Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-01-2013, BZ0169, 200.114.465/01

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-01-2013, BZ0169, 200.114.465/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 januari 2013
Datum publicatie
31 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0169
Zaaknummer
200.114.465/01

Inhoudsindicatie

Vader in procedure verlenging ondertoezichtstelling niet-ontvankelijk verklaard. Hij is geen belanghebbende.

Uitspraak

Beschikking d.d. 15 januari 2013

Zaaknummer 200.114.465

HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Vestiging Leeuwarden

Beschikking in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats],

appellant,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. Ph.J.N. Aarnoudse, kantoorhoudende te Deventer,

tegen

Bureau Jeugdzorg Overijssel,

kantoorhoudende te Zwolle,

geïntimeerde,

hierna te noemen: BJZ.

Belanghebbende:

[de moeder],

wonende te [woonplaats],

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. N. Durdabak, kantoorhoudende te Deventer.

Het geding in eerste aanleg

Bij beschikking van 18 september 2012 (zaaknummer rechtbank 194848 / JZ RK 12-92) heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle het verzoek van BJZ toegewezen en de termijn van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [kind] (hierna: [kind]), geboren [in 2005], verlengd met ingang van 6 oktober 2012 tot 6 april 2013.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 5 oktober 2012, heeft de vader verzocht de beschikking van 18 september 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende BJZ in het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling niet-ontvankelijk te verklaren, althans BJZ dit verzoek te ontzeggen, en opnieuw rechtdoende (naar het hof begrijpt:) het verzoek van BJZ af te wijzen, althans een zodanige beslissing te geven als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.

Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 29 oktober 2012, heeft BJZ het verzoek bestreden en (naar het hof begrijpt:) verzocht het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen.

Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 26 oktober 2012, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht de vader in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen.

Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van

15 oktober 2012 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), waarin de raad aangeeft in deze zaak niet over recent opgemaakte rapporten te beschikken, een brief van 18 oktober 2012 met bijlagen, een faxbericht van

26 oktober 2012, een brief van 2 november 2012 met bijlagen van mr. Aarnoudse en een brief van 13 november 2012 van de raad, waarin de raad aangeeft niet ter zitting te zullen verschijnen.

Ter zitting van 22 november 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mevrouw [namens BJZ] en de heer [namens BJZ 2] namens BJZ en de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

De beoordeling

De vaststaande feiten

1. Uit de - inmiddels verbroken - relatie tussen de vader en de moeder is [kind] geboren. De moeder is met het eenhoofdig gezag over [kind] belast. [kind] staat onder toezicht van BJZ. De ondertoezichtstelling van [kind] is eerst bij beschikking van 6 april 2009 uitgesproken en is nadien steeds verlengd.

2. BJZ heeft de kinderrechter bij verzoekschrift, bij de griffie van de rechtbank binnengekomen op 8 februari 2012, verzocht de termijn van de ondertoezichtstelling van [kind] te verlengen voor de duur van één jaar, te weten van 6 april 2012 tot 6 april 2013.

3. De vader heeft daartegen verweer gevoerd.

4. Bij beschikking van 20 maart 2012 is de ondertoezichtstelling verlengd met ingang van 6 april 2012 tot 6 oktober 2012. De kinderrechter heeft de beslissing voor het overige aangehouden.

5. BJZ heeft de kinderrechter bij (aanvullend) verzoekschrift van 19 juli 2012 verzocht de ondertoezichtstelling van [kind] te verlengen voor de duur van één jaar.

6. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de kinderrechter beslist als hiervoor vermeld onder ‘Het geding in eerste aanleg’. Het hoger beroep van de vader richt zich tegen deze beslissing.

De ontvankelijkheid van de vader in zijn hoger beroep

7. Allereerst dient te worden beoordeeld of de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De vader kan slechts dan worden ontvangen in het door hem ingestelde hoger beroep, indien hij - gelet op de aard van de procedure - als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv kan worden aangemerkt. Het hof is in dit verband van oordeel dat de vader niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen en overweegt daartoe als volgt.

8. De maatregel van de ondertoezichtstelling is een gezagsbeperkende maatregel die door de kinderrechter kan worden uitgesproken c.q. kan worden verlengd indien aan de voorwaarden bedoeld in artikel 1:254 lid 1 BW is voldaan. Uit de aard van de in het geding zijnde maatregel volgt dat enkel de uit het gezag over dat kind voortvloeiende rechten en verplichtingen van dit kind en van de ouders die het gezag over dit kind uitoefenen, dan wel van anderen die dit kind als behorend tot hun gezin verzorgen en opvoeden, zijn betrokken. Daarom kunnen in een geval als het onderhavige slechts als belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1 Rv worden beschouwd (naast de instellingen en organen die ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW de uithuisplaatsing kunnen verzoeken): de met het gezag belaste ouder(s), een ander die het minderjarige kind als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt en het kind zelf, mits dit twaalf jaren of ouder is (zie artikel 1:263 lid 2 BW), onverminderd, in geval van een jonger kind, de toepassing van art. 1:377g BW (Hoge Raad 21 mei 2010, LJN BL7043).

9. In de onderhavige zaak staat vast dat de vader niet (mede) is belast met het gezag over [kind]. Tevens staat vast dat [kind] niet (mede) door de vader wordt verzorgd en opgevoed. Dit brengt mee dat de vader in deze zaak niet als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv kan worden aangemerkt. Dat de vader [kind] heeft erkend en in eerste aanleg wel als belanghebbende is aangemerkt (waardoor hij overeenkomstig artikel 361 lid 1 Rv in hoger beroep is opgeroepen), maakt dat niet anders.

10. Ook het beroep van de vader op het in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven leidt niet tot een andere beslissing. De onderhavige procedure betreft immers enkel de uit het gezag over [kind] voortvloeiende rechten en verplichtingen van dit kind. Nu de vader geen gezag heeft en [kind] niet mede verzorgt en opvoedt, wordt hij niet getroffen in een uit het familie- of gezinsleven voortvloeiend, door art. 8 EVRM gewaarborgd recht.

11. Anders dan de raadsman van de vader meent, geeft artikel 806 lid 1 onder a Rv de vader niet het recht om als niet-belanghebbende toch in hoger beroep te mogen komen.

12. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de vader niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep.

Slotsom

13. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.

De beslissing

Het gerechtshof:

verklaart de vader niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle van 18 september 2012.

Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, voorzitter, M.P. den Hollander en K.R. Kuiken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 januari 2013 in bijzijn van de griffier.