Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-12-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9623, 200.133.094-01
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-12-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9623, 200.133.094-01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 17 december 2013
- Datum publicatie
- 18 december 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:9623
- Zaaknummer
- 200.133.094-01
Inhoudsindicatie
Voeging van een partij in een zaak tussen twee andere partijen (art. 217 Rv). De Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft bij incident gevorderd dat zij zich kan voegen aan de zijde van één van de partijen. Vanwege het principiële karakter van het geschil over een executoriaal derdenbeslag, heeft de KBvG voldoende belang bij de voeging, zodat de vordering is toegewezen.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.133.094/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland: 554108 CV EXPL 12-8208)
arrest van de eerste kamer van 17 december 2013 in het incident tot voeging, opgeworpen door:
de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in het incident,
hierna: KBvG,
advocaat: mr. J.D. van Vlastuin, kantoorhoudende te Veenendaal,
in de zaak van:
[geïntimeerde] Gerechtsdeurwaarders B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
appellante,
tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg eiseres,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.D. van Vlastuin, kantoorhoudende te Veenendaal,
tegen
de Sociale Verzekeringsbank,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde,
tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg gedaagde,
hierna: Svb,
advocaat: mr. S.C. Krekel, kantoorhoudende te Leiden.
1 Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 28 juni 2012 van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (zaak-/rolnummer 543586 CV EXPL 12-4226) en het vonnis van 29 mei 2013 (met het in de aanhef van dit arrest genoemde zaaknummer) van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).
2 Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 27 augustus 2013 is door [geïntimeerde] hoger beroep ingesteld van voormeld vonnis van 29 mei 2013 met dagvaarding van Svb tegen de zitting van 10 september 2013.
In de appeldagvaarding wordt geconcludeerd:
"dat het Gerechtshof het op 29 mei 2013 door de Kantonrechter te Groningen gewezen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de oorspronkelijke (deanwel de later te wijzigen) vordering alsnog zal toewijzen en de geïntimeerde zal veroordelen om aan appellante tegen kwijting te betalen een bedrag van € 2.079,19, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2012 en met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het geding, die van het hoger beroep daaronder begrepen."
Bij memorie houdende incidentele vordering tot voeging heeft KBvG gevorderd:
"(...) dat zij als procespartij zal worden toegelaten in de onderhavige procedure om zich te voegen aan de zijde van [geïntimeerde]."
Bij antwoordconclusie in het incident heeft [geïntimeerde] geconcludeerd tot toewijzing van de incidentele vordering van KBvG.
Svb heeft bij memorie van antwoord in het incident tot voeging geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
[geïntimeerde] en Svb hebben de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident. De door [geïntimeerde] overgelegde stukken zijn in strijd met art. 5.1 (in samenhang met art. 5.3) van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven beperkt tot de drie incidentele memories. Voor de overige gedingstukken heeft het hof zich verlaten op het dossier dat door Svb is overgelegd. In het procesdossier van Svb ontbreekt haar eigen memorie van antwoord in het incident tot voeging, waarvoor het hof heeft geput uit het dossier van [geïntimeerde].
3 Het geschil
Het gaat in deze zaak (samengevat) om het volgende. [geïntimeerde] heeft onder Svb executoriaal derdenbeslag gelegd op de periodieke betalingen van het ouderdomspensioen dat Svb aan [A] en [B], beide woonachtig te [woonplaats], verschuldigd is. Over de uitbetaling van het vakantiegeld van 2011 is een conflict ontstaan, waarna [geïntimeerde] Svb aansprakelijk heeft gesteld voor de gehele vordering die zij op [A] heeft.
Bij verstekvonnis van 28 juni 2012 is Svb veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 2.079,19, vermeerderd met rente en kosten.
Svb is van voormeld vonnis in verzet gekomen. In het bestreden vonnis van 29 mei 2013 is het verstekvonnis van 28 juni 2012 vernietigd en is [geïntimeerde] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van Svb.