Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-04-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3813, 16/01288 tm 16/01321 en 16/01448
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-04-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3813, 16/01288 tm 16/01321 en 16/01448
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 24 april 2018
- Datum publicatie
- 4 mei 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:3813
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2016:5069, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1506
- Zaaknummer
- 16/01288 tm 16/01321 en 16/01448
Inhoudsindicatie
BPM. Ontvankelijkheid beroep. Vergoeding immateriële schade. Rente over schadevergoeding. Proceskosten.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummers 16/01288 tot en met 16/01321 en 16/01448
uitspraakdatum: 24 april 2018
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] h.o.d.n. [Y] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 23 september 2016, nummers AWB 12/3214 tot en met 12/3222, 12/3224, 12/3225, 12/3228, 12/3230 tot en met 12/3246, 12/3248 tot en met 12/3251, 12/3253 en 12/3254 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
en
de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming; hierna: de Staat)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft in de periode juli 2011 tot en met april 2012 belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op aangiften voldaan ter zake van diverse auto’s.
Na daartegen gemaakt bezwaar, is belanghebbende door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar grotendeels in het gelijk gesteld. Daarbij is aan belanghebbende rente vergoed en een proceskostenvergoeding toegekend.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank heeft belanghebbende een vergoeding van immateriële schade toegekend van € 3.000, te betalen door de Staat, de Staat veroordeeld in de proceskosten vastgesteld op een bedrag van € 1.860 en de Staat gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van in totaal € 5.460 te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [A] en [B] als gemachtigden van belanghebbende, alsmede – namens de Inspecteur – mr. [C] en [D] .
Ter zitting van het Hof zijn gelijktijdig de zaken behandeld met de hierna te noemen zaaknummers van het Hof: 16/01129 tot en met 16/01136, 16/01288 tot en met 16/01321 en 16/01448.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft, voor zover van belang, in de periode juli 2011 tot en met februari 2012 vijfendertig auto’s doen registreren in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden kentekenregister. In verband hiermee heeft hij voor die auto’s BPM op aangifte voldaan.
Hiertegen heeft belanghebbende bij afzonderlijke geschriften bezwaar ingediend. De bezwaarschriften zijn op de hierna volgende data door de Inspecteur ontvangen:
Belanghebbende werd en wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in duizenden BPM-zaken.
De Inspecteur is bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 10 mei 2012 gedeeltelijk aan de bezwaren van belanghebbende tegemoetgekomen. De Inspecteur heeft een bedrag van € 26.899 aan BPM aan belanghebbende terugbetaald, hem rente vergoed ten bedrage van € 84 en belanghebbende voorts een proceskostenvergoeding toegekend van in totaal € 1.907,50.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraken op bezwaar. De op 22 juni 2012 gedagtekende beroepschriften zijn op 28 juni 2012 bij de Rechtbank ingekomen. De Rechtbank heeft in iedere zaak afzonderlijk een griffierecht geheven van € 156.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 23 september 2016 de beroepen niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke beroepstermijn van zes weken. De Rechtbank heeft belanghebbende een vergoeding van immateriële schade toegekend ten bedrage van € 3.000, te betalen door de Staat. De Rechtbank heeft voorts de Staat veroordeeld in de proceskosten vastgesteld op een bedrag van € 1.860 en gelast dat de Staat de door belanghebbende betaalde griffierechten van in totaal € 5.460 zal vergoeden.
Belanghebbende heeft op 1 november 2016 hoger beroep ingesteld.
3 Het geschil en de standpunten van partijen
In hoger beroep is in geschil: of belanghebbende recht heeft op een hogere vergoeding voor immateriële schade dan door de Rechtbank is toegekend, of belanghebbende recht heeft op een rentevergoeding over de immateriëleschadevergoeding en het griffierecht en of de Rechtbank belanghebbende terecht geen integrale vergoeding van proceskosten heeft toegekend.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.