Gerechtshof Arnhem, 24-07-2007, BI4726, 04/1895
Gerechtshof Arnhem, 24-07-2007, BI4726, 04/1895
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 24 juli 2007
- Datum publicatie
- 20 mei 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2007:BI4726
- Zaaknummer
- 04/1895
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Coffeeshophouder schendt administratieplicht. Winstcorrectie berust op redelijke schatting.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 04/01895
Uitspraak
op het beroep van X te Z (hierna: belang¬hebben¬de) tegen de uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaar¬schrift van belangheb¬bende betreffende na te melden aan haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 en de daarbij aan haar opgelegde boete.
1. Aanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 534.697. Tegelijkertijd is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van ƒ 121.533. Het aanslagbiljet is gedagtekend 30 augustus 2003.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de boete bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag en de boete bij de bestreden uitspraken gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het gerechtshof te Amsterdam heeft vervolgens het beroepschrift en het verweerschrift ter behandeling doorgestuurd naar dit Hof. Op verzoek van het Hof heeft de Inspecteur nadere inlichtingen verstrekt bij faxbericht van 5 juni 2007, ter griffie ontvangen op 6 juni 2007. Een afschrift van dit bericht is verstrekt aan de gemachtigde van belanghebbende.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 7 juni 2007 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord mr. A, tot bijstand vergezeld van B, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr.drs. C, tot bijstand vergezeld van drs. D en E, namens de Inspecteur.
1.5. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota’s moet als hier ingelast worden aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij hebben partijen bij hun pleitnota’s bijlagen overgelegd.
2. Feiten
2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandel¬de ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2. Belanghebbende drijft sinds september 1994 in de vorm van een eenmanszaak de coffeeshop “F” op het adres a-straat 1 te Q. De coffeeshop is gedurende het gehele jaar alle dagen van de week geopend van ’s morgens 10 uur tot ’s nachts 1 uur. De omzet bestaat vrijwel uitsluitend uit de verkoop van softdrugs en frisdranken. In het onderhavige jaar worden softdrugs verkocht in zakjes met een verkoopprijs van ƒ 12,50, ƒ 25, ƒ 60 en ƒ 100.
2.3. Belanghebbende koopt dagelijks van een vaste leverancier softdrugs in. Zij heeft geweigerd de gegevens van de leverancier aan de Belastingdienst te verstrekken.
2.4. Op het bedrijfsadres wordt een voorraadadministratie bijgehouden, waarin per dag worden vastgelegd per soort per prijsklasse de begin- en eindvoorraad, de bijvullingen en het aantal verkochte zakjes. De omzet spacecake, joints en anders dan softdrugs worden aangeslagen op een kasregister. Van de omzet softdrugs worden omzetbonnen opgemaakt. Voorts wordt een kascontrolestaat bijgehouden waarop de omzet softdrugs volgens de omzetbonnen en de omzet volgens het kasregister worden vermeld. Met behulp van deze kascontrolestaten is het kasboek bijgehouden. De omzet zakjes softdrugs wordt eens per week vermeld, de overige omzet per dag. De telrollen van het kasregister zijn bewaard gebleven, de overige vermelde primaire bescheiden niet.
2.5. Belanghebbende maakt weekstaten op met daarop vermeld de beginvoorraad, de aanvulling van de voorraad, de afname van de voorraad en de eindvoorraad, alles uitgesplitst naar prijsklasse. De primaire vastleggingen die hebben geleid tot de weekstaten zijn niet bewaard gebleven. Deze primaire bescheiden zijn verwerkt in een geautomatiseerde administratie, vanwaaruit de weekstaten zijn gegenereerd. De digitale bestanden van deze weekstaten zijn niet bewaard gebleven.
2.6. Bij brief met dagtekening 20 september 2000 heeft de Inspecteur onder meer het volgende aan belanghebbende geschreven:
“ Op 13 september 2000 is er bij u een bedrijfsbezoek afgelegd. Daarbij is gebleken dat er niet wordt voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. (…) Ik heb geconstateerd dat bij u de volgende delen van de administratie niet worden bewaard:
- Kascontrolestaten;
- Z-afslagen.
U hebt daarmee artikel 52 AWR overtreden. (…) Ik waarschuw u dat u aan de verplichtingen van artikel 52 van de AWR moet voldoen. ”
2.7. De verhouding tussen de in belanghebbendes jaarstukken van het onderhavige jaar opgenomen omzet softdrugs, joints en spacecake (hierna ook: omzet 0%) en de in die jaarstukken opgenomen omzet van andere producten (hierna ook: omzet laag tarief) bedraagt 0,86. Bij zes coffeeshops in dezelfde buurt is deze verhouding gemiddeld 3,25 en bij dertig willekeurige coffeeshops in Q 5,6. In de jaren 2002 tot en met 2004 was dit verhoudingscijfer bij een groot aantal coffeeshops in Q gemiddeld 7,87, 9,14 en 9,54 .
2.8. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de administratie van belanghebbende moet worden verworpen, omdat deze geen betrouwbare grondslag biedt voor de berekening van de omzet softdrugs. Voorts heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet heeft voldaan aan artikel 52 van de AWR, door een onvoldoende administratie te voeren en door daartoe behorende bescheiden niet te bewaren. Vervolgens heeft de Inspecteur de winst op softdrugs geschat door middel van een theoretische winstberekening. Daarbij is hij ervan uitgegaan dat de omzet softdrugs (inclusief spacecake en joints) gelijk was aan 3,25 maal de overige omzet en dat de inkoopprijs van de softdrugs 50% van de verkoopprijs bedroeg. De Inspecteur heeft op basis daarvan een winstcorrectie op de verkoop van softdrugs berekend van ƒ 407.113.
2.9. De Inspecteur heeft de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 534.697, als volgt gespecificeerd:
aangegeven ‘stipinkomen’ ƒ 125.377
bij: winstcorrectie verkoop softdrugs ƒ 407.113
bij: niet in geschil zijnde overige correcties ƒ 23.579
vastgesteld ‘stipinkomen’ (inclusief telfout van ƒ 5) ƒ 556.064
af: toevoeging oudedagsreserve ƒ 21.367
vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 534.697
2.10. Voorts heeft de Inspecteur bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van ƒ 121.533 wegens het opzettelijk niet, onjuist of onvolledig doen van aangifte.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of sprake is van omkering van de bewijslast en, zo ja, of de Inspecteur de aanslag in redelijkheid heeft vastgesteld. Voorts is in geschil of belanghebbende opzettelijk een onjuiste aangifte heeft gedaan.
3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de winst uit de verkoop van softdrugs tot een juist bedrag is verantwoord, de bewijslast niet moet worden omgekeerd en de Inspecteur de aanslag niet in redelijkheid heeft vastgesteld. Voorts stelt belanghebbende dat niet aannemelijk is gemaakt dat zij opzettelijk een onjuiste aangifte heeft gedaan.
3.3. De Inspecteur is van mening dat de bewijslast moet worden omgekeerd, dat hij de aanslag in redelijkheid heeft geschat en dat belanghebbende opzettelijk een onjuiste aangifte heeft gedaan.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd wordt verwezen naar het daarvan opgemaakte proces-verbaal.
3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak, vermindering van de aanslag tot een aanslag, overeenkomstig de aangifte berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 107.982 en vernietiging van de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak, vermindering van de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 481.313 en dienovereenkomstige vermindering van de boete.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende softdrugs verkocht in zakjes met een verkoopprijs van ƒ 12,50, ƒ 25, ƒ 60 en ƒ 100. Belanghebbende stelt dat zij deze zakjes voorverpakt heeft ingekocht, dat de inkoopprijzen respectievelijk ƒ 8,75, ƒ 17,50, ƒ 42 en ƒ 70 bedroegen en dat in deze inkoop ook de inkoop is begrepen van softdrugs die worden verwerkt in joints en spacecake. Zij stelt dat door de voorverpakte inkoop haar inkoopprijzen hoger liggen dan van coffeeshops die de softdrugs onversneden inkopen en dat daardoor haar brutowinstpercentage lager is dan van andere coffeeshops. Voorts stelt belanghebbende dat in haar (voorverpakte) inkoop mede verdisconteerd is het afvalsnijsel, hetgeen zij aanwendt voor bijproducten, zoals joints en spacecake. Belanghebbende stelt dat dit afvalsnijsel door haar leverancier gratis wordt geleverd, tezamen met de voorverpakte softdrugs. De Inspecteur stelt daartegenover dat het ongebruikelijk is dat coffeeshops voorverpakte softdrugs inkopen, dat belanghebbende niet wil verklaren wie haar leverancier is en dat deze omstandigheid onvoldoende verklaring is voor het grote verschil tussen het door belanghebbende aangegeven brutowinstpercentage en het gemiddelde in de branche.
4.2. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij softdrugs voorverpakt heeft ingekocht. Het door de Inspecteur gestelde (lage) brutowinstpercentage van 42,86 percent van de inkoop kan daarmee derhalve niet worden verklaard. Evenmin kan dat lage percentage worden verklaard door de ter zitting door belanghebbende ingenomen stelling dat tegenover de inkoop eveneens moet worden gezet de verkoop van joints en spacecake. Alsdan zal ook de inkoop van de overige grondstoffen voor de bereiding van deze producten in aanmerking moeten worden genomen. Bovendien worden deze producten, naar belanghebbende stelt, bereid met behulp van het gratis meegeleverde afvalsnijsel. Indien al aannemelijk zou zijn dat dit snijsel gratis aan belanghebbende wordt geleverd beïnvloedt dat slechts de brutowinst op de joints en de spacecake, maar niet die op de verkochte zakjes softdrugs. Van die zakjes staan de inkoop- en verkoopprijs immers vast, welke prijzen resulteren in het door de Inspecteur berekende percentage.
4.3. De Inspecteur wijst erop dat de in de jaarstukken opgenomen omzet softdrugs, joints en spacecake 0,86 maal de in de jaarstukken opgenomen omzet laag tarief is, terwijl bij zes coffeeshops in dezelfde buurt de verhouding gemiddeld 3,25 is en bij dertig willekeurige coffeeshops in Q 5,6. De Inspecteur acht een verhouding van 0,86 ongeloofwaardig, mede gelet op de prijs van een flesje fris (ƒ 3,50), een kopje koffie (ƒ 3,25) en het goedkoopste zakje softdrugs (ƒ 12,50). Ter zitting heeft de Inspecteur zijn stelling nader onderbouwd door een overzicht over te leggen van een groot aantal coffeeshops in Q, waarin staat dat dit verhoudingscijfer in de jaren 2002 tot en met 2004 gemiddeld 7,87, 9,14 en 9,54 was. Belanghebbende stelt in dit verband dat coffeeshops niet met elkaar te vergelijken zijn, dat belanghebbende een veel hogere omzet laag tarief verantwoordt dan veel van de coffeeshops waarmee de Inspecteur haar vergelijkt, dat haar coffeeshop veeleer de uitstraling heeft van een bruin café, dat buiten niet mag worden geblowd en dat er relatief veel mensen komen die geen softdrugs kopen, maar wel frisdranken, sappen en koffie.
4.4. De verklaringen die belanghebbende geeft voor de veel lagere omzet softdrugs in verhouding tot de omzet laag tarief dan bij andere coffeeshops zijn naar het oordeel van het Hof te weinig specifiek en onvoldoende onderbouwd. Voorts heeft belanghebbende het zichzelf onmogelijk gemaakt haar stelling te onderbouwen met een betrouwbare en controleerbare voorraadadministratie, door de op (het verloop van) de voorraad betrekking hebbende primaire bescheiden niet te bewaren. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende een hogere omzet softdrugs heeft gerealiseerd dan in haar boekhouding is opgenomen. Daaruit vloeit voort dat belanghebbende de winst van haar onderneming tot een aanmerkelijk bedrag te laag heeft verantwoord.
4.5. Niet in geschil is dat belanghebbende de volgende bescheiden niet heeft bewaard:
- dagafslagen van de omzet tegen laag tarief en omzet joints en spacecake;
- omzetbonnen van de softdrugs;
- kascontrolestaten met betrekking tot de gehele contante omzet;
- databestanden van de weekstaten inkoop softdrugs; en
- de onderliggende bescheiden die hebben gediend tot het opmaken van de weekstaten.
Belanghebbende is op 13 september 2000 gewezen op de bewaarplicht. Ook na deze datum zijn de vermelde bescheiden niet bewaard gebleven. De Inspecteur stelt onweersproken dat belanghebbende de voorraad softdrugs voor een lager bedrag heeft opgenomen op de balans ultimo 2000 dan is vermeld in het grootboek en op de weekstaten de dagelijks verzamelde cijfers van de omzet softdrugs in een totaalbedrag per week geboekt.
4.6. De Inspecteur stelt dat de administratie van belanghebbende niet voldoet aan de daaraan bij artikel 52 van de AWR gestelde voorwaarden.
4.6.1. De Inspecteur stelt dat in de administratie niets is terug te vinden van de inkoop van softdrugs en tabak voor de vervaardiging van spacecake en joints. Belanghebbende stelt dat de inkoop van softdrugs voor deze doeleinden is begrepen in de inkoop van zakjes softdrugs. Belanghebbende heeft niet betwist dat in de administratie ten onrechte gegevens ontbreken over de inkoop van tabak. Naar het oordeel van het Hof is de administratie op het punt van de inkoop van tabak niet volledig. De Inspecteur heeft naar ’s Hofs oordeel niet aannemelijk gemaakt dat ten onrechte inkopen van softdrugs voor de vervaardiging van spacecake en joints ontbreken.
4.6.2. Belanghebbende stelt dat zij dagelijks softdrugs inkoopt en haar leverancier wekelijks achteraf betaalt. De Inspecteur stelt onweersproken dat bij de handel in softdrugs dadelijk of uiterlijk later op dezelfde dag pleegt te worden betaald. Hij betwist dat belanghebbende wekelijks achteraf betaalt. Dat brengt, aldus de Inspecteur, mee dat de desbetreffende boekingen in het kasboek onjuist zijn. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij - in afwijking van de gebruikelijke gang van zaken - haar leverancier van softdrugs wekelijks achteraf betaalt. Het Hof acht derhalve aannemelijk dat de desbetreffende boekingen in het kasboek onjuist zijn.
4.6.3. Belanghebbende stelt dat uit de administratie geen negatieve kassen blijken en dat de vermogensvergelijking ruim voldoende is. Ook stelt belanghebbende dat nu de inkoop en hoeveelheden nimmer worden gedocumenteerd, de voorraadadministratie vanuit een controleoogpunt nauwelijks waarde heeft. Deze gestelde omstandigheden doen evenwel niet af aan hetgeen hiervoor is overwogen. Het ontbreken van de mogelijkheid de inkoop van softdrugs bij de leverancier te controleren, verhoogt juist het belang van de op de voorraad betrekking hebbende primaire bescheiden. De omstandigheid dat belanghebbende eerst bij een bedrijfsbezoek op 13 september 2000 is gewaarschuwd inzake de bewaarplicht, brengt het Hof niet tot een ander oordeel, omdat belanghebbende ook voor deze datum moet hebben geweten dat zij gehouden was de tot de administratie behorende bescheiden te bewaren en zij voorts ook na deze datum de desbetreffende bescheiden niet heeft bewaard.
4.7. Het Hof is van oordeel dat de hiervoor onder 4.5 vermelde bescheiden behoren tot de administratie van belanghebbende als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Door deze bescheiden niet te bewaren heeft belanghebbende niet voldaan aan de desbetreffende verplichting ingevolge artikel 52 van de AWR. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende voorts gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet een administratie gevoerd die voldoet aan de desbetreffende verplichting ingevolge artikel 52 van de AWR. Dat brengt mee dat het beroep ongegrond moet worden verklaard, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.8. Belanghebbende stelt dat de door de Inspecteur gemaakte theoretische omzetberekening volstrekt willekeurig is, nu er tussen coffeeshops zoveel onderlinge verschillen zijn. De Inspecteur stelt daartegenover dat hij in redelijkheid is uitgegaan van een verhouding van 3,25 tussen de omzet softdrugs en de omzet laag tarief, dat deze verhouding het gemiddelde is van het desbetreffende verhoudingscijfer bij zes coffeeshops in de buurt, dat deze verhouding gemiddeld nog hoger is bij dertig coffeeshops in geheel Q in het desbetreffende jaar en, zij het in latere jaren, bij de Qse coffeeshops die zijn opgenomen op de door hem ter zitting overgelegde lijst. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur dusdoende redelijk gehandeld. Het door de Inspecteur gehanteerde brutowinstpercentage van 100% van de inkoop is zelfs nog lager dan de door belanghebbende zelf op 135% berekende brutowinst.
4.9. Belanghebbende wijst nog op een door haar ingezonden controlerapport bij coffeeshop “G”. Zij stelt in dit verband dat hier enige overeenstemming en vergelijking met haar situatie bestaat, met echter andere fiscale conclusies door de Belastingdienst. Het Hof begrijpt dit als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Nog afgezien van de vraag of belanghebbende vergelijkbaar is met die coffeeshop en of de Inspecteur in dat geval een soepeler standpunt heeft ingenomen dan bij belanghebbende, heeft belanghebbende niet gesteld dat de Inspecteur in casu ten nadele van belanghebbende is afgeweken van een door hem gevoerd begunstigend beleid, dat de Inspecteur coffeeshop “G” uit een oogmerk van begunstiging gunstiger heeft behandeld dan uit de wettelijke bepalingen voortvloeit en ook niet dat de Inspecteur in een meerderheid van de vergelijkbare gevallen gunstiger heeft behandeld dan uit de wettelijke bepalingen voortvloeit. Onder deze omstandigheden moet een beroep op het gelijkheidsbeginsel falen.
4.10. Ter zitting heeft de Inspecteur aangegeven nader van mening te zijn dat de winstcorrectie omzet softdrugs met ƒ 53.384 moet worden verminderd, wegens twee fouten in de berekening. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur, met inachtneming van deze vermindering, de winst van belanghebbende redelijk heeft geschat. Het Hof zal de aanslag dan ook in overeenstemming met het standpunt van de Inspecteur verminderen tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 481.313.
4.11. Hiervoor heeft het Hof aannemelijk geacht dat belanghebbende de winst van haar onderneming tot een aanmerkelijk bedrag te laag heeft verantwoord. Het Hof acht evenzeer aannemelijk dat belanghebbende daarvan op de hoogte was en bewust en opzettelijk een aanmerkelijk te lage winst uit onderneming heeft vermeld in haar aangifte voor de inkomstenbelasting. Belanghebbende heeft derhalve opzettelijk een onjuiste aangifte gedaan. Aan haar is terecht een boete opgelegd op grond van artikel 67d van de AWR.
4.12. De aanslag wordt berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 481.313 en bedraagt dan ƒ 266.119 aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Volgens de aangifte bedroeg het belastbare inkomen ƒ 107.982 en was ƒ 42.993 inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen verschuldigd. Er is derhalve ƒ 223.126 meer inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen verschuldigd dan volgens de aangifte. Het aangegeven belastbare inkomen is verhoogd met een winstcorrectie omzet softdrugs van ƒ 407.113, overige winstcorrecties van ƒ 23.574 (tezamen ƒ 430.687) en verlaagd met een hogere toevoeging aan de oudedagsreserve van ƒ 3.973. De boete heeft betrekking op de winstcorrectie omzet softdrugs en niet op de overige winstcorrecties. De hogere toevoeging aan de oudedagsreserve vloeit uit beide correcties voort. Naar het oordeel van het Hof is onder deze omstandigheden (407.113/430.687) × ƒ 223.126, ofwel ƒ 210.913 aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen toe te rekenen aan de winstcorrectie omzet softdrugs.
4.13. De Inspecteur heeft een boete opgelegd van 50% van het bedrag dat als gevolg van opzet van belanghebbende niet zou zijn geheven. Aangezien de door de Inspecteur aangebrachte correctie moet worden verminderd, moet ook de boete worden verminderd. De boete moet in verband met de vermindering van de aanvankelijk aangebrachte correctie worden verminderd tot 50% van ƒ 210.913, ofwel ƒ 105.456 (€ 47.853,85). Deze boete is naar het oordeel van het Hof passend en geboden. De opgelegde boete dient – in beginsel – tot dit bedrag te worden verminderd. Dat de omvang van de boete mede wordt bepaald door de, naar het oordeel van het Hof redelijk geschatte, winstcorrecties die mogelijk deels in stand blijven doordat belanghebbende het van haar verlangde bewijs niet kan leveren, doet daaraan niet af.
4.14. De boete is aangekondigd in het verslag van het boekenonderzoek dat op 22 april 2003 is gedateerd en kort daarna aan belanghebbende is bekendgemaakt. Sedertdien zijn meer dan vier jaren verstreken. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de berechting niet binnen een redelijke termijn is geschied, nu deze niet binnen twee jaar na de aankondiging heeft plaatsgevonden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die maken dat dat in dit geval anders zou zijn. Overschrijding van de redelijke termijn behoort te leiden tot vermindering van de boete, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden (Hoge Raad 22 april 2005, nr. 37.984). In de overschrijding van de redelijke termijn vindt het Hof aanleiding de boete verder te verminderen tot € 40.000.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) maal € 322 maal 1 in verband met het gewicht van de zaak ofwel op € 644.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
? verklaart het beroep gegrond;
? vernietigt de uitspraak van de Inspecteur waarvan beroep;
? vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 481.313;
? vermindert de boete tot € 40.000;
? gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 37, en
? veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan te Arnhem op 26 september 2007 door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J.P.M. Kooijmans en C.M. Ettema en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.
(V.F.R. Woeltjes) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 september 2007
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.