Home

Gerechtshof Arnhem, 18-12-2008, BG9920, 21-001475-08

Gerechtshof Arnhem, 18-12-2008, BG9920, 21-001475-08

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
18 december 2008
Datum publicatie
15 januari 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BG9920
Zaaknummer
21-001475-08

Inhoudsindicatie

Het gerechtshof in Arnhem heeft op 18 december 2008 de 65-jarige R.B. veroordeeld tot een geldboete van 10.000,- euro voor het doen van een valse belastingaangifte in 1995. De zaak houdt verband met de ontdekking eind jaren negentig van deposito-rekeningen van een groot aantal Nederlandse ingezetenen bij de KredietBank Luxemburg, waarvan het bestaan voor de belastingdienst verborgen was gehouden.

Uitspraak

Parketnummer: 21-001475-08

Uitspraak d.d.: 18 december 2008

TEGENSPRAAK

PROMIS

Gerechtshof Arnhem

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep in de strafzaak tegen

[verdachte]

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte bij vonnis van 4 mei 2005 door de arrondissementsrechtbank te Roermond ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken.

Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft in hoger beroep bij arrest van 31 oktober 2006 - met vernietiging van bovengenoemd vonnis - de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken.

De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 18 maart 2008 voormeld arrest vernietigd en de zaak naar dit hof verwezen, teneinde de zaak op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 december 2008 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr R. de Bree, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk behoort te worden verklaard in de vervolging wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. Hiertoe heeft de raadsman - kort gezegd - aangevoerd dat het openbaar ministerie op 9 november 2005 kenbaar heeft gemaakt dat verdachten van nog niet aangebrachte zaken die deel uitmaken van het KB Lux-project niet verder zullen worden vervolgd en voorts dat in zaken die al wel waren aangebracht - zoals de onderhavige zaak - het aan de officier van justitie werd overgelaten te beoordelen of er voldoende bewijsmateriaal aanwezig was om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Als dit niet het geval was, dan zou er vrijspraak worden gevorderd. Nu in andere zaken ter zitting door de officier van justitie vrijspraak is gevorderd danwel geen appèl is ingesteld na een vrijspraak, stond het de advocaat-generaal niet vrij in deze zaak de vervolging te continueren.

Voor zover het hof het openbaar ministerie toch ontvankelijk zou oordelen in de vervolging, wenst de verdediging officier van justitie Dijkstra als getuige te horen.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende.

Op grond van het in artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel is het aan het openbaar ministerie om te beslissen of - en zo ja wie - wordt vervolgd. Slechts indien zou blijken dat het openbaar ministerie bij zijn vervolgingsbeslissing zou handelen in strijd met de wet, een verdrag, of enig beginsel van een goede procesorde, zou dit de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kunnen raken.

De onderhavige strafzaak tegen verdachte is ver vóór 9 november 2005 aangebracht. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof op 5 december 2008 gesteld dat voldoende bewijs voor een bewezenverklaring aanwezig is. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is (geweest) van een beleid van het openbaar ministerie dat inhield dat in geval van een vrijspraak geen rechtsmiddel zou worden ingesteld of ter zitting vrijspraak zou worden gevorderd. De aangedragen uitspraken door de raadsman kunnen een dergelijk gesteld beleid niet ondersteunen. Integendeel, uit die uitspraken volgt dat op basis van de merites van elke individuele zaak een afweging is gemaakt, hetgeen strookt met de informatie dat het aan de individuele officier van justitie wordt overgelaten hoe te handelen. Op grond van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd en overgelegd blijkt dan ook niet van strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Dit verweer zal derhalve worden verworpen.

Nu elke aanwijzing ontbreekt dat er in strijd met het gelijkheidsbeginsel is gehandeld, is er geen noodzaak om voormalig officier van justitie Dijkstra te horen. Het verzoek wordt afgewezen.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 1 juni 1995 en/of 12 juni 1996 en/of 7 augustus 1997 en/of 7 mei 1998, althans op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, in de periode van 1 juni 1995 tot en met 7 mei 1998 in de gemeente Venlo, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 1994 en/of 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of vermogensbelasting over het/de jaar/jaren 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of 1998 (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans heeft laten doen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk op die/dat bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Venlo

ingeleverde aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 1994 en/of 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of vermogensbelasting over het/de jaar/jaren 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of 1998 (telkens) geen of een onjuist bedrag aan (buitenlandse) rente-inkomsten en/of het saldo/de saldi inzake (een) bankrekening(en) bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg, althans een bankinstelling te Luxemburg (onder andere met de/het rekeningnummer(s) [rekeningnummer]) opgegeven en/of vermeld, althans heeft/hebben doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl (respectievelijk)

- daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of

- dat feit er (telkens) toe heeft gestrekt dat te weinig belasting werd geheven;

2.

hij op of omstreeks 20 mei 1999 en/of 18 mei 2000, althans in de periode van 20 mei 1999 tot en met 18 mei 2000 in de gemeente Venlo, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 1998 en/of 1999 en/of vermogensbelasting over het/de jaar/jaren 1999 en/of 2000 (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans heeft laten doen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk op die/dat bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Venlo ingeleverde aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 1998 en/of 1999 en/of vermogensbelasting over het/de jaar/jaren 1999 en/of 2000 (telkens) geen of een onjuist bedrag aan (buitenlandse) rente-inkomsten en/of het saldo/de saldi inzake (een) bankrekening(en) bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg, althans een bankinstelling te Luxemburg (onder andere met de/het rekeningnummer(s) [rekeningnummer]) opgegeven en/of vermeld, althans heeft/hebben doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl dat feit er (telkens) toe heeft gestrekt dat te weinig belasting werd geheven.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal is van mening dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften voor de inkomstenbelasting en/of de vermogensbelasting heeft gedaan over in ieder geval het jaar 1994 en/of over de jaren daarna.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft - kort gezegd - aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs is. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat het bewijsmateriaal onvoldoende overtuigend is.

Feiten die niet worden betwist(1)

Door de autoriteiten van België zijn in het kader van spontane gegevensuitwisseling op basis van richtlijn 77/799/EEG aan de FIOD-ECD te Haarlem gegevens verstrekt inzake Nederlandse ingezetenen met een bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (hierna: KB Lux). Deze gegevens bestaan uit fotokopieën van afgedrukte microfiches, welke microfiches in 1995 door de gerechtelijke politie in Brussel in beslag zijn genomen. De afdrukken bevatten gegevens van circa 20.000 bankrekeningen van circa 10.200 Nederlandse rekeninghouders bij KB Lux, die in 1994 bij KB Lux werden aangehouden.(2) Bij brief van 27 april 2001 heeft de Belgische belastingadministratie meegedeeld dat zij geen bezwaar heeft dat de aan de Nederlandse belastingadministratie in de zaak KB Lux medegedeelde inlichtingen voor strafrechtelijke doeleinden worden aangewend.(3) Van ongeveer 6.200 rekeninghouders is de naam bekend. Ten aanzien van 3952 rekeninghouders is er een behandeltraject gestart.

Van deze laatstgenoemde groep mensen heeft de overgrote meerderheid (87,7%) toegegeven een rekening te hebben (gehad) bij KB Lux.(4)

Uit de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 1994(5), ontvangen door de Belastingdienst in Venlo op 1 juni 1995(6), blijkt dat verdachte geen bedrag aan rente-inkomsten en geen saldi inzake rekeningen bij KB Lux heeft opgegeven aan de Belastingdienst. Verdachte heeft bekend de bovengenoemde aangiften te hebben ondertekend.(7)

Authenticiteit van de afdrukken

De raadsman heeft - zakelijk weergegeven - betoogd dat niet vast is komen te staan dat de vellen papier die deel uitmaken van het dossier afkomstig zijn van KB Lux.

Naar het oordeel van het hof staat - mede gezien het hoge percentage personen dat op de lijst staat van wie is gebleken dat zij een rekening hebben (gehad) bij KB Lux - de authenticiteit van de gegevens die aan de Belastingdienst ter beschikking zijn gesteld voldoende vast en bestaat er geen twijfel over het feit dat de (kopieën van de) microfiches afkomstig zijn van KB Lux. Het door de raadsman overgelegde krantenbericht inhoudende dat het in België uitgebrachte dagblad de Morgen een kopie van de rekening van de toenmalige Belgische minister [betrokkene 1] heeft gepubliceerd, waarvan later bleek dat die vals was en dat die was gefabriceerd door een zekere [getuige 1], doet niet af aan de authenticiteit en betrouwbaarheid van de aan de Nederlandse belastingdienst verstrekte gegevens, nu op geen enkele wijze is gebleken of aannemelijk gemaakt dat ook in die gegevens vervalsingen zijn aangebracht. Gelet op het bovenstaande is het niet noodzakelijk om [getuige 1] te horen. Het hof wijst dat verzoek dan ook af.

Identificatie verdachte

De raadsman heeft betoogd dat niet vast is komen te staan dat de naam [tweede voornaam verdachte (hierna: A2) achternaam verdachte (hierna: B) - deel achternaam van verdachtes echtgenote (hierna: C)] betrekking heeft op de verdachte. Voor wat betreft dit laatste heeft de raadsman in het bijzonder aangevoerd dat verdachte Duits staatsburger is, de voornaam van verdachte [eerste voornaam verdachte (hierna: A1)] is en niet [A2], de namencombinatie niet hoeft te duiden op een familierechtelijke verbinding en dat verdachte altijd heeft ontkend rekeninghouder te zijn geweest bij KB Lux en volledig heeft meegewerkt met de FIOD en de FIOD niets heeft gevonden in verdachtes woning.

Naar het oordeel van het hof staat vast dat de tenaamstelling [A2 B - C], genoemd op de kopieën van de microfiches, betrekking heeft op de verdachte. Het hof overweegt daartoe als volgt.

Belastingambtenaar [verbalisant 3] heeft gerelateerd dat door hem een onderzoek is ingesteld naar de identiteit van Nederlandse rekeninghouders bij KB Lux. Op verzoek van de FIOD Opsporingsinformatie Haarlem zijn door B/KIR (Belastingdienst, Kenniscentrum Identificatie Renseigneringsstromen) de gegevens van Nederlandse rekeninghouders op de afdrukken van de microfiches van de KB Lux verwerkt in een bestand. Dit bestand is op verzoek van de FIOD-opsporingsinformatie Haarlem door B/KIR gematcht met het BVR-bestand (Beheer van Relaties), een bestand van de Belastingdienst waarin alle Nederlandse natuurlijke personen en rechtspersonen zijn opgenomen. Het BVR-bestand wordt voor wat betreft de natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie.

Op twee van de kopieën van de microfiches komt de naam [A2 B - C] als rekeninghouder voor. De systematiek van KB Lux volgend zou dit gaan om [A2 B], getrouwd met [C]. Uit de match van Cliëntenbestand KB-Lux met het BVR-bestand komt als enige "hit" [initialen verdachte - B], geboren op 27 maart 1943 en getrouwd met [echtgenote van verdachte]. Deze persoon is grootaandeelhouder in [naam B.V.] B.V. Uit opvraag bij de kamer van koophandel naar de functionarisgegevens blijkt dat de voornamen, c.q. doopnamen van [initialen verdachte - B] zijn: [A1 A2].(8)

Op grond hiervan is verdachte geïdentificeerd als de rekeninghouder van de rekeningen met het rekeningnummer [rekeningnummer] bij KB Lux. Op voormelde rekeningen stonden op 31 januari 1994 als totaalsaldo 1.260.397 gulden.(9)

Ten tijde van het bezoek aan het woonadres van de familie [van verdachte], d.d. 24 september 2002, sprak mevrouw [echtgenote van verdachte] haar echtgenoot aan met de naam "[A2]".(10)

De rekening behoort toe aan een persoon of personen waarop de combinatie van de namen [A2], [B] en [C] van toepassing is. Die combinatie is van toepassing op verdachte en zijn echtgenote. Volgens onderzoek van de Belastingdienst is in Nederland slechts één echtpaar [A2 B - C]. Door de verdediging is aangevoerd dat de combinatie [B - C] niet hoeft te betekenen dat de rekening op naam van een echtpaar staat en dat de combinatie ook twee personen kan betreffen die niet in familierechtelijke verhouding tot elkaar staan. Een zoektocht in de Telefoongids op internet levert 199 vermeldingen van de naam '[B]' op en 129 vermeldingen van de naam '[C]’, aldus de raadsman.

Het hof kent betekenis toe aan het feit dat het hier echter niet gaat om zomaar 'een [B]' en 'een [C]', maar om een '[B]' en een '[C]' die een zodanige relatie met elkaar hebben dat ze gezamenlijk bankrekeningen hebben en waarbij geldt dat degene, die als '[B]' is geregistreerd (ook) de voornaam [A2] draagt.

Het feit dat verdachte Duits staatsburger is, doet niet af aan het feit dat de tenaamstelling [A2 B - C] op de kopieën van de microfiche betrekking heeft op de verdachte. Verdachte is in Nederland gevestigd en is als Nederlands ingezetene in Nederland belastingplichtig; de saldi op de rekeningen zijn in de toenmalige Nederlandse munteenheid (guldens) uitgedrukt. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat het gaat om een rekening die toebehoort aan een persoon of personen die in Nederland woont of wonen. De Belgische belastinginspectie heeft in een onderhoud met de FIOD aangegeven dat de vermelding op de overzichten verband houdt met het woonland van de rekeninghouder.(11) Daarentegen zijn er geen aanknopingpunten voor de veronderstelling dat een rekeninghouder, die in het bezit is van het Duitse staatsburgerschap, maar in Nederland woont, niet op de lijst met Nederlandse rekeninghouders kan staan.

Gezien bovengenoemd relaas waarin wordt gerelateerd dat de echtgenote van verdachte hem [A2] noemde, geeft het feit dat de eerste voornaam van verdachte [A1] is en zijn tweede [A2], evenmin reden om te twijfelen aan het feit dat de naam [A2 B - C] betrekking heeft op verdachte.

Dat de FIOD-ambtenaren niets belastend hebben gevonden in de woning, de bedrijfsruimte en het bankkluisje van [verdachte], acht het hof van weinig betekenis nu reeds voor de doorzoeking bekend was dat de gegevens van rekeninghouders bij KB Lux in handen waren gekomen van de belastingdienst en dat onderzoek daarnaar zou worden ingesteld.

Bewijsminimum

De raadsman heeft - zakelijk weergegeven - betoogd dat niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 344 lid 1 aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof is van oordeel dat de afdrukken van het microfiche voldoende worden bevestigd door andere bewijsmiddelen, zoals bedoeld in artikel 344 lid 1 aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering. Daarbij merkt het hof op dat als bewijsmiddelen worden gebezigd de afschriften van de microfiches, de vorenvermelde processen-verbaal die zien op ambtshandelingen, met name AH/03, de aangifte inkomstenbelasting en de overige genoemde bewijsmiddelen.

Gelet op al het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode heeft beschikt over bankrekeningen bij KB Lux en de aangifte van de inkomstenbelasting over het jaar 1994 onjuist heeft gedaan doordat hij de rente-inkomsten en saldi van zijn KB LUX rekening niet heeft opgegeven. Daarbij merkt het hof nog op dat als feit van algemene bekendheid kan worden aangenomen dat door een bank rente pleegt te worden uitgekeerd over een aanzienlijk tegoed op een bankrekening. Nu op 31 januari 1994 een aanzienlijk bedrag, te weten in totaal fl. 1.260.397, op de rekeningen van verdachte stond, is het hof van oordeel dat over dat bedrag rente-inkomsten zijn verkregen. Het hof gaat er van uit dat dat geldbedrag gedurende het jaar 1994 op rekeningen bij KB Lux heeft gestaan. Overigens is dienaangaande ook niets gesteld door de verdediging dat deze aanname weerspreekt.

Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte de aangiften voor de inkomstenbelasting en vermogensbelasting over de overige tenlastegelegde jaren onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en zal verdachte ten aanzien daarvan vrijspreken en vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde feit.

Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat het voor de verdachte onmogelijk is om aan te tonen dat hij niet de rekeninghouder van het aangetroffen bankrekeningnummer is. Verdachte kan zijn onschuld niet aantonen.

Het hof merkt allereerst op dat naar het oordeel van het hof voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te komen tot een bewezenverklaring. Verdachte heeft het rekeninghouderschap van de bankrekeningen bij de KB Lux steeds ontkend. Op de vraag van de verbalisant of hij rekening(en) hield bij KB Lux heeft verdachte ontkennend geantwoord. Nadat hij vervolgens werd geconfronteerd met de bevindingen van de Belastingdienst/FIOD heeft verdachte er het zwijgen toe gedaan en is op geen van de terechtzittingen verschenen om uitleg te geven.

Aldus bestaat voor verdachte een situatie, waarin sterk belastende omstandigheden wijzen in de richting van zijn schuld aan het telastegelegde feit, dat hij enerzijds ontkent te hebben gepleegd, maar waarover hij anderzijds geen verklaring wenst af te leggen,die opheldering ten aanzien van die belastende omstandigheden zou kunnen verschaffen. In het bijzonder valt daarbij te denken aan verklaringen, die aannemelijk maken dat verdachte in weerwil van de vermelding '[A2 B - C]' op de afdruk van de microfiches geen rekeningen aanhoudt of heeft aangehouden bij KB Lux. Verdachte heeft weliswaar aangevoerd dat de KB Lux niet bereid is om een zodanige verklaring te verstrekken (pleitnota prod.11), maar dat staat er naar het oordeel van het hof niet aan in de weg dat verdachte zich rechtstreeks bij KB Lux zou hebben vervoegd om onder vermelding van het betreffende rekeningnummer en overlegging van een geldig document van identiteit - desgewenst in gezelschap van getuigen de bank te verzoeken ten aanzien van die rekeningen een beschikkingshandeling uit te voeren of hem een overzicht van mutaties ter beschikking te stellen. Nu KB Lux zich bij haar dienstverlening klaarblijkelijk laat leiden door de 'general banking practice' (pleitnota prod.10) valt op voorhand niet in te zien waarom een zodanig verzoek van iemand, die geen rekeninghouder is, anders dan om die reden zou worden afgewezen, hetgeen verdachte vervolgens als feitelijk gegeven tegenover de vorenomschreven hem belastende omstandigheden kon stellen. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat er mogelijkheden voor de verdachte bestonden het bewijsvermoeden te weerleggen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

hij op 1 juni 1995 in de gemeente Venlo opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 1994 onjuist heeft laten doen, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk op die bij de Belastingdienst te Venlo ingeleverde aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 1994 geen bedrag aan (buitenlandse) rente-inkomsten en de saldi inzake bankrekeningen bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg, met het rekeningnummer [rekeningnummer]) laten opgeven en vermelden, terwijl dat feit er toe heeft gestrekt dat te weinig belasting werd geheven.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezene levert op de misdrijven:

Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld wegens het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, een werkstraf van 240 uren en een geldboete van € 60.000,00.

De rechtbank Roermond heeft de verdachte wegens het onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken.

De advocaat-generaal heeft - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een werkstraf van 240 uren en een geldboete van € 60.000,00.

De raadsman heeft betoogd dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat er naast deze vervolging ook fiscale sancties zijn opgelegd in de vorm van boeten voor een bedrag van € 145.821,07, zij het dat de fiscale procedure nog niet is afgerond. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof houdt daarbij tevens rekening met de draagkracht van verdachte.

Nu de fiscale procedure nog niet is afgerond, zal het hof met dat voorlopige gegeven geen rekening houden. Wel neemt het hof in aanmerking dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.

Ten aanzien van de redelijke termijn overweegt het hof als volgt. Op 24 september 2002 heeft het eerste verhoor van verdachte plaatsgevonden. Bij vonnis van de rechtbank Roermond van 4 april 2005 is de verdachte vrijgesproken. Het hof 's-Hertogenbosch heeft de verdachte op 31 oktober 2006 vrijgesproken. Op 18 maart 2008 heeft de Hoge Raad het arrest vernietigd, waarna de zaak voor dit hof op 5 december 2008 is behandeld en heden uitspraak wordt gedaan. Gelet op het tijdsverloop in eerste aanleg is het hof van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden. Het hof is van oordeel dat in onderhavige zaak, mede gelet op het benadelingsbedrag, een geldboete van € 12.500,= passend is te achten. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof een geldboete van € 10.000,= opleggen. De oplegging van een taakstraf zoals door de advocaat-generaal voorgesteld, is naar het oordeel van het hof niet aan de orde, alleen al omdat het hof tot een andere bewezenverklaring dan de advocaat-generaal is gekomen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Wijst af de verzoeken tot het horen van de getuigen Dijkstra en [getuige 1].

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een geldboete van €10.000,= (tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 80 (tachtig) dagen hechtenis.

Aldus gewezen door

mr P.R. Wery, voorzitter,

mr J.D. den Hartog en mr E.H. Schulten, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr W.B. Kok, griffier,

en op 18 december 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

1 Voor zover hierna wordt verwezen naar processen-verbaal en andere geschriften wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte overzichtsproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD-ECD, genummerd 24297, gesloten en getekend op 25 oktober 2002, door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en buitengewoon opsporingsambtenaar;

2 Zie het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van ambtshandeling (bijlage AH/01 van het proces-verbaal, genummerd 24297) voor zover inhoudende als relaas van verbalisant;

3 Zie het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van ambtshandeling (bijlage AH/06 van het proces-verbaal, genummerd 24297) en de daarbij gevoegde bijlage;

4 Zie overzicht uit Fiscaal up to date, nr. Fida 20042801, via www.futd.nl, tevens als bijlage 9 gevoegd bij de pleitnota van de raadsman welke aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is gehecht;

5 Zie de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 1994 ten name van verdachte (bijlage D/01 van het proces-verbaal, genummerd 24297), met daarop een stempel van "Accountants en Belastingadviseurs [ ]";

6 Zie de ambtsedige verklaring van de Belastingdienst (bijlage D/09 van het proces-verbaal, genummerd 24297);

7 Zie het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (bijlage V1/01 van het proces-verbaal, genummerd 24297), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte;

8 Zie het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van ambtshandeling (bijlage AH/03 van het proces-verbaal, genummerd 24297) voor zover inhoudende als relaas van verbalisant;

9 Zie het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van ambtshandeling (bijlage AH/01 van het proces-verbaal, genummerd 24297) voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3];

10 Zie pagina 2 van bovengenoemd overzichtsproces-verbaal;

11 Kopie van een proces-verbaal van ambtshandeling, parketnummer 13/120067-01, opgemaakt op ambtseed op 10 januari 2003 door [verbalisant 4], ambtenaar van de Belastingdienst, werkzaam bij de FIOD-ECD/kantoor Haarlem, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar.