Gerechtshof Arnhem, 18-10-2005, AU5876, A04-01148
Gerechtshof Arnhem, 18-10-2005, AU5876, A04-01148
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 18 oktober 2005
- Datum publicatie
- 10 november 2005
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2005:AU5876
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BB6175, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BB6175
- Zaaknummer
- A04-01148
- Relevante informatie
- Burgerlijk Wetboek Boek 6 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-10-2024], Burgerlijk Wetboek Boek 6 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-10-2024] art. 248, Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-07-2024], Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-07-2024] art. 611, Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-07-2024] art. 658
Inhoudsindicatie
Kern van het geschil is of Akzo als werkgever aansprakelijk is voor door [appellant] opgelopen letselschade tijdens een verkeersongeval, waarbij [appellant] zijn eigen auto bestuurde en een gedeelte van de schade voor zijn rekening is gebleven omdat hij ten tijde van het ongeval geen autogordel droeg.
Uitspraak
18 oktober 2004
vijfde civiele kamer
rolnummer : A04-01148
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr H. van Ravenhorst,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Akzo Nobel Nederland B.V.,
gevestigd te Arnhem,
geïntimeerde,
procureur: mr K. van der Meulen.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis dat de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem) op 16 augustus 2004 tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als eiser en geïntimeerde (hierna ook te noemen: Akzo) als gedaagde heeft gewezen. Van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 9 november 2004 Akzo aangezegd van dat vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Akzo voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, heeft hij bewijs aangeboden en heeft hij gevorderd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
1. het bestreden vonnis zal vernietigen;
2. opnieuw rechtdoende de vorderingen van [appellant] zoals omschreven in de procedure in eerste aanleg alsnog zal toewijzen;
3. Akzo zal veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Akzo de grieven bestreden en heeft zij geconcludeerd dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, ook voor de proceskosten, [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep respectievelijk zijn vordering zal afwijzen, met bekrachtiging van de oordelen van de rechtbank, met veroordeling van [appellant] in de kosten van (zo begrijpt het hof) het hoger beroep.
2.4 Daarna heeft [appellant] akte verzocht van een schriftelijke verklaring, waarna Akzo antwoordakte heeft verzocht.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De vaststaande feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Kern van het geschil is of Akzo als werkgever aansprakelijk is voor door [appellant] opgelopen letselschade tijdens een verkeersongeval, waarbij [appellant] zijn eigen auto bestuurde en een gedeelte van de schade voor zijn rekening is gebleven omdat hij ten tijde van het ongeval geen autogordel droeg.
4.2 Voor zover [appellant] nog bedoelt zijn vordering te baseren op artikel 7: 658 BW (bij akte in hoger beroep lijkt hij de grondslag van de vordering te willen beperken tot artikel 7: 611 BW) geldt het volgende. De vordering kan niet op grond van artikel 7:658 BW worden toegewezen. Dit artikel schept immers voor de werkgever een zorgplicht voor de veiligheid van -samengevat- de werkomgeving van de werknemer, welke zorgplicht nauw verband houdt met de zeggenschap van de werkgever over de werkplek en zijn bevoegdheid om de werknemer instructies te geven. Niet in te zien valt dat Akzo in dit geval haar zorgplicht heeft verzaakt. Niet gesteld is dat Akzo zeggenschap had over (de wijze van) het gebruik door [appellant] van zijn eigen auto. Aan Akzo valt voorts geen verwijt van het ongeval te maken of van het feit dat de schade deels voor rekening van [appellant] is gebleven.
4.3 [appellant] heeft nog gesteld dat Akzo voor hem een zogenaamde Schade Inzittenden Verzekering had moeten afsluiten of hem op het belang daarvan had moeten wijzen en voorts dat deze verzekering zijn schade integraal had gedekt. Het nalaten door Akzo van het sluiten van een verzekering die de schade van [appellant] had kunnen dekken vormt echter in dit geval geen schending van de in artikel 7:658 BW genoemde zorgplicht. Het ging immers niet om een door Akzo ter beschikking gestelde auto, terwijl de feiten van deze zaak ook niet vergelijkbaar zijn met de situatie in het arrest gewezen door de Hoge Raad op 9 augustus 2002, NJ 2004, 235, waarbij de werknemer opdracht had gekregen tot het dagelijkse vervoer van collega’s naar de werkplek met zijn eigen auto. In deze zaak gaat het om [appellant]s eigen auto, waarbij hij zelf verantwoordelijk is voor het verzekeren van met het gebruik van die auto gepaard gaande risico’s. Weliswaar heeft [appellant] gesteld dat hij vaak met die auto naar werkgerelateerde bijeenkomsten reed in verband waarmee hij een ruime autokostenvergoeding ontving, maar die omstandigheden zijn onvoldoende specifiek om aan te nemen dat de zorgplicht van Akzo zodanig moet worden opgerekt als [appellant] voorstaat, nog afgezien van de vraag of een dergelijke verzekering schade (mede) ontstaan door het niet dragen van een gordel wel zou dekken.
4.4 Het ontbreken van aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW betekent niet dat Akzo niet op een andere grond aansprakelijk zou kunnen zijn voor de door [appellant] gestelde schade. [appellant] heeft gesteld dat hij op de ochtend van het ongeval op weg was naar een werkgerelateerde bijeenkomst in Leverkussen, Duitsland, en heeft deze stelling gemotiveerd onder meer door het verwijzen naar zijn agenda, door te stellen dat zijn leidinggevende en zijn secretaresse op de hoogte waren van deze afspraak en door het noemen van het tijdstip waarop de afspraak in Leverkussen was gepland (om 9.00 uur). Akzo heeft daartegenover slechts aangevoerd dat zij “niet heeft kunnen vaststellen welke bestemming [appellant] had op 30 september 1996 om 6.55 uur”. Gelet op hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geldt dit als een onvoldoende gemotiveerde betwisting.
Op grond van voornoemde feiten moet er van worden uitgegaan dat het ongeval [appellant] is overkomen in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Gezien de aard van de arbeidsovereenkomst en de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 1 BW dient Akzo in beginsel de door [appellant] bij het ongeval geleden en niet door de verzekering gedekte schade te dragen, tenzij er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid.
4.5 De kantonrechter heeft vastgesteld dat de schade waarvan [appellant] vergoeding vordert deels is veroorzaakt doordat [appellant] ten tijde van het ongeval zijn gordel niet droeg. Tegen deze vaststelling heeft [appellant] geen grief aangevoerd, zodat het hof daar ook van uit zal gaan. Beoordeeld moet worden of het niet dragen van een gordel door [appellant] bewuste roekeloosheid oplevert. In de jurisprudentie op grond van artikel 7:658 BW is dit begrip door de HR steeds eng opgevat: van bewuste roekeloosheid is slechts sprake indien de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging bewust is geweest van het roekeloos karakter van die gedraging (HR 20 september 1996, NJ 1997, 198 en HR 11 september 1998, NJ 1998, 870). Het hof oordeelt dat hiervan sprake is, nu het een feit van algemene bekendheid is dat het dragen van een gordel tijdens het autorijden het ontstaan van letsel kan voorkomen of in ieder geval het letsel kan verminderen. Het dragen van een autogordel is verplicht gesteld krachtens artikel 59 lid 1 reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990 en het overtreden van deze verkeersnorm levert een strafbaar feit op. Gelet op zijn stellingen was [appellant] hiervan op de hoogte, maar heeft hij desondanks een bewuste keuze gemaakt voor het niet dragen van een gordel. [appellant] heeft aangevoerd bewust onderscheid te maken tussen het rijden op polderwegen, waarbij hij het dragen van een gordel naliet, en het rijden op auto(snel)wegen, waarbij hij wel een gordel droeg. Dat hij het dragen van een autogordel op een polderweg naliet vanwege een eerdere traumatische ervaring met een te water geraakte auto kan weliswaar begrepen worden. Niet valt in te zien echter dat de gevolgen van die keuze voor rekening van Akzo dienen te komen, met name gelet op het feit dat Akzo van het ontstaan van de schade geen verwijt is te maken. Dat de auto van [appellant] zich in goede staat bevond, dat door het inwerkingtreden van een airbag ernstiger letsel is voorkomen en dat [appellant] zich overigens aan de verkeersregels hield zijn geen omstandigheden die dit oordeel anders maken.
Slotsom
Uit het voorgaande volgt dat grief I niet opgaat en dat aan de beoordeling van grief II niet wordt toegekomen. Grief III mist zelfstandige betekenis. Het bestreden vonnis zal dus worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem) van 16 augustus 2004;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Akzo begroot op € 1.737,-- voor salaris van de procureur en op € 241,--voor griffierecht.
verklaart dit arrest voor wat betreft de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs Katz-Soeterboek, Knottnerus en Ter Veer en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2005.