Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-01-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:211, WAHV 200.169.486
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-01-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:211, WAHV 200.169.486
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 januari 2016
- Datum publicatie
- 24 maart 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:211
- Zaaknummer
- WAHV 200.169.486
Inhoudsindicatie
In het tijdig via een online faxdienst verzonden beroepschrift is een onjuist CJIB-nummer vermeld. Dit zou in dit geval kunnen worden beschouwd als het ontbreken van een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, sub c, Awb. De kantonrechter heeft ten onrechte geen gelegenheid geboden het verzuim te herstellen.
De officier van justitie heeft het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden. De enkele ontkenning van de gedraging is een grond. Er bestond geen verplichting de indiener de gelegenheid te geven binnen een daartoe gestelde termijn te stellen om (nadere) gronden op te geven. Die verplichting bestaat wel indien het beroepschrift inhoudt dat pro forma beroep wordt ingesteld en dat het beroep nader zal worden gemotiveerd (al dan niet na ontvangst van nadere stukken). De sanctie is terecht opgelegd.
Uitspraak
WAHV 200.169.486
7 januari 2016
CJIB 178057959
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 3 maart 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
voor wie als gemachtigde optreedt N.G.A. Voorbach, kantoorhoudende te Den Haag.
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.
Beoordeling
1. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig is ingesteld.
2. Ingevolge het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dient het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de beslissing van de officier van justitie aan de betrokkene is toegezonden.
3. De beslissing van de officier van justitie is blijkens de stukken op 3 april 2014 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 15 mei 2014. Het door de kantonrechter als beroepschrift aangemerkte faxbericht, gedateerd 20 mei 2014, is blijkens een daarop gesteld stempel op 20 mei 2014 bij de CVOM binnengekomen. Op grond daarvan heeft de kantonrechter geoordeeld dat het beroep niet tijdig is ingesteld.
4. De gemachtigde voert aan dat het beroep wel tijdig is ingesteld, namelijk bij faxbericht van 8 april 2014. Ter onderbouwing daarvan is een verzendrapport van het genoemde faxbericht overgelegd.
5. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het beroep niet tijdig is ingesteld, aangezien het in het beroepschrift van 8 april 2014 genoemde CJIB-nummer niet overeen komt met het CJIB-nummer van de onderhavige zaak en ook uit de overige inhoud van het beroepschrift niet kan worden afgeleid dat het op de onderhavige zaak betrekking heeft.
6. In het dossier bevindt zich een faxbericht van de gemachtigde dat is gedateerd 20 mei 2014 en waarop als faxnummer 088-69990230 staat vermeld. Blijkens een daarop gesteld stempel is dit faxbericht ook op 20 mei 2014 bij de CVOM binnengekomen. In dit faxbericht stelt de gemachtigde dat namens de betrokkene op of omstreeks 8 april 2014 beroep is ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep. Het genoemde beroepschrift van 8 april 2014 bevindt zich niet in het oorspronkelijke dossier, maar is in hoger beroep door de gemachtigde in de procedure gebracht.
7. Uit het verzendrapport dat de gemachtigde bij het hoger beroepschrift heeft overgelegd, kan worden afgeleid dat er via de online faxdienst XOIP op 8 april 2014 om 17:43 uur een faxbericht is verzonden naar het faxnummer 088 6999 0230. Op het verzendrapport staat als status vermeld "DELIVERED". De inhoud van het faxbericht is gedeeltelijk zichtbaar. Het betreft een op 8 april 2014 gedateerd beroepschrift. Bij "afzender" staan de naam en adresgegevens van de gemachtigde vermeld. Bij "uw ref." staat het nummer 1062 5421 7822 1695 vermeld. Voorts staat er in het beroepschrift: "Ten verzoek van de heer [betrokkene], bericht ik u als volgt. (…)".
8. Het hof stelt vast dat het faxnummer waarnaar het faxbericht van 8 april 2014 is verzonden, overeenkomt met het faxnummer waarnaar het faxbericht van 20 mei 2014 kennelijk is verzonden. Nu dit laatste faxbericht op dezelfde dag bij de CVOM is binnengekomen, kan er vanuit worden gegaan dat het gebruikte faxnummer een faxnummer betreft dat in gebruik is bij de CVOM.
9. Gelet op het in de procedure gebrachte verzendbewijs en in aanmerking genomen dat de advocaat-generaal de ontvangst van het faxbericht niet heeft betwist, is het hof van oordeel dat de gemachtigde aannemelijk heeft gemaakt dat, door verzending van een faxbericht naar een faxnummer dat bij de CVOM in gebruik is, op 8 april 2014 beroep is ingesteld.
10. In het beroepschrift van 8 april 2014 worden de naam en adresgegevens van de gemachtigde, de naam van de betrokkene en een CJIB-nummer genoemd. Het hof constateert dat het genoemde CJIB-nummer niet overeenkomt met het CJIB-nummer van de onderhavige zaak. Uit deze enkele omstandigheid kan echter niet worden afgeleid dat in onderhavige zaak geen beroep is ingesteld. In dit verband overweegt het hof dat het in het beroepschrift van 8 april 2014 genoemde CJIB nummer, blijkens het zaakoverzicht dat de griffier van het hof bij het CJIB heeft opgevraagd, betrekking heeft op een zaak van een ander dan de betrokkene, zodat niet kan worden vastgesteld dat in een andere zaak beroep is ingesteld. Daar komt nog bij dat in het beroepschrift van 8 april 2014 de inhoud van het administratieve beroepschrift en van de beslissing van de officier van justitie in deze zaak is weergegeven. De onjuiste vermelding van het CJIB-nummer zou kunnen worden beschouwd als het ontbreken van een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht, zodat sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, sub c, van de Awb. Uit de stukken blijkt echter niet dat (de gemachtigde van) de betrokkene in de gelegenheid is gesteld dit verzuim te herstellen. Gelet hierop dient de beslissing van de kantonrechter te worden vernietigd. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter zou behoren te doen en zal overgaan tot de beoordeling van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.
11. De officier van justitie heeft het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van het beroep ontbreken en dit verzuim niet binnen de daartoe gestelde termijn is hersteld.
12. De gemachtigde voert aan dat het beroepschrift wel degelijk gronden bevat. Voorts is aangevoerd dat de betrokkene niet is gehoord.
13. Het hof stelt - voor zover van belang - het volgende vast.
Bij inleidende beschikking van 27 december 2013 is aan de betrokkene een sanctie opgelegd, waarna de gemachtigde van de betrokkene bij faxbericht van 29 januari 2014 beroep heeft ingesteld. In het beroepschrift staat - voor zover hier van belang - het volgende: "Omdat u nog onvoldoende informatie heeft verschaft om de beschikking op juistheid te kunnen toetsen, beperkt het beroep zich vooralsnog tot een algemene ontkenning van de verweten gedraging, alsmede tot een algemene ontkenning van de verwijtbaarheid ervan en een ontkenning van de wettigheid van de gebruikte bewijsmiddelen".
14. Bij brief van 14 februari 2014 stelt de officier van justitie vast dat de gronden van het beroep ontbreken en dat sprake is van een verzuim. Vervolgens stelt de officier van justitie (de gemachtigde van) de betrokkene in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen vier weken na dagtekening van de brief en wijst op de gevolgen van het niet (tijdig) verstrekken van de ontbrekende gegevens.
15. Bij beslissing van 3 april 2014 heeft de officier van justitie het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzuim om de gronden van het beroep op te geven niet binnen de daartoe gestelde termijn is hersteld.
16. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, sub d, van de Awb dient een beroepschrift de gronden van het beroep te bevatten. Indien niet is voldaan aan dat vereiste kan het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
17. Met de gronden van het beroep worden de redenen bedoeld die de indiener heeft om een besluit vernietigd, gewijzigd of herroepen te krijgen. Als zodanig is ook de enkele ontkenning dat de gedraging is begaan een grond. In dat geval bestaat geen verplichting om de indiener in de gelegenheid te stellen binnen een daartoe gestelde termijn (nadere) gronden op te geven. Die verplichting bestaat wel indien een beroepschrift inhoudt dat pro forma beroep wordt ingesteld en dat het beroep nader zal worden gemotiveerd (al dan niet na ontvangst van gevraagde stukken).
18. Nu het beroepschrift van de gemachtigde een algemene ontkenning bevat van de verweten gedraging, alsmede een algemene ontkenning van de verwijtbaarheid ervan en een ontkenning van de wettigheid van de gebruikte bewijsmiddelen, is het hof met de gemachtigde van oordeel dat het beroepschrift wel degelijk gronden bevat. Het beroepschrift is naar het oordeel van het hof niet aan te merken als een pro forma beroepschrift. In het beroepschrift wordt namelijk niet aangegeven dat het beroep nog nader zal worden gemotiveerd. Gelet daarop bestond voor de officier van justitie geen verplichting om (de gemachtigde van) de betrokkene in de gelegenheid te stellen binnen een daartoe gestelde termijn (nadere) gronden op te geven en heeft de officier van justitie het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het hof verklaart het beroep dan ook gegrond en vernietigt de beslissing van de officier van justitie. Dit betekent dat de grond betreffende het niet horen van de betrokkene geen bespreking meer behoeft. Het hof zal vervolgens overgaan tot de beoordeling van het beroep tegen de inleidende beschikking.
19. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 220,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 27 november 2013 om 22:10:00 uur op het Hildebrandplein te 's-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
20. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
21. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in: “Op de kruising van die weg met de Neherkade negeerde bestuurder een in zijn/haar richting rood licht stralend verkeerslicht. Het licht stond ongeveer 3 seconden op rood. De bestuurder reed rechtdoor de Hildebrandstraat op. Ik, opsporingsambtenaar, had rechtstreeks zicht op het verkeerslicht en het voertuig van betrokkene.”
22. Het hof ziet in hetgeen de gemachtigde van de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Nu de gemachtigde, anders dan de algemene ontkenning van de verweten gedraging, de algemene ontkenning van de verwijtbaarheid ervan en een ontkenning van de wettigheid van de gebruikte bewijsmiddelen, geen voor deze zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, noch uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking dan ook ongegrond verklaren.
23. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten, voor zover deze de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep betreffen, voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift en de nadere toelichting in hoger beroep. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraag € 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 612,50 (= tweeëneenhalve punt x € 490,- x 0,5).
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie d.d. 3 april 2014 gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 3 april 2014;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking d.d. 27 december 2013 ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 612,50.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.