Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7812, 17/00588 t/m 17/00590

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7812, 17/00588 t/m 17/00590

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
4 september 2018
Datum publicatie
14 september 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:7812
Formele relaties
Zaaknummer
17/00588 t/m 17/00590

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Niet verantwoorde omzet? Vergrijpboete. Recht op dwangsom, vergoeding van immateriële schade en integrale proceskostenvergoeding?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 17/00588, 17/00589 en 17/00590

uitspraakdatum: 4 september 2018

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

en het incidentele hoger beroep van

[X] B.V. en [Y] B.V. te [A] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 april 2017, nummers AWB 14/1375 en 14/1376, ECLI:NL:RBGEL:2017:2067, in het geding tussen de Inspecteur, belanghebbende en

de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming; hierna: de Staat).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 21 december 2012 over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 25.000. Bij beschikking is € 4.045 heffingsrente in rekening gebracht. Met dagtekening 19 april 2013 is bij beschikking ter zake van voornoemde aanslag een vergrijpboete van € 12.500 opgelegd.

1.2.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 96.140. Bij beschikking is € 9.562 heffingsrente in rekening gebracht. Tevens is gelijktijdig bij beschikking een vergrijpboete van € 44.735 opgelegd.

1.3.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren gegrond verklaard. De naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak 2007 is hierbij verminderd tot € 1.972 en de heffingsrente tot € 319. De boete voor het jaar 2007 is verminderd tot € 986. De naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak 2008 tot en met 2010 is verminderd tot € 32.404, de heffingsrente tot € 2.964 en de vergrijpboete tot € 12.867.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag voor het tijdvak 2007 en de bijbehorende rentebeschikking vernietigd, de boetebeschikking voor het jaar 2007 vernietigd, de naheffingsaanslag voor het tijdvak 2008 tot en met 2010 verminderd tot € 13.335, de heffingsrente evenredig verminderd en de boete vastgesteld op € 2.666. De Rechtbank heeft tevens beslist dat de Inspecteur een dwangsom van € 1.260 heeft verbeurd, heeft het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, heeft de Inspecteur in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 891 en vergoeding van het griffierecht van € 984 gelast.

1.5.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting zijn gelijktijdig de volgende zaken behandeld: 17/00588 t/m 17/00590 (omzetbelasting belanghebbende), 17/00567 en 17/000568 (loonheffingen [Y] B.V. te [A] ) en 17/00587 (inkomstenbelasting [B] ).

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de heffing van de omzetbelasting (hierna ook: btw), bestaande uit [C] BV (hierna: Beheer BV) en haar 100% dochtervennootschappen [Y] BV (hierna: [Y] BV) en [D] BV (hierna: [D] BV). De fiscale eenheid is op 26 maart 2010 ten aanzien van [D] BV verbroken door de verkoop van de aandelen in die vennootschap. [D] BV is op 31 augustus 2010 failliet verklaard. Deze drie vennootschappen vormden tot 1 januari 2010 een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met Beheer BV als moedermaatschappij. De heer [B] (hierna: [B] ) was in de onderhavige jaren houder van alle certificaten van aandelen in en bestuurder van Beheer BV.

2.2.

[Y] BV hield zich bezig met de verkoop van planten en bestratingsmateriaal en het leggen van bestratingsmateriaal voor (voornamelijk) particulieren. [D] BV hield zich bezig met het aanleggen van bestratingen en andere werkzaamheden in de [D] . Tot 18 mei 2009 waren 11 werknemers in dienst van [Y] BV. Met ingang van die datum zijn alle personeelsleden overgegaan naar [D] BV. Tot de personeelsleden behoorden [E] (hierna: [E] ) en [F] (hierna: [F] ). Deze werknemers genoten een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV. Volgens de loonadministratie van [Y] BV werd aan hen in de jaren 2007 tot en met 2009 geen loon uitbetaald.

2.3.

Op 26 maart 2010 zijn de aandelen in [D] BV verkocht aan de bedrijfsleider [G] (hierna: [G] ). Tussen [G] als koper van de aandelen en [B] als (middellijk) verkoper zijn geschillen gerezen over de (waarde van) de verkochte aandelen in [D] BV. [G] heeft vervolgens een klikbrief en diverse stukken (de “klikordner”) naar de Inspecteur gestuurd om hem te informeren over het door belanghebbende buiten de loonadministratie houden van loon dat zou zijn uitbetaald aan diverse werknemers, waaronder [E] en [F] .

2.4.

Naar aanleiding van de van [G] ontvangen informatie heeft de Inspecteur een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting, omzetbelasting en loonheffingen over de jaren 2007 tot en met 2010. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat [Y] BV en [D] BV in de jaren 2007 tot en met 2009 niet in de boekhouding opgenomen lonen (hierna: zwarte lonen) hebben betaald aan werknemers (ter zake waarvan aan deze vennootschap aanslagen loonheffing zijn opgelegd), dat deze zwarte lonen moeten zijn betaald uit eveneens zwarte omzet en dat het overschot van die zwarte omzet aan [B] bij wijze van uitdeling ten goede moet zijn gekomen (ter zake waarvan aan [B] een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2007 is opgelegd). Ter zake van de veronderstelde zwarte omzet zijn aan belanghebbende onderhavige aanslagen opgelegd. Ook heeft de Inspecteur enkele andere correcties bij belanghebbende aangebracht. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de twee naheffingsaanslagen (aanslag 2007 en aanslag 2008 tot en met 2010) tot de volgende bedragen per jaar verminderd (in €).

2007

2008

2009

2010

Zwart loon [Y] BV

5.190

6.863

16.388

Winstopslag 100%

5.190

6.863

16.388

Zwarte omzet

10.380

13.726

32.776

= Btw 19% over zwarte omzet

1.972

2.607

6.227

Btw voorraadmutatie

10.235

Btw representatiekosten

1.000

1.000

Btw niet betaalde balansschuld

11.335

Totaal btw-correctie

1.972

14.942

7.227

10.235

Boete 25% m.b.t. representatiekosten en balansschuld; overigens 50%

986

4.387

3.363

5.117

2.5.

De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gezamenlijk behandeld met het beroep van [Y] BV (loonheffing 2007 t/m 2009; thans ook in hoger beroep) van [B] (IB/PVV 2007; thans ook in hoger beroep), van [D] BV (loonheffing 2009; niet in hoger beroep), Beheer BV (vennootschapsbelasting; niet in hoger beroep) en mw. [H] (IB/PVV 2007 en 2008; niet in hoger beroep). De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen gegrond verklaard en de aanslagen, de rentebeschikkingen en de boetebeschikkingen verminderd. Volgens de Rechtbank heeft de Inspecteur de gestelde looncorrecties bij [Y] BV onvoldoende onderbouwd en daarmee tevens de bij belanghebbende nageheven omzetbelasting welke is terug te voeren op de tegenover de gestelde zwarte lonen staande verzwegen omzet. Ook het beroep tegen de btw-correctie in verband met de voorraadmutatie heeft de Rechtbank gegrond verklaard. Het beroep tegen de overige correcties heeft de Rechtbank ongegrond verklaard. Het door [B] ingediende beroep tegen de aan hem opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2007, terug te voeren op de tegenover de gestelde zwarte lonen staande verzwegen en deels uitgedeelde omzet, heeft de Rechtbank ook gegrond verklaard.

2.6.

Van de door voornoemde zes belastingplichtigen in totaal 15 ingestelde beroepen heeft de Rechtbank er uiteindelijk 10 gegrond verklaard. De Rechtbank heeft geoordeeld dat die 10 zaken samenhangen in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht en van de totale vergoeding (door de Rechtbank volgens het puntenstelsel van dit Besluit op € 2.970 vastgesteld) aan iedere zaak 1/10 gedeelte toegekend. Het verzoek tot toekenning van een integrale vergoeding van proceskosten heeft de Rechtbank afgewezen. Vanwege de samenhang tussen de verschillende zaken heeft de Rechtbank een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar van € 1.260 alleen toegekend aan belanghebbende en aan [Y] BV. Geen dwangsom is toegekend aan [B] en zijn echtgenote. Ten slotte heeft de Rechtbank een immateriële schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn bij de beslissing in belastingzaken. Wegens samenhang tussen alle zaken heeft de Rechtbank deze schadevergoeding gematigd door uitsluitend aan [B] en zijn echtgenote [H] elk een vergoeding van € 2.500 toe te kennen.

3 Geschil

3.1.

In het hoger beroep van de Inspecteur is in geschil of en in hoeverre de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende omzet heeft gerealiseerd die niet in de boekhouding is verantwoord en waarover geen btw op aangifte is voldaan en of ter zake van de daardoor te weinig voldane btw terecht een vergrijpboete van 50 percent is opgelegd.

3.2.

In het incidentele hoger beroep van belanghebbende is in geschil of belanghebbende recht heeft op een integrale vergoeding van de door haar gemaakte kosten in bezwaar, beroep en hoger beroep, of sprake is van samenhangende zaken waardoor de proceskostenvergoeding over meerdere belanghebbenden moet worden verdeeld, of belanghebbende recht heeft op meerdere dwangsommen en of belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen belastinggeschillen dienen te worden beslist.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing