Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-09-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7246, WAHV 200.140.365

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-09-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7246, WAHV 200.140.365

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
28 september 2015
Datum publicatie
8 januari 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:7246
Zaaknummer
WAHV 200.140.365

Inhoudsindicatie

7:18, vierde lid, Awb. Toezending van op de zaak betrekking hebbende stukken. Beroepsgronden. De betrokkene vroeg de officier van justitie tweemaal om de “onderliggende stukken” en een termijn voor het aanvoeren van gronden. De betrokkene kan niet anders hebben bedoeld dan “de op de zaak betrekking hebbende stukken” als bedoeld in 7:18, vierde lid, Awb. Het gaat daarbij om stukken die nodig zijn om een boete op basis daarvan aan te vechten. De officier van justitie heeft er niet voor gezorgd dat de betrokkene het zaakoverzicht kreeg teneinde de grond van het beroep aan te kunnen voeren. De officier van justitie heeft niet gehandeld in overeenstemming met 7:18, vierde lid, Awb en heeft het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden.

Uitspraak

WAHV 200.140.365

28 september 2015

CJIB 166359438

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

locatie Leeuwarden

Arrest

op het hoger beroep tegen de beslissing

van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland

van 4 november 2013

betreffende

[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),

wonende te [woonplaats].

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.

De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.

De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de officier van justitie het beroep van de betrokkene tegen de inleidende beslissing terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de betrokkene -ook nadat de officier van justitie hem daarvoor een termijn had gegeven- niet de gronden van dat beroep heeft opgegeven.

2. De betrokkene voert hiertegen aan dat het niet indienen van de gronden hem niet mag worden tegengeworpen, nu hij de officier van justitie meermalen had gevraagd om hem de onderliggende stukken te doen toekomen maar hij deze niet heeft gekregen.

3. Artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorziet specifiek voor belanghebbenden in een recht om hangende administratief beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken op te vragen bij het beroepsorgaan. Het gaat daarbij om stukken die nodig zijn om een boete op basis daarvan aan te vechten (vlg. ABRS 19 november 2014, ECLI:NL:RvS:2014:4129). Naar het oordeel van het hof moet in een zaak als deze daaronder worden begrepen het zaakoverzicht en een eventuele foto van de gedraging.

4. Uit de stukken van het geding blijkt dat de betrokkene in de fase van het administratief beroep tot tweemaal toe aan de officier van justitie heeft gevraagd om hem de onderliggende stukken te doen toekomen. Daarbij is door de betrokkene verzocht om een termijn voor het aanvoeren van gronden.

5. Naar het oordeel van het hof kan de betrokkene met "de onderliggende stukken" niet anders hebben bedoeld dat "de op de zaak betrekking hebbende stukken", als bedoeld in artikel 7:18 van de Awb. Gelet hierop had de officier van justitie ervoor dienen te zorgen dat de betrokkene de beschikking kreeg over het zaakoverzicht teneinde de gronden van het beroep te kunnen aanvoeren. Uit het dossier blijkt evenwel niet dat de officier van justitie dat heeft gedaan. De officier van justitie heeft derhalve niet gehandeld in overeenstemming met artikel 7:18, vierde lid, van de Awb. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de officier van justitie de betrokkene, die in verband met het niet kunnen beschikken over het zaakoverzicht geen beroepsgronden heeft kunnen formuleren, niet niet-ontvankelijk had mogen verklaren in dat beroep.

6. Dit brengt mee dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie niet in stand had mogen laten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing vernietigen, en het beroep van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie beoordelen. In dat verband stelt het hof vast dat de betrokkene thans wel beschikt over het zaakoverzicht.

7. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 220,- opgelegd ter zake van “als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthouden”, welke gedraging zou zijn verricht op 18 oktober 2012 om 12:58 uur op de Laan naar Eme te Zutphen.

8. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht. Hij heeft daartoe blijkens zijn brief aan de kantonrechter d.d. 14 november 2013 aangevoerd dat hij geen mobiele telefoon bij zich had. De betrokkene reed auto met zijn linkerarm steunend op de rand tussen het raam in de deur en de deur zelf en hij had een klein etuitje in zijn hand. De betrokkene stelt dat de verbalisant aan hetgeen hij waarnam een onjuiste conclusie heeft verbonden. De betrokkene merkt daarbij op dat de verbalisant hem niet heeft gevraagd het voorwerp dat hij in zijn handen had te tonen en ook niet of het om een telefoon ging.

9. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.

10. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt in dat de verbalisant op voormelde datum, tijd, en plaats heeft gezien dat de betrokkene als bestuurder van een Jaguar tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthield. Voorts staat vermeld dat de betrokkene geen verklaring wenste af te leggen. Niet is vermeld of bij staande houding een mobiele telefoon en zo ja van welk merk is aangetroffen.

11. In het licht van hetgeen door de betrokkene is aangevoerd, acht het hof deze verklaring van de verbalisant onvoldoende om tot de overtuiging te komen dat de gedraging is verricht. Dat brengt mee dat de inleidende beschikking niet in stand kan blijven.

12. Niet gebleken is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het gerechtshof:

vernietigt de beslissing van de kantonrechter;

verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;

vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 1 maart 2013, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 166359438 de administratieve sanctie is opgelegd;

bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de WAHV tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd.

Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.