Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10445, Wahv 200.237.321/01

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10445, Wahv 200.237.321/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
5 december 2019
Datum publicatie
15 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:10445
Zaaknummer
Wahv 200.237.321/01

Inhoudsindicatie

Rechts inhalen waar dat is verboden. Het hof twijfelt niet aan de verklaring van de ambtenaar dat hij heeft waargenomen dat de gedraging is verricht. Voor zover niet juist zou zijn verklaard over de gereden snelheid en of de betrokkene een verklaring heeft afgelegd, geeft dit geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de ambtenaar met betrekking tot de constatering. De betrokkene erkent dat hij het voertuig op de meest linker rijstrook voorbij is gereden en aldus heeft hij rechts heeft ingehaald. De stelling van de betrokkene dat pas sprake is van inhalen als men de andere weggebruiker bewust passeert, vindt geen steun in het recht.

Uitspraak

zittingsplaats Leeuwarden

Zaaknummer

: Wahv 200.237.321/01

CJIB-nummer

: 198127779

Uitspraak d.d.

: 5 december 2019

Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 16 februari 2018, betreffende

[betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [A] .

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.

De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.

De betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.

De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van diegelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De betrokkene klaagt erover dat in het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter slechts zeer summier is opgenomen wat ter zitting is besproken. Verder voert de betrokkene aan dat de officier van justitie niet heeft beslist binnen de wettelijk daarvoor gestelde termijn en in zijn beslissing niet inhoudelijk is ingegaan op de door de betrokkene aangevoerde bezwaren.

2. Het hof stelt vast dat de beslissing van de kantonrechter is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. Dit proces-verbaal bevat een zakelijke weergave van wat is voorgevallen tijdens de zitting. Er bestaat geen verplichting voor de kantonrechter om daarin een letterlijke weergave van de besproken argumenten op te nemen.

3. Op grond van artikel 7:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet de officier van justitie binnen zestien weken, gerekend vanaf de dag na het verstrijken van de beroepstermijn, beslissen op het administratief beroep. Op grond van het vierde lid van dit artikel kan de officier van justitie de beslissing voor ten hoogste tien weken verdagen.

4. De inleidende beschikking is op 27 mei 2016 aan de betrokkene toegezonden. De beslistermijn eindigde in dit geval dus op 28 oktober 2016. In het dossier bevindt zich een brief van de officier van justitie van 25 oktober 2016, waarin hij de beslistermijn met tien weken verlengt, dus tot 6 januari 2017. De beslissing van de officier van justitie is op 13 december 2016 aan de betrokkene toegezonden. Na een GBA-verificatie is de beslissing op 13 april 2017 opnieuw aan de betrokkene toegezonden. Anders dan de advocaat-generaal stelt in zijn verweerschrift dient te worden uitgegaan van deze laatste datum, aangezien de beslissing van de officier van justitie niet alleen moet zijn genomen, maar ook op de voorgeschreven wijze bekend moet zijn gemaakt. De beslissing op het administratief beroep is dan ook niet tijdig gegeven.

5. Het hof zal aan deze termijnoverschrijding echter geen gevolgen verbinden. De in artikel 7:24, eerste lid, van de Awb genoemde termijn betreft namelijk geen termijn van openbare orde. Dit betekent dat aan de overschrijding daarvan geen rechtsgevolg hoeft te worden verbonden. Gesteld noch gebleken is dat de betrokkene door deze termijnoverschrijding in zijn belangen is geschaad.

6. Op grond van artikel 7:26, eerste lid, van de Awb dient de beslissing op het beroep te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.

7. In het administratief beroepschrift heeft de betrokkene het volgende aangevoerd: “Ik denk dat er iets ernstigs misgaat bij jullie. Ik weet niet eens waar dit over gaat. Ik heb niet rechts ingehaald, ik was daar niet eens op dat tijdstip en ik ben niet eens staande gehouden.”

8. De beslissing van de officier van justitie is als volgt gemotiveerd:

“U stelt dat u (op het genoemde pleegtijdstip) niet op de pleeglocatie bent geweest, dan wel dat u niet bent staande gehouden. De officier van justitie overweegt dat de betreffende verbalisant een beëdigd ambtenaar is die de personalia ten tijde van de staandehouding aan de hand van het getoonde identiteitsbewijs heeft vastgesteld. Er is niet gebleken van feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de verklaring van de verbalisant. Alles overwegende verklaart de officier van justitie het beroep ongegrond.”

9. Het hof is van oordeel dat de officier van justitie met deze motivering voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de door de betrokkene aangevoerde bezwaren geen doel treffen. Het verweer van de betrokkene dat de beslissing van de officier van justitie niet deugdelijk is gemotiveerd, wordt dan ook verworpen.

10. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 230,- voor: “rechts inhalen waar dat is verboden”. Deze gedraging zou zijn verricht op 18 mei 2016 om 9:21 uur op de Rijksweg A27 in Nieuwegein met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .

11. De betrokkene ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan rechts inhalen. De ambtenaar reed onnodig op de meest linker rijstrook met een veel te lage snelheid. Hierdoor werd het verkeer dat achter hem reed, waaronder de betrokkene, gedwongen om naar de middelste rijstrook uit te wijken. De betrokkene vervolgde zijn weg op de middelste rijstrook, terwijl de ambtenaar met zeer lage snelheid op de meest linker rijstrook bleef rijden. Van inhalen is pas sprake als men een andere weggebruiker bewust passeert. Dat was hier niet het geval. De kantonrechter heeft bij de beoordeling dat de gedraging is verricht ten onrechte meegewogen dat de betrokkene tijdens de staandehouding geen verklaring zou hebben afgelegd en dat hij met een te hoge snelheid zou hebben gereden. Dit zijn geen omstandigheden die als bewijs kunnen worden aangemerkt. Bovendien zijn deze beweringen van de ambtenaar onjuist. De betrokkene heeft wel degelijk een verklaring afgelegd. Hij heeft ter plaatse zelfs een flinke discussie met de ambtenaar gevoerd. Ook de verklaring van de ambtenaar dat de betrokkene heeft gereden met een snelheid van 110 km/h, is niet waar. Het voertuig van de betrokkene is namelijk zodanig afgesteld dat het niet harder dan 96 km/h kan rijden. Verder heeft de ambtenaar tijdens de staandehouding aangegeven dat hij beeldmateriaal zou hebben. De betrokkene heeft deze beelden echter nooit gezien, terwijl hij daar meerdere malen om heeft gevraagd.

12. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van artikel 11, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Deze bepaling luidt als volgt: "Inhalen geschiedt links."

13. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.

14. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:

"Rijstrook waarop betrokkene aanvankelijk reed: 1.

Rijstrook waarop betrokkene inhaalde: 2.

Snelheid waarmee betrokkene inhaalde: 110 km/h.

Aantal ingehaalde voertuigen: 1.

(…)

Betrokkene gaf geen verklaring."

15. Voorts bevindt zich in het dossier een door ambtenaar [B] opgemaakt proces-verbaal d.d. 18 juni 2018, waarin voor zover relevant het volgende wordt verklaard:

“Op 18 mei 2016 om 9:21 uur is betrokkene [betrokkene] door ons geverbaliseerd voor het niet links inhalen op de Rijksweg A27 te Nieuwegein. Dit feit is door ons waargenomen vanuit een onopvallend videovoertuig. De destijds gemaakte videobeelden van deze gedraging zijn niet bewaard.

Wij hebben beiden waargenomen dat betrokkene [betrokkene] als bestuurder van een personenauto, voorzien van kenteken [00-YY-YY] , met een snelheid van 110 km/h vanaf rijstrook 1, via rijstrook 2, een voertuig rechts inhaalde om vervolgens weer naar rijstrook 1 te sturen. Voor de telling van de rijstroken wordt er geteld vanaf de middenberm.

Er is door ons op dat moment geen situatie waargenomen die het niet links inhalen op welke wijze dan ook zou kunnen rechtvaardigen.”

16. Het hof ziet in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de ambtenaar dat hij heeft waargenomen dat de betrokkene rechts heeft ingehaald. Voor zover de ambtenaar niet juist heeft verklaard over de door de betrokkene gereden snelheid en over de vraag of de betrokkene al dan niet een verklaring heeft afgelegd, geeft dit - wat hier verder ook van zij - geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de ambtenaar met betrekking tot de constatering van de gedraging. Uit de beslissing van de kantonrechter blijkt ook niet dat de kantonrechter deze omstandigheden wel heeft meegewogen. De betrokkene erkent dat hij, rijdend op de middelste rijstrook, het voertuig dat op de meest linker rijstrook reed, voorbij is gereden. Aldus heeft de betrokkene rechts ingehaald. De stelling van de betrokkene dat pas sprake is van inhalen als men een andere weggebruiker bewust passeert, vindt geen steun in het recht. Aldus kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.

17. Voorts is het hof van oordeel dat er geen reden is om de sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen. Ook wanneer een andere weggebruiker onnodig en met een te lage snelheid links blijft rijden, is rechts inhalen niet toegestaan. De sanctie is dus terecht opgelegd. Dat de videobeelden niet meer beschikbaar zijn is wellicht onzorgvuldig, maar maakt dit oordeel niet anders.

18. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter het beroep van de betrokkene terecht ongegrond heeft verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook bevestigen.

Beslissing

Het gerechtshof:

bevestigt de beslissing van de kantonrechter.

Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.