Gerechtshof Amsterdam, 10-11-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4661, 200.163.857/01
Gerechtshof Amsterdam, 10-11-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4661, 200.163.857/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 10 november 2015
- Datum publicatie
- 6 september 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:4661
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:112
- Zaaknummer
- 200.163.857/01
Inhoudsindicatie
Pandrecht. Rechtsmiddelenverbod doorbroken. Rechter-commissaris dient een staat van verdeling op te maken. Inhoudelijk geschil moet in een gewone rechtbankprocedure worden beslecht.
Uitspraak
beschikking
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.163.857/01
zaaknummer/rekestnummer rechtbank Noord-Holland: C/14/156667/KV RK 14-291
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 november 2015
inzake
1 [appellant 1] ,
wonend te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
2. [appellant 2]
gevestigd te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,
appellanten,
advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn,
tegen:
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats]
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.M. Atema te Amsterdam.
1 Procesverloop
Appellanten worden hierna gezamenlijk aangeduid als [appellanten] . en afzonderlijk [appellant 1] en [appellant 2] genoemd. Geïntimeerde wordt aangeduid als [geïntimeerde].
[appellanten] . zijn bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 30 januari 2015, in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 3 november 2014, gegeven onder bovengenoemd zaaknummer. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof genoemde beschikking zal vernietigen en opnieuw recht doende een rangregeling zal opstellen waaruit volgt dat de te verdelen opbrengst van de litigieuze veiling € 716.868,43 bedraagt, [geïntimeerde] hierop batig is gerangschikt voor haar vordering groot € 413.915,11, vervolgens [appellant 2] batig gerangschikt is op het overschot uit de netto-opbrengst van de executie ter hoogte van € 302.953,32, onder afgifte van een bevelschrift in executoriale vorm, waarbij [geïntimeerde] wordt bevolen het tekort aan [appellant 2] uit te keren, te vermeerderen met de kosten van deze rangregeling, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Op 27 februari 2015 is ter griffie van het hof een verweerschrift van [geïntimeerde] ingekomen, waarin [geïntimeerde] concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellanten] . in hun hoger beroep dan wel tot bekrachtiging van de bestreden beschikking met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellanten] . in de proceskosten van het geding.
Op 29 mei 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [appellant 1] is verschenen zijn zoon [getuige 1] , en namens [appellant 2] [getuige 2] , aandeelhoudster. Zij werden bijgestaan door mr. Deijkers voornoemd die het hoger beroep nader heeft toegelicht aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Namens [geïntimeerde] is verschenen [getuige 3] , medewerker juridische zaken, bijgestaan door mr. L.G. Montagne, advocaat te Amsterdam, die het verweer van [geïntimeerde] nader heeft toegelicht aan de hand van aan het hof overgelegde spreekaantekeningen.
Uitspraak is bepaald op heden.
2 Beoordeling
Het gaat in deze zaak – voor zover voor de beoordeling van het beroep van belang – om het volgende.
[geïntimeerde] heeft ter zekerheid voor de terugbetaling van een aan (onder meer) [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) verstrekt krediet een pandrecht (eerste in rang) verkregen op de bollenkraam van [bedrijf] . [appellant 2] en [appellant 1] hebben ter zekerheid voor aan [bedrijf] verstrekte geldleningen eveneens pandrecht - respectievelijk tweede en derde in rang - op de bollenkraam verkregen.
[bedrijf] is haar verplichtingen jegens [geïntimeerde] niet naar behoren nagekomen. Met een beroep op haar pandrecht heeft [geïntimeerde] opdracht gegeven tot veiling van de bollenkraam van [bedrijf] . Op 25 en 27 mei 2009 heeft de executieverkoop plaatsgevonden. Na aftrek van de veilingkosten en verrekening van de vordering van [geïntimeerde] op [bedrijf] , zou een creditsaldo van € 41.822,40 zijn geadministreerd. [geïntimeerde] heeft dit bedrag onder zich gehouden omdat haar pandrecht, volgens [geïntimeerde], zou strekken tot zekerheid voor alle vorderingen die [geïntimeerde] op enig moment op [bedrijf] heeft.
[appellanten] . hebben bij verzoekschrift ex artikel 481 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van 2 september 2014 de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland verzocht een rechter-commissaris te benoemen ten overstaan van wie de verdeling van de opbrengst van de executoriale verkoop van de bollenkraam van [bedrijf] zal plaatsvinden.
Bij beschikking van 9 september 2014 heeft de voorzieningenrechter een rechter-commissaris benoemd. Partijen zijn ieder afzonderlijk in de gelegenheid gesteld hun vorderingen in te dienen bij de rechter-commissaris, teneinde overeenkomstig de door hen daarbij aan te geven rang te worden gerangschikt.
Op 18 september 2014 heeft [geïntimeerde] een vordering ingediend, onder overlegging van een verweerschrift en onderliggende stukken. Op 1 oktober 2014 hebben [appellanten] . hun vorderingen ingediend onder overlegging van bijbehorende stukken.
De rechter-commissaris heeft bij de bestreden beschikking de door [appellanten] . verzochte rangregeling afgewezen, omdat naar het oordeel van de rechter-commissaris – kort weergegeven – [geïntimeerde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het surplus van de indertijd aan haar overgemaakte executieopbrengst is opgesoupeerd door de door [appellant 1] (en/of [appellant 2] ) tegen haar ingestelde procedures waarin zij zich moest verweren en die betrekking hadden op de afwikkeling van het in 2008 verleende krediet, waardoor er niets te verdelen is overgebleven voor de overige belanghebbenden. Het verzoek heeft daarom geen kans van slagen zodat aan [appellanten] . geen gelegenheid zal worden geboden alsnog een lijst van belanghebbenden in het geding te brengen, aldus de rechter-commissaris. Tegen deze beslissing is het beroep gericht. Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 490d Rv staat tegen de bestreden beslissing geen hoger beroep open. Volgens vaste rechtspraak kan het wettelijke rechtsmiddelenverbod echter worden doorbroken indien de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, die regeling ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel indien hij bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
Nu [appellanten] . hebben aangevoerd dat de rechter-commissaris in zijn beschikking fundamentele vormen heeft verzuimd, dan wel de desbetreffende regeling ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, kunnen zij in hun hoger beroep worden ontvangen.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 483 en 484 lid 1 Rv dient de rechter-commissaris naar aanleiding van de (door de schuldeisers) overgelegde stukken een staat van verdeling op te maken en ter griffie te deponeren; alle belanghebbenden worden daarvan vervolgens door de griffier in kennis gesteld met vermelding van de dag waarop zij tegenspraak kunnen voorstellen. In geval van tegenspraak, verwijst de rechter-commissaris krachtens artikel 486 lid 1 Rv partijen, zo hij deze niet kan verenigen, en voor zover het geschil niet reeds aanhangig is, naar een door hem te bepalen terechtzitting van de rechtbank.
In de onderhavige zaak heeft de rechter-commissaris in plaats van het opmaken en deponeren van een verdelingslijst het verzoek van [appellanten] . afgewezen. Naar het oordeel van het hof heeft de rechter-commissaris hiermee zijn bevoegdheid overschreden en is hij buiten het toepassingsgebied van de regeling getreden. Niet alleen heeft de rechter-commissaris verzuimd om overeenkomstig voornoemde wettelijke bepalingen een staat van verdeling op te maken en partijen in de gelegenheid te stellen hun bezwaren tegen die verdeling kenbaar te maken, maar de rechter-commissaris heeft in zijn beschikking ook miskend dat bij een inhoudelijk geschil tussen partijen omtrent de verdelingslijst, dit geschil in een gewone rechtbankprocedure zal moeten worden beslecht.
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen zal de zaak worden teruggewezen naar de rechtbank Noord-Holland om alsnog een staat van verdeling overeenkomstig het bepaalde in artikel 483 e.v. Rv op te maken.
Een en ander leidt tot de volgende beslissing.