Home

Gerechtshof Arnhem, 31-07-2008, BE1965, 07-00360

Gerechtshof Arnhem, 31-07-2008, BE1965, 07-00360

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
31 juli 2008
Datum publicatie
15 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BE1965
Zaaknummer
07-00360

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting.

In fiscale eenheid opgenomen directeur-grootaandeelhouder terecht aansprakelijk gesteld voor omzetbelastingschulden fiscale eenheid.

Uitspraak

uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 07/00360

tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 28 juni 2007, nummer AWB 07/1399, in het geding tussen belanghebbende

en

de ontvanger van de Belastingdienst te P (hierna: de Ontvanger)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij beschikking met dagtekening 28 juli 2006 is belanghebbende als onderdeel van de Fiscale Eenheid A B.V. c.s. aansprakelijk gesteld voor de omzetbelasting die de fiscale eenheid nog is verschuldigd op een zestiental (gedeeltelijk) onbetaald gebleven naheffingsaanslagen over tijdvak-ken in de periode van oktober 2004 tot en met april 2006, de daarmee samenhangende bestuurlijke boetes, heffingsrente en kosten tot een bedrag van € 109.144, alsmede voor de verschuldigde invor-deringsrente.

1.2. Bij uitspraak van de Ontvanger is het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Het beroep tegen deze uitspraak op bezwaar is door de Rechtbank bij uitspraak van 28 juni 2007, nr. AWB 07/1399, eveneens ongegrond verklaard.

1.3. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Tot de stukken van het geding behoren het beroepschrift van belanghebbende, met bijlagen, alsmede het verweerschrift van de Ontvanger.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2008 te Arnhem. Belanghebbende is niet verschenen. De gemachtigde heeft op 16 april 2008 aan het Hof meegedeeld dat hij niet op de zitting zal verschijnen omdat het contact met belanghebbende moeizaam verloopt en betaling van de declaraties achterwege blijft. De Ontvanger is verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aan-sprakelijkheid A B.V.. A. B.V. was in ieder geval tot 21 juli 2005 enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B B.V., met ingang van 21 juli 2005 genaamd C B.V..

2.2. Bij beschikking met dagtekening 18 mei 2004 zijn belanghebbende, A B.V. en B B.V. op de voet van artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 met ingang van 1 juni 2004 aangemerkt als fiscale eenheid voor de omzetbelasting met de naam Fiscale Eenheid A B.V. c.s..

2.3. Volgens een akte van rectificatie van 4 september 2006 heeft A B.V. haar aandelen in C B.V. op 21 juli 2005 overgedragen aan D B.V..

2.4. In de periode oktober 2004 tot en met april 2006 heeft de fiscale eenheid de door haar verschuldigde omzetbelasting niet voldaan. Op grond daarvan zijn aan haar naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. De fiscale eenheid heeft deze naheffingsaanslagen niet (volledig) betaald.

2.5. De Ontvanger, noch de Inspecteur zijn door belanghebbende op enig moment schriftelijk ervan op de hoogte gesteld dat vanwege gewijzigde omstandigheden niet langer een fiscale eenheid kon bestaan.

2.6. De Ontvanger heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen. Deze pleitnota is aan het proces-verbaal van de zitting gehecht.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. Partijen houdt verdeeld, of de Ontvanger belanghebbende terecht aansprakelijk heeft gesteld voor de over de periode oktober 2004 tot en met april 2006 aan de fiscale eenheid opge-legde en onbetaald gebleven naheffingsaanslagen omzetbelasting, boeten, kosten, heffings- en invorderingsrente.

3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij, als directeur-grootaandeelhouder van A B.V., op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 oktober 2007, nr. C-355/06, ten onrechte is aangemerkt als belastingplichtige voor de omzetbe-lasting, op grond daarvan ten onrechte is opgenomen in de fiscale eenheid voor de omzetbelasting en om die reden ten onrechte aansprakelijk is gesteld als onderdeel van die fiscale eenheid. De Ontvanger stelt zich hiertegenover op het standpunt dat dit arrest geen (directe) invloed heeft op reeds afgegeven beschikkingen aansprakelijkstelling.

3.3. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnota, toe-gevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.4. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar van de Ontvanger, alsmede - zo begrijpt het Hof - de beschikking aansprakelijkstelling te vernietigen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende beperkt in hoger beroep zijn verweer hiertoe dat de beschikking aanspra-kelijkstelling ten onrechte is genomen omdat hij niet een belastingplichtige is in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Zesde Richtlijn en daarom ook geen deel kan uitmaken van een fiscale een-heid voor de omzetbelasting. De strekking van dit verweer brengt met zich dat in hoger beroep de beschikking aansprakelijkstelling in volle omvang ter beoordeling staat.

4.2. Bij beschikking van 18 mei 2004 zijn belanghebbende, A B.V. en B B.V. aangemerkt als fiscale eenheid voor de omzetbelasting in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet op de om-zetbelasting 1968.

4.3. Tegen deze beschikking heeft belanghebbende binnen zes weken na dagtekening bezwaar kunnen aantekenen. Nu geen bezwaar tegen die beschikking is gemaakt, brengt het leerstuk van de formele rechtskracht mee dat van de rechtsgeldigheid van de beschikking fiscale eenheid voor de omzetbelasting moet worden uitgegaan. Die beschikking kan in deze procedure niet opnieuw ter discussie staan.

4.4. Artikel 43, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat natuurlijke personen en licha-men in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 zijn aangemerkt als één ondernemer, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de omzetbelasting die door deze ondernemer verschuldigd is dan wel door deze personen en lichamen, indien de inspecteur niet schriftelijk ervan in kennis is gesteld dat op grond van gewijzig-de omstandigheden niet langer een fiscale eenheid bestaat.

4.5. Vaststaat dat belanghebbende een dergelijke kennisgeving niet heeft gedaan en dat de nahef-fingsaanslagen over de bedoelde periode niet (volledig) zijn betaald. In dat geval is belanghebbende terecht aansprakelijk gesteld. Het verweer dat hij in strijd met de Zesde Richtlijn is aangemerkt als onderdeel van de fiscale eenheid stuit af op het hiervoor onder 4.3. overwogene. De omstandigheid dat belanghebbende niet zelf heeft verzocht om te worden opgenomen in de fiscale eenheid, doet hier niet aan af.

5. Slotsom

Bij de uitspraak van de Rechtbank is het beroep terecht ongegrond verklaard.

6. Kosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht het Hof geen termen aanwezig.

7. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan te Arnhem op 31 juli 2008 door mr. J. Lamens, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. P.M. van Schie.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(V.F.R. Woeltjes) (J. Lamens)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.