Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-06-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4228, 13/00777 t/m 13/00799A

Gerechtshof Amsterdam, 04-06-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4228, 13/00777 t/m 13/00799A

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 juni 2015
Datum publicatie
21 oktober 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:4228
Formele relaties
Zaaknummer
13/00777 t/m 13/00799A

Inhoudsindicatie

Het Hof heeft de inspecteur opgedragen (nadere) stukken te overleggen die onder meer van belang zouden kunnen zijn voor de vraag of een ‘nieuw feit’ aanwezig is. De inspecteur heeft deze stukken overgelegd, met een beroep op beperkte kennisneming (art. 8:29 Awb). Het Hof heeft een beperking van de kennisneming van de door de inspecteur overgelegde stukken gedeeltelijk gerechtvaardigd geacht.

Uitspraak

TUSSENUITSPRAAK

Eerste Meervoudige Belastingkamergeheimhoudingskamer

In de zaken die bij het Hof zijn geregistreerd onder de nummers 13/00777 tot en met 13/00799, in de hoger beroepen van

[X1] , gevestigd te [Z] , zoals nader aangeduid in de aan deze uitspraak gehechte kopie van de zittinglijst, belanghebbenden,

tegen

de uitspraak in de zaken met kenmerk AWB 12/536 t/m 12/544, 12/546, 12/548 t/m 12/557 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 6 november 2013 in het geding tussen

belanghebbenden

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam,

de inspecteur.

1 Loop van het geding

1.1.

Voor de loop van het geding in eerste aanleg wordt verwezen naar de hiervoor vermelde uitspraak van de rechtbank.

1.2.1.

Naast de van belanghebbenden op 16 december 2013 ter griffie van het Hof ontvangen hogerberoepschriften, vermeldt het Hof voor wat betreft de loop van het geding in hoger beroep in het bijzonder de navolgende stukken die voor de door de geheimhoudingskamer te nemen beslissing van belang zijn.

1.2.2.

Bij brief aan het Hof van 23 december 2014 heeft de inspecteur stukken ingezonden en een beroep gedaan op beperkte kennisneming van die stukken als bedoeld in art. 8:29 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een kopie van deze brief en een geschoonde versie van de daarbij gevoegde stukken is aan belanghebbenden verzonden.

1.2.3.

Het Hof heeft partijen bij brieven van 9 januari 2015 geïnformeerd (onder meer) over het verder verloop van de procedure.

1.2.4.

Bij brieven aan partijen van 12 februari 2015 heeft het Hof (onder meer) voorlopige oordelen gegeven, vragen aan de inspecteur gesteld en zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek van de inspecteur om van de door hem bij brief van 23 december 2014 overgelegde stukken beperkt kennis te nemen.1.2.5. Bij brief aan het Hof van 26 februari 2015 heeft de inspecteur stukken ingezonden en een beroep gedaan op beperkte kennisneming van die stukken als bedoeld in art. 8:29 Awb. Een kopie van deze brief en een kopie van de geschoonde versie van de daarbij gevoegde stukken is aan belanghebbenden verzonden.

1.2.5.

Bij brief aan het Hof van 26 maart 2015, nr. 18233749, hebben belanghebbenden zich uitgelaten over het verzoek van de inspecteur bij diens brieven van 23 december 2014 en 26 februari 2015 om van de door hem overgelegde stukken beperkt kennis te nemen. Een kopie van deze brief is aan de inspecteur toegezonden.

1.2.6.

Bij brief aan partijen van 10 april 2015 heeft het Hof (onder meer) de inspecteur verzocht stukken in het geding te brengen en partijen laten weten dat het beroep van de inspecteur op beperkte kennisneming van door hem overgelegde stukken ter zitting van de geheimhoudingskamer op 7 mei 2015 zal worden behandeld.

1.2.7.

Bij brief aan het Hof van 23 april 2015 heeft de inspecteur stukken ingezonden en een beroep gedaan op beperkte kennisneming van die stukken als bedoeld in art. 8:29 Awb. Een kopie van deze brief en een kopie van de geschoonde versie van de daarbij gevoegde stukken is aan belanghebbenden verzonden.

1.3.

Het beroep op beperkte kennisneming door belanghebbenden van de inspecteur van door hem overgelegde stukken is behandeld ter zitting van de geheimhoudingskamer van 7 mei 2015. Een proces-verbaal van deze zitting is aan deze uitspraak gehecht.

1.4.

Bij brieven aan het Hof van 13 en 18 mei 2015 heeft de inspecteur de eerder door hem bij brieven van 23 december 2014, 26 februari 2015 en 23 april 2015 overgelegde stukken opnieuw, met inachtneming van een ter zitting van 7 mei 2015 overeengekomen ‘convenant’, aan het Hof toegezonden.

1.5.

Bij brief van 28 mei 2015 heeft het Hof de bij de brieven van de inspecteur van 13 en 18 mei 2015 overgelegde stukken, voor zover deze op grond van voormeld convenant aan belanghebbenden ter beschikking kunnen worden gesteld, aan belanghebbenden ter beschikking gesteld (de stukken zijn door een koerier opgehaald). Een kopie van de brief van het Hof van 28 mei 2015 is aan de inspecteur verzonden.

1.6.

Partijen hebben ermee ingestemd, gelet op de stukkenwisseling na de zitting van 7 mei 2015, dat de geheimhoudingskamer zonder nadere zitting uitspraak kan doen.

2 Beoordeling van het verzoek om beperkte kennisneming

2.1.

Uit de brief van de inspecteur van 23 december 2014 blijkt dat de inspecteur onderzoek heeft gedaan naar de aanleiding van een door hem verzonden vragenbrief van 9 december 2009 en dat daarvoor is gezocht buiten ‘het [X-dossier] ’. Hierover is onder meer het volgende vermeld:

“Dit heeft geleid tot de tracering van de stukken uit de periode april – september 2009, die in de bijlagen 1 t/m 5 zijn opgenomen.(…)Door de belastingdienst zijn over de handel in winstvennootschappen tussen juni 2009 en september 2009 interne notities geschreven.(…)

Voor bijgaande stukken geldt, dat deze (deels) van intern-strategische aard zijn en daarom ons inziens wegens gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 Awb voor beperkte kennisneming in aanmerking komen. Bijgaand zenden wij conform de Procesregeling belastingkamers gerechtshoven 2014 in samenhang met Procesregeling bestuursrecht 2013 in een gesloten envelop twee sets stukken: één integrale ongeschoonde versie en één waarin de jegens belanghebbende geheim te houden passages zijn gewit.(…)Bijlagen:1) Verslag overleg [A bv] (april 2009)2) Aansprakelijkheidsstelling ex. Art. 40 Inv. Wet, 08-06-20093) Memo Handel in winstvennootschappen/Misbruik art. 20a Wet Vpb, 15-6-20094) Memo lagere belastingopbrengsten door handel in winstvennootschappen, 19-06-20095) Memo [X] , [A] , [KK] , 29 september 20096) Overzicht data aanslagen7) Lijst winstvennootschappen [A bv] ”

2.2.

In de brief van de inspecteur van 26 februari 2015 is, mede in verband met de bij brief van het Hof van 12 januari 2015 aan hem gestelde vragen, onder meer het volgende vermeld:

“Wij hebben de volgende vragen en verzoeken om stukken onderscheiden:A. Vragen die zien op de stukken van het derden-onderzoek bij [A bv] ;B. Vragen die zien op de verstrekte stukken bij de brief van 23 december 2014;C. Vragen die zien op het pre-weeg document en de verslagen van het selectie-overleg en tripartiete overleg;D. Vragen die zien op de interne memo’s, concepten.In het onderstaande zal op deze vragen nader worden ingegaan.Tevens zal onder punt E worden aangegeven waarom met een beroep op artikel 8:29 Awb de meeste stukken ‘geschoond’ zijn overgelegd (en in een gesloten enveloppe de ongeschoonde stukken zijn overgelegd).(…)E. VERSTREKKING GESCHOONDE STUKKEN OP GROND VAN ARTIKEL 8:29 AWBWij onderscheiden vier ‘groepen’ schriftelijke stukken die worden overgelegd:1. De stukken die betrekking hebben op de periode oktober 2008 – september 2009(…);(…)2. Het verslag selectie-overleg;(…)3. Concepten;(…)4. De schriftelijke stukken (hoofdzakelijk interne e-mails) die betrekking hebben op de jaren 2010 en 2011 (aanslagfase en bezwaarfase);(…)5. Stukken van medewerkers van de Belastingdienst betreffende enkele onderzoeken ter plekke(…).

Ad 1. (…)Deze stukken zijn opgenomen in bijlage 1 en zijn vooral van belang voor de vraag of er ter zake van (sommige) opgelegde navorderingsaanslagen sprake was van een nieuw feit (…). Deze stukken zijn geschoond voor de passages die op grond van de volgende ‘gewichtige redenen’naar onze mening niet verstrekt behoeven te worden aan belanghebbenden:- bescherming van persoonsgegevens van derden (…);- geheimhouding persoonlijke gegevens van collega’s (…);- beperking vrijheid van inspecteur om bij de voorbereiding van een zaak gedachten te bepalen (…).

Ad 2. (…)Het pre-weeg document wordt zonder beperkingen ingebracht. Met betrekking tot het verslag van het SO heeft te gelden dat dit gepaard gaat met het verzoek ex art. 8:29 Awb dat van de niet op belanghebbenden ziende onderdelen van het verslag wegens gewichtige redenen uitsluitend de rechter (via geheimhoudingskamer) daarvan kennis zal mogen nemen; (…)De gewichtige redenen zijn in dit geval de verplichting van de inspecteur ex art. 67 AWR (geheimhoudingsplicht) in relatie tot de in het geding zijn van de privacy van derden. Het kan niet zo zijn, dat de feiten en omstandigheden van andere verdachte(n) die in het SO zijn besproken aan belanghebbenden geopenbaard dienen te worden. Zulks geldt eveneens voor de namen van de deelnemers aan het SO waarbij evenmin enig belang kan worden onderkend deze namen aan belanghebbenden te openbaren.Het verslag van het SO wordt hierbij in geschoonde versie ingebracht. De ongeschoonde versie wordt ineen gesloten envelop separaat ingebracht.

Ad 3. (…)De concepten van de brieven uit 2010, aangevuld met de concepten van de brief van 9 december 2009, zijn in gesloten enveloppe, met een beroep op artikel 8:29 Awb, meegezonden. In de geschoonde versie, verstrekt in de open enveloppe, zijn alleen de definitieve versies van de brieven meegezonden.Wij hebben hierop één uitzondering gemaakt: de concepten van de brief van 9 december 2009 hebben we wel in de open enveloppe meegestuurd. Dit hebben wij gedaan om Hof en belanghebbenden een idee te geven hoe dergelijke concepten ‘er uit zien’.Naar onze mening behoeven de concepten niet verstrekt te worden aan belanghebbenden omdat er a priori geen reden is om een concept van een stuk te verstrekken als belanghebbenden beschikken over de definitieve versie van het stuk. Op dit definitieve stuk is immers het oordeel van de inspecteur gebaseerd, en niet op de concepten.Tevens geeft het verschil tussen de definitieve versie en de concepten inzicht in de gedachtenvorming van de inspecteur en leidt aldus tot een belemmering om zijn gedachten in de voorbereiding van een zaak te vormen.Op praktische gronden hebben wij alleen de concepten van de brieven uit 2010 verstrekt (in de gesloten enveloppe). Uiteraard zijn wij ook bereid om desgewenst ook de overige concepten te verstrekken, maar wachten wij de regiezitting van april af om hierover praktische afspraken te maken.

Ad 4. (…)Deze stukken zijn in de bijgevoegde ordner opgenomen. Deze stukken zijn geschoond voor de passages die op grond van de volgende ‘gewichtige redenen’ naar onze mening niet verstrekt behoeven te worden aan belanghebbenden:- geheimhouding persoonlijke gegevens van collega’s;- beperking vrijheid van inspecteur om bij de voorbereiding van een zaak gedachten te bepalen.

Ad 5 (…)De ongeschoonde stukken zijn (als bijlage 5) in een gesloten enveloppe meegezonden.In de open enveloppe zijn de geschoonde stukken geheel gewit omdat geen belang wordt gediend van belanghebbenden met het verkrijgen van een nader inzicht in de wijze waarop derden in die zaken verliezen hebben gecreëerd. Naar onze mening hebben belanghebbenden sowieso [al] voldoende inzicht verkregen – indien dit nodig wordt geacht – met het verstrekken van het overzicht van [B] (van april 2009).Tevens [wegen] de bescherming van persoonsgegevens van derden en de persoonlijke gegevens van collega’s zwaarder dan de (mogelijke) belangen van belanghebbenden.”

Bij deze brief is een lijst met bijlagen gevoegd waarin de hiervoor onder 1 tot en met 5 vermelde (categorieën van) stukken nader zijn aangeduid.

2.3.

In de brief van belanghebbenden van 26 maart 2015, ref. 18233749, is onder meer het volgende vermeld:

“1 Belanghebbenden accepteren dat de namen en gegevens van andere verdachten die in het selectieoverleg zijn besproken, worden weggelakt. Hetzelfde zou gelden voor het verslag van het tripartiete overleg (…).

(…)

3 Belanghebbenden bepleiten dat de overigens door de inspecteur aangevoerde gronden voor geheimhouding worden verworpen en dat alle overige stukken in ongeschoonde vorm worden overhandigd. (…)

4 (…) de stukken zouden “van intern strategische aard zijn”. Dit lijkt met name betrekking te hebben op de onderdelen “Bestrijding”, “Aanbeveling”, “Kosten voor de Schatkist” en “Wijziging wet” uit de memo’s van de Coördinatiegroep Constructiebestrijding in bijlage 3 bij de brief van de inspecteur van 23 december 2015. Belanghebbenden menen dat het belang dat de inspecteur zou kunnen hebben gehad bij de geheimhouding van die onderdelen – bijna zes jaar na dato – in elk geval wel is uitgewerkt. Hoe de fiscus de bestrijding van handel in winstvennootschappen aanpakt heeft voor belanghebbenden weinig geheimen meer. De wetswijzigingen op het gebied van winstvennootschappen (…) hebben (…) al jaren geleden in het Staatsblad gestaan.

5 (…) de “geheimhouding persoonlijke gegevens van collega’s” komt belanghebbenden niet voor als een gewichtige reden. Zij nemen aan dat de gegevens van collega’s waar het hier om gaat niet veel meer inhouden dan naam, functie en werkkring – in wezen geen persoonlijke, maar professionele gegevens. Belanghebbenden kunnen zich in hun zaken geen enkel redelijk belang voorstellen dat met de geheimhouding van die gegevens gediend zou zijn. (…)

6 Mochten de stukken werkelijk persoonlijke gegevens van ambtenaren bevatten (geloofsovertuiging, seksuele geaardheid, medische- f inkomensgegevens, etc.), dan leggen belanghebbenden zich bij de geheimhouding van die gegevens neer.

7 (…) belanghebbende zien voorts niet hoe de “beperking vrijheid van inspecteur om bij de voorbereiding van een zaak gedachten te bepalen” een grond voor geheimhouding kan opleveren. Het lijkt erop dat de inspecteur in de bescherming van deze vrijheid een grond ziet om vrijwel iedere juridische analyse of feitelijke waarneming in de over te leggen stukken onleesbaar te maken. Het gaat er nu juist om dat de rechter op basis van de over te leggen stukken kan vaststellen of aan de navorderingsvereisten is voldaan. Dat wil zeggen, welke feiten kende de inspecteur ten tijde van de primitieve aanslagregeling en welke analyses en afwegingen ten grondslag lagen aan zijn beslissing om op dat moment de aangiften te volgen. De door de inspecteur gevraagde geheimhouding maakt dat volledig onmogelijk.

8 De inspecteur lijkt zijn voorbereiding en gedachtebepaling vooral als een persoonlijke zaak te beschouwen. (…) Wanneer een overheidsdienaar ter voorbereiding van het opleggen van een aanslag met collega’s overlegt, feiten vaststelt en juridische afwegingen maakt, is dat een puur zakelijke, professionele aangelegenheid. Die werkzaamheden maken deel uit van zijn publieke taak en er is geen persoonlijke vrijheid van de betrokken ambtenaar in het geding wanneer de vervulling van die taak achteraf door de rechter wordt onderzocht.”

2.4.

De brief van belanghebbenden van 26 maart 2015, ref. 18171912, biedt nader inzicht in het belang dat belanghebbenden (kunnen) hebben bij het verstrekken van stukken door de inspecteur. In deze brief is onder meer vermeld:

“14 (…) De inspecteur onthoudt [belanghebbenden] stelselmatig alle informatie waaruit zou kunnen blijken welke feiten hem bekend waren op het moment dat de primitieve aanslagen werden geregeld. Ondertussen blijft in het vage op welk cruciaal feit de navorderingsaanslagen gebaseerd zijn en wanneer en hoe dat feit de inspecteur ter kennis is gekomen.(…)17 (…) Uit de niet-overgelegde stukken zou, naar belanghebbenden vermoeden, ook zijn gebleken dat de inspecteur bij het opleggen van de primitieve aanslagen een andere juridische analyse heeft gemaakt dan die waarop zijn standpunt stoelt (…). 18 (…) de vraag naar de pleitbaarheid van standpunten [is] en rechtsvraag. Het antwoord op die vraag wordt niet bepaald door wat de inspecteur dacht ten tijde van de aanslagregeling. Toch menen belanghebbenden dat de stukken uit de periode 2005-2009 ten minste een zekere kleuring kunnen geven aan de discussies over de boetes.”

2.5.

In de brief van het Hof van 10 april 2015 is onder meer het volgende vermeld:

“12. De griffier zal de door de inspecteur reeds bij zijn brieven van 23 december 2014 en 26 februari 2015 (…) onder voorbehoud van geheimhouding ingezonden enveloppen met stukken, alsmede de (…) nog in te brengen enveloppen met stukken, aan de (…) geheimhoudingskamer doen toekomen. Het Hof zal de geheimhoudingskamer het gehele dossier (…) ter hand stellen (…).”

2.6.

Bij brief van 23 april 2015 heeft de inspecteur nadere stukken ingezonden. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

“In de brief van 10 april 2015 vraagt u ons (…) de volgende stukken in te brengen (…):

6. De bijlagen van de e-mails die zijn meegezonden in bijlage 4 van de brief van 26 februari 2015 aan het Hof;7. Het memo van 4 oktober 2007 over [PPP] ;8. Het verslag van het tripartiete overleg;9. Het e-mail bericht van de [D BA] , met de daarin vermelde bestanden (bedoeld zal zijn bijlagen):10. Meldingen in ATK.11. Toelichting op bijlage 6.

Deze stukken zijn – voor zover nodig geschoond – opgenomen in de bijlagen 6 t/m 10 van deze brief. De ongeschoonde (integrale) versies worden separaat in een gesloten envelop onder vermelding van art. 8:29 Awb aangeboden.

Toelichting op deze stukken (…):(…)

Tevens verzocht u ons in voormelde brief om de gronden voor het beroep op geheimhouding te specificeren (…).Voor de bijlagen van de e-mails (bijlage 6), de bijlagen van de e-mail van de [D BA] (bijlage 9) en het verslag van het tripartite overleg (bijlage 8) wordt, op grond van artikel 8:29 Awb, beperkte kennisneming gevraagd. Het verzoek (…) is gebaseerd op de volgende ‘gewichtige’ redenen:

1. De bescherming van persoonsgegevens van derden;2. De geheimhouding van persoonlijke gegevens van collega’s;3. Vrijheid van inspecteur om bij de voorbereiding van een zaak gedachten vrij te bepalen;

Ad 1. (…)

Ad 2. (…)De collega’s – veelal leidinggevenden – aan wie wordt gerapporteerd zijn bij belanghebbende niet bekend. De kennisneming van die namen heeft voor belanghebbenden geen toegevoegde waarde, zodat de bescherming van die persoonsgegevens zwaarder weegt. (…)

Ad 3. (…)De concepten van een definitief stuk geven inzicht in de gedachtenvorming van de inspecteur en de afwegingen die hij maakt. Als deze concepten moeten worden verstrekt, leidt dit er toe da de vrije gedachtevorming van die inspecteur wordt belemmerd. Dit vormt een gewichtige reden om concepten, die zijn opgenomen in de bijlagen van e e-mails, niet te verstrekken.(…)Bijlage 6: De bijlagen van de e-mails (opgenomen in drie separate ordners)Bijlage 7: Brief d.d. 30 oktober over [PPP]Bijlage 8: Het verslag van het tripartite overleg;Bijlage 9: E-mail van 2 april 2015 van [D BA] met bijlagen: a. E-mail 22-8-2008 b. Verslag bijeenkomst 17 december 2008 [D BA] c. E-mail 6-10-2008 inzake KIWI constructie d. E-mail 8-4-2009 over verkoop BV met boekwinstBijlage 10: De drie ATK meldingenBijlage 11. Toelichting op bijlage 6.”

2.7.

Ter zitting van het Hof van 7 mei 2015 is onder meer het volgende verklaard:

“De gemachtigde Wij willen de beschikking krijgen over feiten die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanwezigheid van een nieuw feit als bedoeld in art. 16 AWR en voor de boetekwestie. Wanneer ik geen volledige kennis over het dossier heb doordat stukken zijn ingebracht die zijn geschoond, dan kan ook geen boete worden opgelegd. (…)Ik kan mij vinden in het kenbaar maken van de namen van medewerkers van de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën. Voorts stem ik in met het geanonimiseerd blijven van hun telefoonnummers en e-mailadressen. Eveneens stem ik in met het geanonimiseerd blijven van andere dan de onderhavige in het tripartiet overleg aan de orde geweest zijnde zaken, en van de namen, telefoonnummers en e-mailadressen van mensen die niet werkzaam zijn bij de Belastingdienst of het Ministerie van Financiën. (…)

De inspecteur

(…)

De namen van ambtenaren die inhoudelijk werk hebben geleverd in deze zaak zijn geanonimiseerd. Het gaat hier om mensen uit de strafsector, mensen van het Ministerie van Financiën en medewerkers van de Belastingdienst. Ik erken dat er geen systeem te onderkennen is in het schonen van de namen. Daarnaast zijn veel namen van Belastingdienstmedewerkers overigens al kenbaar geworden in geschoonde stukken. Gezien deze omstandigheden, en art. 67 AWR in acht nemend, is er geen belang meer bij het schonen van deze namen en zijn wij bereid daarvan alsnog af te zien. Ditzelfde geldt voor het schonen van bestandsnamen. Daarvan zien wij ook af. Telefoonnummers van deze personen blijven overigens wel anoniem. Ten aanzien namen van derden en aanslagnummers wordt wel anonimiteit betracht. Dit geldt ook voor het tripartiet overleg en ten aanzien van namen, telefoonnummers en e-mailadressen van mensen die niet werkzaam zijn bij de Belastingdienst of het Ministerie van Financiën. Verder wordt er belang gehecht aan het privédomein van de inspecteur. Bepaalde opmerkingen zijn in de privésfeer gemaakt en dienen onder het mom van privacy beschermd te worden. De privacy van de inspecteur kan als een zwaarwegende grond voor anonimiseren worden aangemerkt. Ook de controlestrategie acht ik een gewichtige reden. Het gaat daarbij onder meer om de aanpak van constructies van de Belastingdienst die niet bekend mogen worden. Vandaar dat dit alsnog zo wordt benoemd.”

2.8.

Ter zitting van het Hof zijn partijen een convenant overeengekomen ter zake van de toepassing van art. 8:29 Awb in de onderhavige zaken. Dit convenant luidt als volgt:

“Convenant

Ter zitting van de geheimhoudingskamer in “de zaken [X-dossier] ” op donderdag 7 mei 2015 zijn partijen op voorstel van het Hof het volgende overeengekomen:

1. Namen van de medewerkers van de Belastingdienst/Ministerie van Financiën die nog geschoond zijn worden niet langer geanonimiseerd.

2. Telefoonnummers en e-mailadressen van deze medewerkers kunnen geanonimiseerd blijven.

3. Namen, e-mailadressen, telefoonnummers en fiscaalnummers van derden kunnen anoniem blijven.

4. Bestandsnamen als vermeld in attachments in e-mailberichten worden niet langer geanonimiseerd.

5. De inspecteur bekijkt opnieuw of en in hoeverre er gewichtige redenen zijn voor het anonimiseren van min of meer persoonlijke uitlatingen van medewerkers in de overgelegde stukken.

6. Met inachtneming van hetgeen hiervoor is vermeld heeft de inspecteur zich bereid verklaard de stukken die tot dusver in drie tranches (december 2014, februari 2015 en april 2015) zijn aangeleverd als volgt opnieuw aan te leveren:

I. De stukken ten aanzien waarvan de inspecteur zich (met in achtneming van hetgeen hiervoor onder 1 t/m 5 is vermeld) nog steeds beroept op beperkte kennisneming; deze stukken worden in ongeschoonde versie aangeleverd met een doorlopende nummering.

II. Dezelfde stukken worden in een geschoonde versie aangeleverd, eveneens met een doorlopende nummering en zodanig dat die nummering één op één aansluit op de nummering van de stukken onder categorie I.

III. Alle overige (in voormelde drie tranches) overgelegde stukken, nader te onderscheiden in een sub-categorie (a) stukken die geschoond waren en die (gelet ook op het hiervoor vermelde) thans ongeschoond kunnen worden verstrekt; en een sub-categorie (b) stukken ten aanzien waarvan de inspecteur zich in het geheel niet op toepassing van art. 8:29 Awb heeft beroepen.

IV. Stukken van de categorieën I en II worden in vijfvoud aan het Hof verstrekt.

V. Stukken van categorie III worden in tweevoud aangeleverd.

VI. Deze stukken worden gericht aan Hof Amsterdam, team belastingen, ter attentie van de heer R. Wessel (088-3613742).

VII. Het Hof zal de stukken van categorie II en III zo snel mogelijk na ontvangst doorzenden naar de wederpartij.

De inspecteur zal de stukken aanleveren uiterlijk op 20 mei 2015 of zoveel eerder als mogelijk is.”

2.9.

Aan het convenant is uitvoering gegeven door overlegging van stukken door de inspecteur bij brieven aan het Hof van 13 en 18 mei 2015 en toezending door het Hof bij brief van 28 mei 2015 aan belanghebbenden van de in onderdeel II en III van het convenant bedoelde stukken.

2.10.

Voor de gronden waarop de inspecteur zijn beroep op beperkte kennisneming van de door hem overgelegde stukken baseert verwijst het Hof naar hetgeen daarover hiervoor onder 2.1, 2.2 en 2.6 is vermeld, alsmede naar hetgeen de inspecteur ter zitting van het Hof van 7 mei 2015 heeft aangevoerd, als vermeld onder 2.7.

2.11.

Voor de gronden waarop belanghebbenden bestrijden dat de inspecteur over gewichtige redenen beschikt die beperkte kennisneming van de door hem overgelegde stukken zouden rechtvaardigen en voor het belang dat belanghebbenden bij een onbeperkte kennisneming van de door de inspecteur overgelegde stukken hebben, verwijst het Hof naar hetgeen daarover is vermeld onder 2.3 en 2.4, alsmede naar hetgeen namens belanghebbenden ter zitting van het Hof van 7 mei 2015 hebben aangevoerd, als vermeld onder 2.7.

2.12.

Bij de beoordeling van het beroep op toepassing van art. 8:29 Awb heeft als uitgangspunt te gelden dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken en alle (overige) stukken die in geding worden gebracht onbeperkt voor de wederpartij beschikbaar moeten zijn. Aan dit uitgangspunt liggen de beginselen van ‘fair trial’, meer in bijzonder het beginsel van hoor en wederhoor ten grondslag. Op dit uitgangspunt kan uitsluitend een uitzondering worden gemaakt indien daarvoor gewichtige redenen aanwezig zijn. Dergelijke redenen kunnen niet zijn gelegen in de omstandigheid dat bepaalde stukken niet relevant worden geacht voor de wederpartij. De relevantie van stukken die in geding zijn gebracht moet voorwerp kunnen zijn van het partijdebat en dat is slechts mogelijk indien die stukken voor beide partijen onbeperkt toegankelijk zijn. Dit betekent dat de opvatting van de inspecteur dat belanghebbenden al voldoende inzicht hebben verkregen in bepaalde stukken, als vermeld onder ‘Ad 5’ in diens brief van 26 februari 2015, niet tot de conclusie van beperkte kennisneming van de overgelegde stukken kan leiden. Zo houdt ook de enkele omstandigheid dat belanghebbenden reeds beschikken over een definitief stuk niet in dat belanghebbende reeds daarom niet over concepten van een dergelijk stuk behoeven te beschikken. Wel kunnen er andere redenen zijn voor een beperkte kennisneming van de hiervoor bedoelde stukken.

2.13.1.

Gegeven het hiervoor geformuleerde uitgangspunt zal het Hof (de geheimhoudingskamer) nagaan of de door de inspecteur aangevoerde gronden voor beperkte kennisneming gewichtige redenen vormen die tot beperkte kennisneming kunnen leiden. Daarnaast zal het Hof in concreto op basis van de overgelegde stukken toetsen of het door de inspecteur voorgestelde schonen correspondeert met de daartoe aangevoerde gronden, voor zover die door het Hof als valide worden erkend. Daartoe beschikt het Hof – naast de hiervoor onder 2.1, 2.2 en 2.6 vermelde stukken – over het volledige dossier in ‘de hoofdzaak’ en het zal dat voor zover nodig in zijn beoordeling betrekken.

2.13.2.

Het Hof zal zijn oordeel baseren op de stukken zoals deze na de zitting van 7 mei 2015 en met inachtneming van het convenant opnieuw zijn overgelegd. Voor zover dit heeft geleid tot een verder gaande bekendmaking dan op basis van de vóór die zitting overgelegde stukken, behoeft het Hof zich niet meer over het beroep op art. 8:29 Awb uit te laten.

2.13.3.

Het Hof zal zich eveneens niet over het beroep op art. 8:29 Awb uitlaten voor zover belanghebbenden hebben aangegeven een beperking van de kennisneming te aanvaarden. Het Hof verwijst hiervoor naar de onderdelen 2 en 3 van het convenant, onderdeel 1 van de brief van belanghebbenden van 26 maart 2015 (ref. 18233749), alsmede naar hetgeen namens belanghebbenden ter zitting van 7 mei 2015 is verklaard (als vermeld onder 2.7, tweede alinea onder ‘gemachtigde’).

2.14.

Als één van de gronden voor beperkte kennisneming heeft de inspecteur aangevoerd dat het gaat om stukken van intern-strategische aard. Daarnaast heeft de inspecteur ter zitting een beroep gedaan op redenen van controle-strategische aard. Het Hof beschouwt deze gronden tezamen, omdat in essentie niet goed een onderscheid is te maken tussen intern-strategisch en controle-strategisch. De term controle-strategisch legt meer nadruk op het toezicht-aspect, de term intern-strategisch legt meer nadruk op de exclusiviteit van de stukken. Beide aspecten zijn met elkaar verbonden en hebben betrekking op de effectiviteit van het door de Belastingdienst uit te oefenen toezicht op de naleving van belastingwetten. Het belang van de effectiviteit van dit toezicht weegt naar het oordeel van het Hof zwaarder dan het belang dat belanghebbenden hebben bij onbeperkte kennisneming van de desbetreffende passages (verg. Hof Amsterdam 19 april 2006, 04/04923, ECLI:NL:GHAMS:2006:

LJN AW2127, r.o. 3.18.1). Hierbij geldt bovendien dat waar het om (interne, voorbereidende) stukken gaat die betrekking hebben op de behandeling van derden, belanghebbenden op deze (additionele) grond te minder belang hebben bij onbeperkte kennisneming van de desbetreffende stukken.

2.15.

Tevens heeft de inspecteur als gewichtige reden aangevoerd dat hij bij de behandeling van een – casu quo de onderhavige – ) zaak zijn gedachten onbelemmerd moet kunnen bepalen/vormen, hetgeen – naar het Hof begrijpt – in de visie van de inspecteur inhoudt dat die gedachtenvorming, indien deze nog niet is afgerond, niet voor derden (belanghebbenden) toegankelijk mag zijn (hierna ook: stukken van intern beraad). Deze grond houdt in dat de inspecteur bij de uitoefening van zijn publieke taak zijn procespositie moet kunnen bepalen en dat hem in die rol daarbij een zekere ruimte toekomt, zonder dat dat bepalen en de in dat kader te maken afwegingen bij de wederpartij bekend worden. Het Hof erkent ook deze grond als een gewichtige reden in de zin van art. 8:29 Awb (verg. Rechtbank Breda 7 december 2007, 05/4975, ECLI:NL:RBBRE:2007:BC4499).

2.16.

Het Hof zal voorts als gewichtige reden aanvaarden dat gegevens die betrekking hebben op de belastingheffing van derden niet dan wel beperkt kenbaar worden gemaakt, tenzij op basis van die gegevens redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het belang van belanghebbenden bij onbeperkte kennisneming daarvan heeft te prevaleren.

2.17.

Het beperken van de kennisneming op de hiervoor vermelde gronden geschiedt evenwel niet onbeperkt. Zo kunnen gegevens van derden desondanks worden kenbaar gemaakt, indien op basis van die gegevens redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het belang van belanghebbenden bij onbeperkte kennisneming daarvan heeft te prevaleren. Meer in het bijzonder hebben belanghebbenden er in redelijkheid een belang bij dat geen informatie onder de beperkte kennisneming valt die van belang kan zijn voor de vraag of ter zake van hen sprake is van een nieuw feit of een pleitbaar standpunt. Bovendien geldt op grond van het onder 2.12 voorop gestelde uitgangspunt, dat slechts stukken die het karakter hebben van interne voorbereiding van een definitief standpunt (betreffende de feiten of het recht) tot de hier bedoelde beperkte kennisneming kan leiden.

2.18.

Het Hof heeft op basis van het onder 2.12 tot en met 2.17 geformuleerde toetsingskader beoordeeld of en in hoeverre de door de inspecteur bij zijn brieven van 13 en 18 mei 2015 overgelegde stukken voor beperkte kennisneming door belanghebbenden in aanmerking komen. Hierna verwijst het Hof naar de door de inspecteur bij die brieven aangebrachte (doorlopende) nummering. Hierna wordt onder 2.19 aangegeven ter zake van welke gegevens het schonen aanvaardbaar is. Vervolgens wordt onder 2.20 aangegeven ter zake van welke gegevens het schonen niet aanvaardbaar is.

2.19.1.

Blz. 1 t/m 4; het schonen is aanvaardbaar. Het betreft (in het bijzonder) gegevens van derden, waarbij het belang van belanghebbenden bij verdere kennisneming redelijkerwijs niet opweegt tegen het belang van de inspecteur en de derden bij beperkte kennisneming.

2.19.2.

Blz. 5 t/m 40; het schonen is aanvaardbaar op grond van hetgeen onder 2.15 is vermeld.Voorts betreft het (in het bijzonder) gegevens van derden, waarbij het belang van belanghebbende bij verdere kennisneming redelijkerwijs niet opweegt tegen het belang van de inspecteur en de derden bij beperkte kennisneming.

2.19.3.

Blz. 41 t/m 45; het schonen is aanvaardbaar. Het betreft (in het bijzonder) gegevens van derden, waarbij het belang van belanghebbenden bij verdere kennisneming redelijkerwijs niet opweegt tegen het belang van de inspecteur en de derden bij beperkte kennisneming.

2.19.4.

Blz. 46 t/m 83; het schonen is aanvaardbaar. Het betreft gegevens van derden, waarbij het belang van belanghebbenden bij verdere kennisneming redelijkerwijs niet opweegt tegen het belang van de inspecteur en de derden bij beperkte kennisneming. Tevens is sprake van gegevens van controle-strategische aard.

2.19.5.

Blz. 84 t/m 95; het schonen is aanvaardbaar. Het betreft gegevens van derden, waarbij het belang van belanghebbenden bij verdere kennisneming redelijkerwijs niet opweegt tegen het belang van de inspecteur en de derden bij beperkte kennisneming. Tevens is sprake van gegevens van intern/controle-strategische aard.

2.19.6.

Blz. 96 t/m 201; het schonen is aanvaardbaar. Het betreft gegevens van intern/controle-strategische aard en van intern beraad. Hierbij zij opgemerkt dat op blz. 123 een opmerking is geschoond die niet onder de hiervoor vermelde categorie valt. Het betreft een opmerking zonder inhoudelijk belang, welke overigens zodanig onhandig is geformuleerd dat het in dit geval de privacy van de desbetreffende functionaris onevenredig zou schaden, indien die opmerking verder bekend zou worden. Nu met dat laatste redelijkerwijs ook overigens geen enkel belang is gediend, acht het Hof het schonen van deze opmerking aanvaardbaar. Op dezelfde grond acht het Hof het schonen van het laatste gedeelte van blz. 139 aanvaardbaar (zie ook onder 2.19.4).

2.19.7.

Blz. 202 t/m 442; het schonen is aanvaardbaar. Het betreft gegevens van intern beraad, alsmede van intern/controle-strategische aard. Voorts is sprake van gegevens van derden, waarbij het belang van belanghebbenden bij verdere kennisneming redelijkerwijs niet opweegt tegen het belang van de inspecteur en de derden bij beperkte kennisneming.

2.19.8.

Blz. 443 t/m 447; het schonen is aanvaardbaar. Het betreft gegevens van intern beraad, alsmede van intern/controle-strategische aard.

2.20.1.

Op blz. 6 zijn – met uitzondering van de naam [DDD] – de namen van medewerkers van de Belastingdienst geschoond. Dit is in strijd met het convenant.

2.20.2.

Op blz. 22 is de naam van een medewerker van de Belastingdienst geschoond. Dit is in strijd met het convenant.

2.20.3.

Op blz. 126 dient het schonen van de eerste alinea (“Ik t/m betekenen”) achterwege te blijven.

2.20.4.

Op blz. 139 dient het schonen van de eerste alinea (“ik heb …”) tot en met de eerste zin van de tweede al. (“…is kwijt”) achterwege te blijven.

2.20.5.

Het schonen van blz. 140 dient achterwege te blijven.

2.20.6.

Het schonen van blz. 147 dient achterwege te blijven.

2.20.7.

Op blz. 152 zijn (in de zin volgend op “bespreken”) namen van medewerkers van de Belastingdienst geschoond. Dit is in strijd met het convenant.

2.20.8.

Op blz. 175 en 176 dient het schonen van de alinea die begint met “Allereerst” en eindigt met “toezichthouders” achterwege te blijven. Deze alinea staat in een zodanig nauw verband met de daaraan voorafgaande ongeschoonde alinea’s, terwijl niet goed duidelijk is waarom de ene passage wel en de andere passage niet is geschoond en daarin voorts een naam van een medewerker van het Ministerie van Financiën voorkomt, dat voor schoning van evenvermelde alinea geen gewichtige reden voor beperkte kennisneming aanwezig is.

2.20.9.

Op blz. 185 (midden) zijn namen van medewerkers van de Belastingdienst geschoond. Dit is in strijd met het convenant.

2.20.10.

Op blz. 200 zijn nog enkele namen van medewerkers van de Belastingdienst geschoond. Dit is in strijd met het convenant.

2.21.

Het Hof concludeert dat voor het schonen van de door de inspecteur bij zijn brieven van 13 en 18 mei 2015 overgelegde stukken gewichtige redenen aanwezig zijn, behoudens op de hiervoor onder 2.20.1 tot en met 2.20.10 vermelde punten. Het Hof beslist derhalve als volgt.

3 3. Beslissing

Het Hof:

- acht de beperking van de kennisneming van de door de inspecteur bij zijn brieven van 13 en 18 mei 2015 overgelegde stukken gerechtvaardigd, behoudens hetgeen hierna is vermeld;

- bepaalt dat de inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbenden een kopie toezendt van de hiervoor onder 2.20.1 tot en met 2.20.10 vermelde bladzijden en wel zodanig dat daarin niet meer geschoond is wat onder 2.20.1 tot en met 2.20.10 als vrij te geven informatie is vermeld;

- stelt de termijn voor nakoming hiervan op één week na dagtekening van deze tussenuitspraak;

- verzoekt de inspecteur het Hof binnen één week na dagtekening van deze tussenuitspraak over de al dan niet nakoming te informeren, in het geval van nakoming door gelijktijdige toezending aan het Hof van de aan belanghebbenden toe te zenden stukken;

- stelt het procesdossier, nadat de inspecteur het Hof heeft geïnformeerd over het al dan niet nakomen van hetgeen hiervoor is vermeld, ter beschikking van de kamer die de hoofdzaak behandelt, met dien verstande dat de stukken die door de inspecteur ongeschoond zijn verstrekt en waarop met inachtneming van deze uitspraak een beperkte kennisneming van toepassing is, in gesloten enveloppen tot het dossier behoren.

Deze tussenuitspraak is vastgesteld op 4 juni 2015 door mr. E.A.G van der Ouderaa, voorzitter, mr. F.J.P.M. Haas en mr. A.M. van Amsterdam, leden, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van R. Wessel als griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.

Bijlage: zittinglijst