Home

Gerechtshof Arnhem, 13-12-2006, AZ4429, 21-003899-05

Gerechtshof Arnhem, 13-12-2006, AZ4429, 21-003899-05

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
13 december 2006
Datum publicatie
14 december 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AZ4429
Zaaknummer
21-003899-05

Inhoudsindicatie

Bewijsuitsluiting geurproef. Het niet "blind" uitvoeren van de geuridentificatieproef betekent dat niet alleen de gecertificeerd helper maar ook de speurhondengeleider wetenschap heeft van de posities van de verschillende geurdragers. Voornoemd voorschrift is kennelijk in het Keuringsreglement opgenomen om uit te sluiten dat de speurhondengeleider de speurhond op enigerlei wijze beïnvloedt bij het maken van een keuze voor een bepaalde geurdrager. Bovendien is niet uit te sluiten dat de speurhondengeleider zelf (onbewust) door deze wetenschap wordt beïnvloed bij het beoordelen van het gedrag van de hond, in het bijzonder bij het moment waarop de hond een keuze maakt een bepaalde geurdrager te willen apporteren. Het hof acht het - in strijd met het daarvoor geldende reglement - niet "blind" uitvoeren van de geuridentificatieproef een dermate ernstige procedurele fout, dat de resultaten van zo'n proef terzijde moeten worden gesteld. Dat geldt ook, zoals in dit geval, voor proeven waarvan niet vaststaat dat zij "blind" zijn uitgevoerd.

Uitspraak

Parketnummer: 21-003899-05

Uitspraak d.d.: 13 december 2006

TEGENSPRAAK

Gerechtshof te Arnhem

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 14 juli 2005 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 07-285191-02, tegen

[VERDACHTE]

geboren te [geboorteplaats en -datum]

zonder bekende woonplaats hier ten lande,

thans verblijvende in [detentieadres].

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 november 2006 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De betrouwbaarheid van het bewijs

Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal op 29 november 2006 uiteengezet dat hij kortgeleden van de hoofdofficier van justitie te Zutphen heeft vernomen dat een onbekend aantal geuridentificatieproeven, dat in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 in de regio Noord- en Oost-Nederland is uitgevoerd, niet “blind” is afgenomen. Dat wil zeggen dat de hondengeleider voorafgaand aan de proef kennis heeft van de plaats van de geurdrager van de verdachte. In het Keuringsreglement wordt voorgeschreven dat de geuridentificatieproef blind moet worden uitgevoerd teneinde beïnvloeding van de hond en daarmee ook de resultaten van de proef te voorkomen. In de processen-verbaal van de geuridentificatieproeven wordt door de verbalisanten telkens gerelateerd dat de proeven in overeenstemming met het Keuringsreglement zijn uitgevoerd. De Rijksrecherche is inmiddels een oriënterend onderzoek gestart naar de werkwijze en de verschillende sorteerproeven die in eerder genoemde periode zijn gedaan. Of de geuridentificatieproef in een concreet geval “blind” is uitgevoerd, is volgens de advocaat-generaal achteraf niet meer vast te stellen. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat – nu niet meer is vast te stellen of de proeven “blind” zijn uitgevoerd – de resultaten van de geuridentificatieproeven van het bewijs moeten worden uitgesloten.

Het hof heeft te beoordelen of in dit concrete geval de uitkomsten van de geuridentificatieproeven tot bewijs kunnen dienen. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd voornoemde resultaten van het bewijs uit te sluiten vanwege het enkele feit dat niet kan worden vastgesteld of de geuridentificatieproeven in deze zaak “blind” zijn uitgevoerd.

Dat de geuridentificatieproef “blind” moet worden uitgevoerd is neergelegd in supplement 2 behorende bij het hier geldende Keuringsreglement Politiespeurhond menselijke geur 1997 (herzien in september 2005). Op pagina 23 wordt voorgeschreven:

“De helper bepaalt met behulp van een dobbelsteen welk schema gekozen wordt en stelt op de daartoe bestemde plaats de geurdragers op in twee rijen van ieder 7 verschillende geurdragers (eventueel na elkaar), volgens de voor de hond bekende (en in het certificaat omschreven) aanbiedingsmethode. Dit gebeurt in afwezigheid van de hond en de geleider, de geleider kent de volgorde van de geurdragers in de rij niet en verklaart dit ook (onder ede!) in zijn proces-verbaal.”

Het niet “blind” uitvoeren van de geuridentificatieproef betekent dat niet alleen de gecertificeerd helper maar ook de speurhondengeleider wetenschap heeft van de posities van de verschillende geurdragers. Voornoemd voorschrift is kennelijk in het Keuringsreglement opgenomen om uit te sluiten dat de speurhondengeleider de speurhond op enigerlei wijze beïnvloedt bij het maken van een keuze voor een bepaalde geurdrager. Bovendien is niet uit te sluiten dat de speurhondengeleider zelf (onbewust) door deze wetenschap wordt beïnvloed bij het beoordelen van het gedrag van de hond, in het bijzonder bij het moment waarop de hond een keuze maakt een bepaalde geurdrager te willen apporteren. Het hof acht het - in strijd met het daarvoor geldende reglement - niet “blind” uitvoeren van de geuridentificatieproef een dermate ernstige procedurele fout, dat de resultaten van zo’n proef terzijde moeten worden gesteld. Dat geldt ook, zoals in dit geval, voor proeven waarvan niet vaststaat dat zij “blind” zijn uitgevoerd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 11 februari 2005 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen enig geldbedrag en een kassalade toebehorende aan [slachtoffer 1] welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat de verdachte en/of zijn mededader

- al dan niet met een bedekt gezicht de kapsalon zijn binnengekomen en

- een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, op het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en

- meermalen, althans eenmaal heeft/hebben geschreeuwd/geroepen/gezegd: “Geld, geld, geld,” althans woorden van dergelijke aard en/of strekking.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Het hof is van oordeel dat de door de verdachte bepleite vrijspraak zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezene levert op het misdrijf

Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden. De verdachte en het Openbaar Ministerie zijn hiervan in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte wederom tot 48 maanden gevangenisstraf te veroordelen.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte zich met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de brute roofoverval op een kapperszaak. Zij hebben daarbij gebruik gemaakt van vermommingen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en dit tegen het hoofd van de eigenaresse van de winkel gehouden teneinde daarmee hun woorden kracht bij te zetten. Uit de handelwijze van de verdachten volgt dat geweld bij het plegen van door financieel gewin ingegeven strafbare feiten beslist niet werd geschuwd. Dit alles om er vandoor te kunnen gaan met een luttele som geld.

Alhoewel geen fysiek geweld is toegepast, hebben de bedreigingen daarmee door de verdachten en de door hen aangerichte ravage in de kapperszaak een enorme impact gehad op het slachtoffer. Naar de ervaring leert, zullen de slachtoffers van dergelijke gewelddadige vermogensdelicten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hun is overkomen. Over deze gevolgen, die haar leven ook nu nog tekenen, heeft het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep een uitgebreide verklaring afgelegd, waaruit dat voor dit geval ook duidelijk blijkt. Meer in het algemeen versterken feiten als de onderhavige de reeds binnen de samenleving levende gevoelens van onveiligheid en veroorzaken zij onrust.

Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel justitieel documentatieregister is verdachte in het verleden eerder voor vermogens- en geweldsdelicten veroordeeld tot vrijheidsstraf. De bewezenverklaarde roofoverval vond plaats kort nadat verdachte uit detentie was ontslagen. Het hof heeft dit gegeven betrokken bij het oordeel over de op te leggen straf.

De achteloosheid en het gemak waarmee verdachte het bewezenverklaarde feit heeft begaan, en in het bijzonder de bedreiging met geweld, rechtvaardigen de oplegging van een aanzienlijke onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Het hof heeft het bij de strafoplegging als een handicap ervaren dat het door verdachtes proceshouding slechts in zeer beperkte mate inzicht heeft kunnen krijgen in de persoonlijke achtergronden van de verdachte alsmede in eventuele strafmatigende factoren. Hoewel de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit en in de persoon van verdachte slechts omstandigheden zijn ontdekt die strafmaatverhogend werken, is het hof – anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank – van oordeel dat met een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren kan worden volstaan. Een straf van deze duur sluit beter aan bij de straffen die voor soortgelijke zaken en in ook verder vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd.

De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan.

Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.472,50 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Dat door de benadeelde partij – zoals de raadsman van verdachte heeft betoogd – ter nadere onderbouwing geen rekeningen of bonnetjes zijn overgelegd, staat aan de toewijzing van de vordering niet in de weg gelet op de relatief geringe bedragen die worden gevorderd en de aangerichte schade die het hof op basis van het fotomateriaal in het dossier heeft kunnen vaststellen.

Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het hof is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie te Zwolle van 15 juni 2005, tot tenuitvoerlegging van het bij vonnis van de Politierechter te Zwolle van 6 mei 2003 opgelegde voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf, van oordeel, dat -nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt- de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, dient te worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 24, 24c, 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.

Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

De in beslag genomen voorwerpen

Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

- de voorwerpen genoemd op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 5 en 6 (bijlage IV).

Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

- de voorwerpen genoemd op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 1, 2, 3 en 4 (bijlage IV).

De aan [benadeelde partij] toegebrachte schade

Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij], te betalen een bedrag van

€ 1.472,50 (duizend vierhonderdtweeënzeventig euro en vijftig cent).

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 1.472,50 (duizend vierhonderdtweeënzeventig euro en vijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 29 (negenentwintig) dagen hechtenis.

Bepaalt dat indien en voorzover de mededader van verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Tenuitvoerlegging

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Zwolle van 6 mei 2003, te weten van: gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.

Aldus gewezen door

mr C.G. Nunnikhoven, voorzitter,

mr B.P.J.A.M. van der Pol en mr H.G.W. Stikkelbroeck, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr R.G.A. Beaujean, griffier,

en op 13 december 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.