Home

Gerechtshof Arnhem, 14-09-2010, BN8819, 10-00009

Gerechtshof Arnhem, 14-09-2010, BN8819, 10-00009

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
14 september 2010
Datum publicatie
1 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BN8819
Zaaknummer
10-00009

Inhoudsindicatie

Proceskosten.

Werkwijze inspecteur waarbij eigenhandig het in BPM-aangifte aangegeven bedrag wordt gecorrigeerd is in strijd met het wettelijke systeem. Integrale proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 10/00009

uitspraakdatum: 14 september 2010

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 22 december 2009, nummer AWB 09/889,

in het geding tussen belanghebbende en

de Inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Belanghebbende heeft op 15 augustus 2008 op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan van € 18.417.

1.2. Het tegen deze voldoening op aangifte gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar – gedeeltelijk – gegrond verklaard. Het bedrag aan BPM is verminderd tot € 17.875. Voorts is aan belanghebbende een forfaitair berekende proceskostenvergoeding toegekend van € 161 ter zake van in de bezwaarfase gemaakte proceskosten.

1.3. Het door belanghebbende tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bedrag van de verschuldigde BPM verminderd tot € 15.677 en belanghebbende een forfaitair berekende proceskostenvergoeding toegekend van € 644 ter zake van in beroep gemaakte proceskosten.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Tot de stukken van het geding behoren voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6. Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 1 september 2010 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbendes gemachtigde A, alsmede de Inspecteur.

1.7. Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft een pleitnotitie overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.8. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende heeft in Duitsland een gebruikte personenauto gekocht van het merk Mercedes-Benz, type CLS 350 CGI (hierna: de Mercedes) die in Duitsland op 17 april 2007 voor het eerst is toegelaten op de weg.

2.2. Belanghebbende heeft de Mercedes op 15 augustus 2008 doen registreren in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.

2.3. In zijn op 1 augustus 2008 ingediende aangifte voor de BPM heeft belanghebbende de voor de Mercedes verschuldigde BPM berekend op een bedrag van € 15.677. Daarbij is – op basis van een zogenoemd taxatierapport (een uitdraai uit het toenmalige systeem Auto Digitaal), opgemaakt door A– uitgegaan van de verkoopwaarde van de auto aan een particulier van € 63.237.

2.4. De Inspecteur heeft de aangifte van belanghebbende niet geaccepteerd. Hij heeft de Mercedes laten taxeren door taxatiebureau B te Q. Dit taxatiebureau concludeerde tot een verkoopwaarde van de Mercedes aan een particulier van € 71.500. Op basis hiervan heeft de Inspecteur de voor de Mercedes verschuldigde BPM berekend op een bedrag van € 18.417 en belanghebbende medegedeeld dat zij dit bedrag op aangifte diende te voldoen.

2.5. Belanghebbende heeft het bedrag van € 18.417 op 15 augustus 2008 voldaan.

2.6. Het door belanghebbende tegen de voldoening op aangifte gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Het bedrag aan BPM is – in verband met een hogere afschrijving – verminderd tot € 17.875. Ter zake van in de bezwaarfase beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft de Inspecteur belanghebbende een forfaitaire proceskostenvergoeding toegekend van € 161.

2.7. De Rechtbank heeft het door belanghebbende tegen deze uitspraak ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de verschuldigde BPM nader bepaald op € 15.677 en belanghebbende ter zake van in de beroepsfase beroepsmatig verleende rechtsbijstand een forfaitaire proceskostenvergoeding toegekend van € 644.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil de hoogte van het ter zake van de registratie van de Mercedes verschuldigde bedrag aan BPM. Meer in het bijzonder is in geschil de waarde van de Mercedes ten tijde van de registratie in het kentekenregister. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de werkelijk gemaakte (proces)kosten in de bezwaar- en (hoger) beroepsfase.

3.2. Belanghebbende stelt dat de waarde van de Mercedes € 59.051 bedraagt, zodat de verschuldigde BPM € 14.640 beloopt. Voorts is belanghebbende van mening dat de Inspecteur te dezen onrechtmatig heeft gehandeld, zodat vergoeding van de werkelijk gemaakte (proces)kosten in de bezwaar- en (hoger) beroepsfase op haar plaats is. Belanghebbende begroot die kosten op € 4.785.

3.3. De Inspecteur betwistte aanvankelijk dat de waarde van de Mercedes € 59.051 bedraagt doch heeft zich ter zitting alsnog met deze waardebepaling verenigd. Voorts is de Inspecteur van mening dat te dezen geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een vergoeding van de proceskosten in afwijking van de forfaitaire normen rechtvaardigen.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, die van de Inspecteur, tot vermindering van de verschuldigde BPM tot een bedrag van € 14.640 en tot vergoeding van de werkelijke in de bezwaar- en (hoger) beroepsfase gemaakte (proces)kosten.

3.6. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de BPM tot een bedrag van € 14.640 en tot een forfaitaire vergoeding van de (proces)kosten.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Bij de beoordeling van het onderhavige geschil dient te worden vooropgesteld dat – naar de Inspecteur erkent – de Rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de werkwijze van de Inspecteur, waarbij het in de aangifte van belanghebbende vermelde bedrag aan BPM is gecorrigeerd – verhoogd – vóór dat de voldoening op aangifte heeft plaatsgevonden in strijd is met het wettelijke systeem van heffing door middel van voldoening op aangifte. De Inspecteur dient, indien hij van mening is dat een te laag bedrag op aangifte is voldaan, het wettelijke instrument van naheffing in te zetten.

4.2. Partijen verschillen – terecht – niet van mening dat de in deze procedure verschuldigde BPM niet meer dan € 15.677 – het door belanghebbende aangegeven bedrag – kan belopen (vgl. Hof Den Bosch 29 mei 2009, nr. 08/00219, LJN BJ3817).

4.3. Voorts gaan partijen terecht ervan uit dat, gelet op inmiddels vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, voor de vaststelling van de verschuldigde BPM moet worden uitgegaan van de inkoopprijs van een aan de Mercedes gelijksoortige, reeds op het nationale grondgebied geregistreerde gebruikte auto.

4.4. Ter zitting van het Hof zijn partijen overeengekomen dat deze inkoopprijs op € 59.051 dient te worden vastgesteld en dat de verschuldigde BPM alsdan € 14.640 beloopt. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.

5. Proceskosten

5.1. Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de door haar werkelijk gemaakte (proces)kosten in de bezwaar- en (hoger) beroepsfase ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Inspecteur heeft in bezwaar en de Rechtbank in beroep een vergoeding van de (proces)kosten toegekend overeenkomstig de forfaitaire normen in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).

5.2. In hoger beroep herhaalt belanghebbende haar aanspraak op vergoeding van de werkelijke (proces)kosten. De Inspecteur heeft in dit verband betoogd dat te dezen geen grond bestaat voor het afwijken van de forfaitaire normen van het Besluit.

5.3. Bij de beoordeling hiervan dient het volgende te worden vooropgesteld. Voor kosten in verband met de behandeling van een bezwaar kan – aldus het arrest van de Hoge Raad van 18 juni 2010, nr. 09/00370, LJN BM7705 – niet worden uitgegaan van de regel dat bij herroeping van het bestreden besluit recht bestaat op vergoeding van die kosten tenzij de noodzaak tot het maken van bezwaar uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belastingplichtige. Een dergelijke, in het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2006, nr. 42449, LJN AX0985, geformuleerde regel geldt slechts voor de vergoeding van kosten in verband met het voeren van een procedure voor de belastingrechter, in welk kader niet de eis wordt gesteld dat sprake moet zijn van aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid (vgl. artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht).

5.4. Voorts heeft te gelden dat niet reeds het feit dat een onjuist bevonden standpunt van het betrokken bestuursorgaan in strijd is met het recht, met zich brengt dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit op grond waarvan een proceskostenvergoeding kan worden toegekend in afwijking van de forfaitaire normen. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond, indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. onder meer HR 13 april 2007, nr. 41235, LJN BA2802).

5.5. Naar het oordeel van het Hof is – gelijk belanghebbende betoogt – de werkwijze van de Inspecteur waarbij door hem – in plaats van na te heffen – eigenhandig het in de aangifte van belanghebbende genoemde bedrag is verhoogd zo zeer in strijd met het wettelijke systeem van heffing door middel van voldoening of afdracht op aangifte dat te dezen sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, waarbij op het moment van de correctie duidelijk moet zijn geweest dat die handelwijze in rechte geen stand zou houden. Een en ander klemt te meer, nu belanghebbende min of meer gedwongen was te voldoen aan de correctie van de Inspecteur, omdat anders geen kenteken voor de betreffende auto zou worden afgegeven (vgl. Hof Arnhem 20 juli 2010, nr. 10/00108, LJN BN5130).

5.6. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van het Hof te dezen grond om – op de voet van artikel 2, derde lid, van het Besluit – de door belanghebbende in de bezwaar- en (hoger) beroepsfase gemaakte (proces)kosten te vergoeden in afwijking van de forfaitaire normen van het Besluit.

5.7. Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de werkelijke (proces)kosten in totaal € 4.785 belopen. De Inspecteur heeft gesteld dat het ter zake van de bezwaarfase aan belanghebbende toegekende bedrag van € 161 hierop in mindering moet worden gebracht, zodat het bedrag aan proceskosten € 4.624 beloopt en dat zij tegen de berekening van dit bedrag als zodanig geen bezwaren heeft. Belanghebbende heeft zich ter zitting van het Hof akkoord verklaard met het bedrag van € 4.624. Gelet hierop zal het Hof te dezen uitgaan van het bedrag van € 4.624 – welk bedrag het Hof niet onredelijk voorkomt – aan (proces)kosten dat voor vergoeding in aanmerking komt.

5.8. Gelet op een en ander acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de (proces)kosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 4.624 ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar en (hoger) beroep.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;

- verklaart het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- stelt het bedrag van de verschuldigde BPM vast op een bedrag van € 14.640;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 4.624 en

- gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door haar ter zake van het hoger beroep betaalde griffierecht van € 447.

Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Luggenhorst als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2010.

De griffier, De voorzitter,

(J.H Luggenhorst) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.