393
Relevante informatie
Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 1, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 2

Inhoudsindicatie

Vergoeding van de kosten in de bezwaarfase voor taxatiewerkzaamheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P09/00393

4 augustus 2011

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer, de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 08/3787 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X S.a.r.l.], te Luxemburg, belanghebbende,

gemachtigde mr. A. Dinée (PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs N.V. te Amsterdam),

en

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 28 februari 2007 de waarde van de onroerende zaak [A-straat 1] (hierna: de onroerende zaak) op de waardepeildatum 1 januari 2005 vastgesteld op € 15.561.000.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 18 maart 2008, de waarde verminderd tot € 14.791.000. In aanvulling hierop heeft de heffingsambtenaar bij brief van 27 maart 2008 een bedrag van € 343,79 vergoed voor kosten in de bezwaarfase.

1.3. Bij uitspraak van 29 april 2009 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de hoogte van de kostenvergoeding in de bezwaarfase gegrond verklaard en de kostenvergoeding in bezwaar gesteld op € 526,54.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 9 juni 2009, aangevuld bij brief van 7 augustus 2009. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

In de ontwikkeling van het geschil in hoger beroep vindt het Hof aanleiding de feiten als volgt vast te stellen:

2.1. In de bezwaarfase is door [B], werkzaam bij PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs N.V. (hierna: PWC), een taxatie verricht met het oog op de waardering van de onroerende zaak. Voor deze taxatie heeft hij marktonderzoek gedaan, een marktanalyse gemaakt, transacties van referentie-objecten bestudeerd en heeft hij een analyse gemaakt van deze transacties. Bij de door hem opgemaakte taxatiekaart is een overzicht gevoegd van een drietal huurtransacties in de gemeente [Y].

[B] heeft een HEAO-diploma behaald en is na aanvullende opleidingen ingeschreven als registertaxateur (WOZ) en gespecialiseerd in commercieel vastgoed.

2.2. Tot de gedingstukken behoort een taxatiekaart waarin de bevindingen van [B] zijn vermeld. Eveneens tot de gedingstukken behoort een bijlage bij een brief van 14 november 2007 van de gemachtigde aan de heffingsambtenaar waarin een specificatie is vermeld van de door [B] verrichte werkzaamheden. Voor zover van belang is hierin vermeld:

“Op verzoek van cliënt heeft een deskundige WOZ-taxateur het object waardetechnisch beoordeeld.

(…)

De door de taxateur gemaakte uren zijn als volgt te specificeren:

Taxatie technische werkzaamheden ten aanzien Aantal uren van de in bezwaar betrokken objecten

Het verzamelen en analyseren (…) objectgegevens 0,75

van relevante informatie (…) marktgegevens 1,5

Het uitwerken van de (…) WOZ-waarde(n) 0,75

taxatieberekening: Schriftelijk vastleggen van 1,5

bevindingen in taxatiekaart

c.q. -verslag

Totaal (aantal bestede uren x tarief ad € 81,23) € 365,54”

2.3. Tot de gedingstukken behoort een declaratie van PWC, referentie [C], met datum 17 juli 2007. Hierin is voor zover van belang vermeld:

“Nota wegens verrichte werkzaamheden in het kader van de wet EUR 3.050,00

WOZ per waardepeildatum 1-1-2005 / bodemwaarde advies

Quickscan 2* + motivering bezwaar [D-straat 2] en [A-straat]”

Op de declaratie is bij de quickscan 2* en de motivering bezwaar de volgende toelichting vermeld: “De hier gedeclareerde motivering van het bezwaar ziet op de [D-straat 2]. De motivering van het bezwaar voor de [A-straat] was bij het uitgaan van deze declaratie d.d. 17 juli 2007 nog niet geschreven (dat was op 14 november 2007) en is op 11 januari 2008 in rekening gebracht, met declaratienummer 1140323609.”

Op de declaratie van 11 januari 2008 met betrekking tot de onroerende zaak is onder meer vermeld:

“- Indienen gemotiveerd bezwaarschrift tegen de hoogte van de vastgestelde WOZ-waarde per waardepeildatum 1-1-2005, belastingjaar 2007 EUR 1.200,00”

2.4. De heffingsambtenaar heeft in een brief van 27 maart 2008 aan gemachtigde meegedeeld dat besloten is om de volgende kostenvergoeding voor de bezwaarfase toe te kennen:

“Kosten van rechtsbijstand € 161,--

Taxatietechnische werkzaamheden € 182,79 (4,5 maal € 40,62)

Totaal € 343,79”

2.5. De onderhavige procedure is door partijen aangemerkt als een proefprocedure.

3. Geschil in hoger beroep

3.1. In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de kosten in de bezwaarfase voor de taxatiewerkzaamheden. Als het Hof oordeelt dat belanghebbende hier recht op heeft, is de hoogte van het bedrag per uur voor de taxatiewerkzaamheden in geschil.

3.2. Anders dan bij de rechtbank is bij het Hof niet meer in geschil of belanghebbende ontvankelijk is in bezwaar en beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Het Hof is van oordeel dat [B], ingeschreven als registertaxateur, kan worden aangemerkt als deskundige in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel b, Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat [B] in zijn hoedanigheid als taxateur werkzaamheden heeft verricht en dat hij was betrokken bij de taxatie van de onroerende zaak.

4.2. De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard het totaal aantal uren van 4,5 dat door [B] aan de taxatiewerkzaamheden is besteed, als zodanig niet onredelijk te vinden. Het Hof acht de in totaal aan de taxatie bestede tijd eveneens redelijk. Dat voor het schriftelijk vastleggen van de bevindingen op de taxatiekaart 1,5 uur op de specificatie is vermeld, wat hiervan ook zij, kan niet tot een ander oordeel leiden.

4.3. Dat uit de declaratie die de rechtsbijstandverlener aan zijn cliënt stuurt expliciet moet blijken welke kosten zijn gemaakt voor de deskundige enerzijds en voor rechtsbijstand anderzijds, zoals de heffingsambtenaar stelt, vindt naar het oordeel van het Hof geen steun in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of in het Bpb. Belanghebbende stelt, en de heffingsambtenaar heeft dit niet weersproken, dat de kosten van de deskundige € 155 exclusief omzetbelasting per uur bedragen en dat bij het opstellen van de uiteindelijke declaratie 4,5 uur is doorbelast aan belanghebbende. Het Hof acht op basis hiervan voldoende aannemelijk dat de kosten van de taxatie in de aan belanghebbende gedeclareerde bedragen zijn opgenomen en aan haar in rekening zijn gebracht.

4.4. De stelling van de heffingsambtenaar dat door [B] geen verslag aan belanghebbende is uitgebracht als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Bpb, kan niet slagen. Het Hof is van oordeel dat het opstellen van een taxatiekaart, waarin de relevante gegevens van het onderzoek van de taxateur zijn opgenomen, kan worden gelijkgesteld met het uitbrengen van een verslag. Verder volgt uit artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Bpb weliswaar dat het verslag aan een partij moet zijn uitgebracht, maar dit brengt niet mee dat het enkele feit dat het verslag via de rechtsbijstandverlener ter kennis komt van belanghebbende, verhindert dat de kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder letter b, van het Bpb wordt het bedrag van de vergoeding dan ook vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken.

4.5. De grief van de heffingsambtenaar, dat de rechtbank ten onrechte een vergoeding heeft toegekend van € 81,23 per uur, slaagt. De werkzaamheden van de taxateur zijn naar het oordeel van het Hof niet in die mate van wetenschappelijke of bijzondere aard dat tot dat maximale bedrag, genoemd in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, een vergoeding toegekend kan worden. Het Hof zal daarom het bedrag bepalen op € 65 per uur, mede gelet op de bij de deskundige [B] aanwezige kwalificaties.

Los daarvan komt een bedrag voor vergoeding in aanmerking ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Slotsom

4.6. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Het Hof stelt de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van de bezwaarfase vast op 4,5 uur x € 65 = € 292,50 voor de deskundige, te vermeerderen met de kosten van rechtsbijstand ten bedrage van € 161.

5. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling van de heffingsambtenaar op de voet van artikel 8:75 Awb. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten van belanghebbende zijn opgenomen in artikel 1 van het Bpb. Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Bpb stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Bpb opgenomen tarief op 2 punten (1 voor het verweerschrift en 1 voor het verschijnen ter zitting) x € 322 x 1 (wegingsfactor) = € 644.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover het de veroordeling in de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht betreft;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kosten van de bezwaarfase;

- stelt de kosten in de bezwaarfase op € 453,50;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende in hoger beroep ten bedrage van € 644.

De uitspraak is gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, A.P.M. van Rijn en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 4 augustus 2011 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.