Home

Gerechtshof Amsterdam, 05-02-2013, CA3062, 200.112.253-01 GDW

Gerechtshof Amsterdam, 05-02-2013, CA3062, 200.112.253-01 GDW

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
5 februari 2013
Datum publicatie
13 juni 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3062
Zaaknummer
200.112.253-01 GDW

Inhoudsindicatie

Hof behandelt de zaak in hoger beroep in volle omvang, maar oordeelt alleen over klachten, die in eerste aanleg aan de orde zijn geweest. Klager daarnaast niet-ontvankelijk voorzover zijn verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer door de kamer ongegrond is verklaard. Resterende klachtonderdeel over de toepassing van de beslagvrije voet op het vakantiegeld gegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing

________________________________________________________________________

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel en belastingrecht

zaaknummer: 200.112.253/01 GDW

zaaknummer kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam: 146.2012

bij vervroeging

beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 5 februari 2013

inzake:

Klager,

wonende te ‘s-Gravenhage,

APPELLANT,

t e g e n

F,

gerechtsdeurwaarder te Leiden,

GEÏNTIMEERDE.

1. Het geding in hoger beroep

1.1. Van de zijde van appellant, verder klager, is bij een op 9 augustus 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 26 juni 2012 [LJN YB0852]. Bij die beslissing heeft de kamer het verzet van klager tegen de beschikking van de voorzitter van de kamer van 17 januari 2012 op het onderdeel van het beslag op het vakantiegeld gegrond en voor het overige ongegrond verklaard, de klacht van klager tegen geïntimeerde, verder de gerechtsdeurwaarder, op voornoemd klachtonderdeel gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd.

1.2. Op 12 september 2012 is van de zijde van klager een aanvullend beroepschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.

1.3. Van de zijde van de gerechtsdeurwaarder is op 7 november 2012 een verweerschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.

1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 17 januari 2013. Klager is - onder opgaaf van redenen - niet verschenen. De gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft het woord gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnotitie.

2. De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3. De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter van kamer in zijn beslissing van 17 januari 2012 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4. Het standpunt van klager

4.1. Klager beklaagt zich erover dat:

i. de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig heeft gehandeld, doordat hij niet zelfstandig een berekening van de beslagvrije voet heeft gemaakt;

ii. de gerechtsdeurwaarder in strijd met artikel 475b Rv heeft gehandeld door beslag te leggen op dat gedeelte van de inkomsten dat niet boven de beslagvrije voet uitkomt;

iii. de gerechtsdeurwaarder in strijd met artikel 475d Rv heeft gehandeld door niet met terugwerkende kracht de beslagvrije voet te corrigeren;

iv. de gerechtsdeurwaarder in strijd met artikel 475d lid 5 onder a Rv heeft gehandeld, omdat hij de beslagvrije voet heeft verlaagd met het gedeelte van de normpremie dat klager niet vergoed kreeg.

4.2. In zijn (aanvullend) beroepschrift heeft klager - voor zover van belang - aangevoerd dat de kamer in zijn beslissing ter zake van klachtonderdeel ii. heeft bedoeld dat in mei 2011 bij de berekening van het bedrag dat in die maand boven de beslagvrije voet uitkwam, het in die maand tot uitkering gekomen vakantiegeld moet worden toegerekend aan de maanden daarvoor, in welke maanden het inkomen van klager onder de beslagvrije voet bleef, zodat de uitkering over die eerdere maanden als het ware met een evenredig deel van het vakantiegeld tot het bedrag van de beslagvrije voet diende te worden aangevuld. De gerechtsdeurwaarder neemt ten onrechte het standpunt in dat dit louter geldt voor de maand mei 2011.

5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de stellingen van klager gemotiveerd betwist. Voor zover van belang zal hierna op dat verweer worden ingegaan.

6. De beoordeling

6.1. Het hof behandelt de zaak in hoger beroep opnieuw in volle omvang. Daarbij worden alleen in beschouwing genomen klachten die ook in de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest. Voor zover het beroepschrift van klager klachten bevat die voor het eerst in hoger beroep naar voren zijn gebracht, kan het hof daarvan geen kennis nemen.

6.2. Met betrekking tot de klachtonderdelen i., iii. en iv. heeft het volgende te gelden.

De voorzitter van de kamer heeft bij beschikking van 17 januari 2012 de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Tegen die beschikking heeft klager tijdig verzet ingesteld bij de kamer. Na onderzoek van de klacht heeft de kamer bij beslissing van 26 juni 2012 het verzet voor wat betreft deze klachtonderdelen ongegrond verklaard. Artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt dat tegen die beslissing op het verzet voor de klager geen rechtsmiddel openstaat. Dit betekent dat klager voor wat betreft deze klachtonderdelen niet in het hoger beroep tegen de beslissing van de kamer kan worden ontvangen.

6.3. Met betrekking tot klachtonderdeel ii. wordt het volgende overwogen. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat in beginsel het volledige vakantiegeld voor beslag vatbaar is, maar dat bij de inhoudingen ten behoeve van de beslaglegger rekening dient te worden gehouden met de beslagvrije voet, zoals die voor klager in 2011 gold. Het vakantiegeld zou in de maand mei 2011 worden uitgekeerd. Anders dan klager in hoger beroep heeft aangevoerd, doet niet ter zake dat klager in de maanden voorafgaande aan mei 2011 een uitkering heeft ontvangen, die lager was dan de in die maanden voor hem geldende beslagvrije voet. Ingevolge de wet wordt immers de beslagvrije voet telkens maandelijks op de uitkering van klager toegepast. Voor zover de kamer in zijn beslissing onder 6.5. anders heeft willen overwegen, is dit onjuist.

6.4. In dit geval was de gewone uitkering van klager ook in de maand mei 2011 lager dan de beslagvrije voet. De beslaglegger had daarom in deze maand slechts recht op afdracht van: de uitkering, vermeerderd met het vakantiegeld en verminderd met de beslagvrije voet. Aan klager had een bedrag ter grootte van de beslagvrije voet moeten worden uitgekeerd. De gerechtsdeurwaarder heeft echter afdracht van het gehele vakantiegeld verlangd. Dat was in dit geval onjuist. De gerechtsdeurwaarder heeft dit na de uitspraak van de kamer ook erkend en zich bereid getoond het verschil aan klager te voldoen.

6.5. Nu het hof - zij het ten dele op andere gronden - ten aanzien van klachtonderdeel ii. tot eenzelfde beslissing komt als de kamer, zal het hof die beslissing van de kamer in zoverre bekrachtigen, behoudens het volgende. Hoewel de gerechtsdeurwaarder ten onrechte een deel van het vakantiegeld volledig heeft doen afdragen, acht het hof dit handelen niet dusdanig tuchtrechtelijk laakbaar dat een maatregel op zijn plaats is.

6.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.

6.7. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7. De beslissing

Het hof:

- verklaart klager niet ontvankelijk in zijn in hoger beroep geformuleerde nieuwe klachten;

- verklaart klager niet ontvankelijk in zijn hoger beroep met betrekking tot de klachtonderdelen i., iii. en iv.;

- vernietigt de bestreden beslissing, maar alleen wat betreft de opgelegde maatregel;

in zoverre opnieuw rechtdoende:

- ziet af van het opleggen van een maatregel;

- bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 5 februari 2013 door de rolraadsheer.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 juni 2012 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 10 januari 2012 met zaaknummer 672.2011 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 146.2012 ingediend door:

[klager],

tegen:

F,

gerechtsdeurwaarder,

beklaagde,

gemachtigde W.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 27 september 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 2 november 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 17 januari 2012 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

Bij brief van 18 januari 2012 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij email van 31 januari 2012 aangevuld bij brief van 7 februari 2012 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 mei 2012 waar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 26 juni 2012.

2. De inleidende klacht

Klager beklaagt zich erover dat:

a: de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig gehandeld heeft, omdat hij niet zelfstandig een berekening van de beslagvrije voet heeft gemaakt;

b: de gerechtsdeurwaarder in strijd met artikel 475b Rv heeft gehandeld, omdat hij beslag gelegd heeft op dat gedeelte van de inkomsten dat niet boven de beslagvrije voet uitkomt;

c: de gerechtsdeurwaarder in strijd met artikel 475d Rv heeft gehandeld door niet met terugwerkende kracht de beslagvrije voet te corrigeren;

d: de gerechtsdeurwaarder in strijd met artikel 475d lid 5 onder a Rv heeft gehandeld, omdat hij de beslagvrije voet verlaagd heeft met het gedeelte van de normpremie welke klager niet vergoed kreeg.

3. De beslissing van de voorzitter

3.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat in de periode tot het jaar 2008 een collega van de gerechtsdeurwaarder, als eerste beslaglegger, was belast met de berekening van de beslagvrije voet. De gerechtsdeurwaarder, mocht erop vertrouwen dat die berekening op de juiste wijze tot stand is gekomen. In het jaar 2008 heeft de eerste beslagleggende gerechtsdeurwaarder haar beslag opgeheven. Hierdoor heeft de gerechtsdeurwaarder de positie van eerste beslaglegger verkregen. De gerechtsdeurwaarder mocht bij gebreke van nieuwe informatie afgaan op de op dat moment bij hem bekende gegevens. Op 22 november 2010 heeft klager bij de gerechtsdeurwaarder het verzoek ingediend om de beslagvrije voet aan te passen hetgeen per brief van 24 januari 2011 gehonoreerd is. Het kan niet van de gerechtsdeurwaarder gevergd worden om de beslagvrije voet met terugwerkende kracht tot 2008 te corrigeren daar hij door klager niet van gewijzigde omstandigheden in kennis was gesteld. Indien klager het thans niet eens is met de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet, dient hij zich te wenden tot de gewone rechter. Behoudens bijzondere omstandigheden, waarvan hier niet is gebleken, is het niet aan de tuchtrechter hierover te oordelen.

3.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat de berekening van de beslagvrije voet wettelijk is geregeld in artikel 475d Rv. In die regeling is - samengevat - bepaald dat de beslagvrije voet 90% van de bijstandsnorm bedraagt. De beslagvrije voet is niet in de wet opgenomen om alleen verhaal op bijstandsuitkeringen mogelijk te maken doch om een algemene regeling van het beslag op periodieke inkomsten te realiseren. Vanaf 1 januari 1996 is artikel 475d Rv gewijzigd. Voor de berekening van de beslagvrije voet is uitsluitend de bijstandsnorm van de artikelen 29 en 20 van de Algemene Bijstands Wet bepalend. De aanspraak op vakantietoeslag is bij die wijziging buiten de 90%-berekening gelaten. Dit komt omdat bij een bijstandsuitkering de vakantietoeslag is inbegrepen in de berekening van de bijstand. Bij andere uitkeringen, zoals die van klager, is de vakantietoeslag niet inbegrepen in de maandelijkse uitkering zelf, maar wordt eenmaal per jaar uitgekeerd. Dit bedrag valt dus niet onder de beslagvrije voet en kan in het geheel worden ingehouden en in mindering worden gebracht op de schuld van klager.

3.3 De voorzitter heeft als laatste overwogen dat de Kamer niet bevoegd is een schadevergoeding toe te kennen. Blijkens de memorie van toelichting op de Gerechtsdeurwaarderswet (TK, vergaderjaar 1993-1994, 22 775, nr. 5 pagina 25) staat daarvoor de rechtsgang bij de burgerlijke rechter open. Het verzoek van klager met betrekking tot het vergoeden van schade zal de Kamer passeren, reeds daarom omdat voor dergelijke verzoeken in een tuchtprocedure geen plaats is.

3.4 Op grond van het voorgaande is de voorzitter tot de conclusie gekomen dat van tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet is gebleken.

4. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

5. De gronden van het verzet

5.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat de voorzitter er onterecht van uitgaat dat de vakantietoeslag niet meegenomen dient te worden in de berekening voor beslagvrije voet om vervolgens het vakantiegeld in zijn geheel in te houden en in mindering te brengen op de schuld van klager. Voor de berekening van beslagvrije voet is in dit geval de bijstandnorm genoemd in de Wet Werk en Bijstand bepalend. In deze norm zit het vakantiegeld inbegrepen waarop vervolgens de 90%-berekening op wordt los gelaten. Ook artikel 475d lid 1, aanhef b Rv stelt dat de beslagvrije voet inclusief vakantie aanspraak berekend dient te worden. Indien het inkomen lager is dan de beslagvrije voet kan enkel beslag worden gelegd op dat gedeelte van het vakantiegeld dat ligt boven de norm van de beslagvrije voet. Het inkomen van klager inclusief het vakantiegeld valt onder de beslagvrije voet en daarom is het beslag van de gerechtsdeurwaarder op het in mei 2011 uitgekeerde vakantiegeld onterecht.

5.2 Klager heeft voorts aangevoerd dat de voorzitter drie klachten over één kam heeft geschoren. De correctie vanwege beslag op zorgtoeslag met terugwerkende kracht per 1 augustus 2010, de correctie vanwege verhoogde zorgpremie kosten met terugwerkende kracht per 1 januari 2010 en de correctie beslagvrije voet met terugwerkende kracht per 1 mei 2008. De voorzitter gaat er onterecht vanuit dat klager heeft verzocht de correcties per 1 mei 2008 door te voeren. De correctie van beslag op zorgtoeslag en correctie CVZ hebben betrekking op 2010 en het verzoek om de correctie door te voeren heeft klager ook in 2010 verzocht. De wetgever heeft zich uitdrukkelijk uitgesproken over de vraag van de terugwerkende kracht van wijzigingen. Daarom is in de wet vastgelegd dat wijzigingen van omstandigheden ten voordele van de schuldenaar meteen de beslagvrije voet beïnvloeden. Is in onwetendheid te veel aan de beslaglegger betaald dan moet hij dat onverwijld teruggeven of verrekenen (TK 1986-1978, 17897, nr. 5, blz 13). Op 22 november 2010 heeft klager de stukken met betrekking tot het beslag op zorgtoeslag per

1 augustus 2010 en verhoogde premiekosten per 1 januari 2010 ingeleverd en verzocht hiermee rekening te houden. De gerechtsdeurwaarder weigert dit te doen en dat is gezien de gedachtegang van de wetgever tuchtrechtelijk laakbaar.

5.4 De voorzitter gaat er onterecht vanuit dat bij de overname van de positie van de eerste beslaglegger door de gerechtsdeurwaarder sprake was van een gebrek aan informatie. De gerechtsdeurwaarder was ervan op de hoogte dat klager bijstand kreeg en wist hoe hoog die bijstand was. De gerechtsdeurwaarder was dus in staat een eigen beslagvrije voet te berekenen. De gerechtsdeurwaarder heeft in dit dossier al vanaf 2002 beslag op de uitkering van klager lopen, dus van onwetendheid of gebrek aan informatie om een berekening beslagvrije voet te maken is geen sprake.

5.5 Als de gerechtsdeurwaarder erop mag vertrouwen dat de berekening beslagvrije voet door zijn collega op de juiste wijze tot stand was gekomen, mag klager erop vertrouwen dat de gerechtsdeurwaarder zijn werk zorgvuldig doet en dus een eigen beslagvrije voet vaststelt. Ook mag klager erop vertrouwen dat, nadat is aangetoond dat de overgenomen beslagvrije voet onjuist is, de gerechtsdeurwaarder een eigen beslagvrije voet vaststelt en de fout corrigeert. Dat laat de gerechtsdeurwaarder na en is dat is verwijtbaar, aldus klager in verzet.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Naar het oordeel van de Kamer mocht de gerechtsdeurwaarder erop vertrouwen dat de voormalige eerste beslaglegger, een collega-gerechtsdeurwaarder, de juiste beslagvrije voet had vastgesteld. Temeer daar vast is komen te staan dat klager nimmer tegen die vaststelling heeft geprotesteerd. Dat de gerechtsdeurwaarder de door zijn collega vastgestelde beslagvrije voet als vaststaand heeft aangenomen is begrijpelijk. De beslissing van de voorzitter op dit onderdeel van de klacht acht de Kamer juist.

6.2 De wetgever heeft aan periodieke betalingen (waaronder uitkeringen als de onderhavige) een beslagvrije voet verbonden, omdat de schuldenaar voor zijn onderhoud van deze betalingen afhankelijk kan zijn. Hiermee heeft de wetgever een minimumbestaansniveau voor iedere schuldenaar willen bewerkstelligen. Op grond hiervan geldt in beginsel een verplichting tot terugbetaling voor een gerechtsdeurwaarder als achteraf blijkt dat een onjuiste beslagvrije voet is toegepast. De Kamer kan de gerechtsdeurwaarder echter volgen daar waar hij stelt dat, gezien het aantal cumulatieve beslagen van andere gerechtsdeurwaarders waarin al afdrachten hebben plaatsgevonden, van hem niet gevergd kan worden dat terug wordt betaald tot een eerdere datum dan hij heeft gedaan. Terugbetaling door de gerechtsdeurwaarder is immers slechts mogelijk voor wat betreft gelden die hij nog onder zich heeft. De Kamer acht het standpunt van de gerechtsdeurwaarder daarom niet tuchtrechtelijk laakbaar. Voor het overige is het aan de executierechter om te bepalen of met betrekking tot de periode vóór november 2010 moet worden terugbetaald. Dat geldt ook voor wat door klager is aangevoerd met betrekking tot de normpremie. Ook op deze punten acht de Kamer de beslissing van de voorzitter juist.

6.3 Het voorgaande geldt niet met betrekking tot het oordeel van de voorzitter met betrekking tot het beslag op het vakantiegeld van klager. De artikelen 475d Rv jo. 21 Wet Werk en Bijstand vormen het uitgangspunt voor de berekening van de beslagvrije voet. De in laatstgenoemd artikel vermelde norm gaat uit van een beslagvrije voet van 90% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantiegeld. In de onderhavige zaak wordt het vakantiegeld niet elke maand uitgekeerd, maar gereserveerd, waarna in de maand mei het totale vakantiegeld wordt uitgekeerd. In beginsel mag daarom worden aangenomen, dat dan het volledige vakantiegeld voor beslag/uitkering vatbaar zal zijn.

6.4 Indien echter de te ontvangen uitkering maandelijks lager is dan de voor betrokkene geldende beslagvrije voet - en daarvan is hier sprake -, dient in de maand waarin het vakantiegeld wordt uitbetaald rekening te worden gehouden met de in dit geval voor klager geldende beslagvrije voet. Klager heeft immers te allen tijde recht op de voor hem geldende beslagvrije voet. Dit betekent dat in de onderhavige zaak in de maand mei, wanneer het vakantiegeld beschikbaar komt, een correctie dient te worden toegepast, in die zin dat het (positieve) verschil tussen de toepasselijke beslagvrije voet minus de ontvangen (bijstands)uitkering in mindering moet worden gebracht op het uit te keren vakantiegeld. Dit bedrag komt aan klager toe, het resterende bedrag valt onder het beslag.

6.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gerechtsdeurwaarder niet het gehele vakantiegeld had mogen ontvangen aangezien de door klager ontvangen uitkering maandelijks lager was dan de voor hem geldende beslagvrije voet. Niet het volledige vakantiegeld is voor beslag vatbaar, maar slechts dat deel dat overblijft nadat de te ontvangen uitkering is aangevuld tot de voor klager geldende beslagvrije voet, ook of juist in de maand mei, althans in de maand waarin het vakantiegeld wordt uitgekeerd.

7. Op grond van het voorgaande dient het verzet deels gegrond te worden verklaard. De beslissing van de voorzitter met betrekking tot het beslag op het vakantiegeld kan niet in stand blijven en dient te worden vernietigd. Voor het overige dient het verzet ongegrond te worden verklaard.

8. Beslist wordt daarom als volgt. De Kamer acht termen aanwezig om tot het opleggen van na te melden maatregel over te gaan.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

? verklaart het verzet gegrond op het onderdeel van het beslag op het vakantiegeld;

? vernietigt de beslissing van de voorzitter in zoverre;

? verklaart de klacht op dat onderdeel gegrond;

? legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;

? verklaart het verzet voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. M.S.F. Voskens en M.W. de Ruijter, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2012 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen de beslissing kan klager/klaagster binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.