Home

Gerechtshof Arnhem, 20-03-2012, BW0442, 11/00043 tot en met 11/00058

Gerechtshof Arnhem, 20-03-2012, BW0442, 11/00043 tot en met 11/00058

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
20 maart 2012
Datum publicatie
30 maart 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BW0442
Formele relaties
Zaaknummer
11/00043 tot en met 11/00058

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting.

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting is niet-ontvankelijk wegens ontbreken van ingebrekestelling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00043 tot en met 11/00058

uitspraakdatum: 20 maart 2012

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X BV te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 december 2010, nummers AWB 10/1175, 10/1177, 10/1179, 10/1180, 10/1182, 10/1183, 10/1185, 10/1188, 10/1189, 10/1191, 10/1193, 10/1195, 10/1196, 10/1199, 10/1201 en 10/1202,

in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Belanghebbende heeft bij de hierna vermelde aangiften omzetbelasting verzocht om teruggaaf van de hierna vermelde omzetbelastingbedragen:

Jaar Tijdvak Aangiftenummer Verzochte teruggaaf Datum indiening aangifte

812400161B01

2008 Januari 8010 € 9.754 21 februari 2008

Februari 8020 € 148.974 11 maart 2008

Maart 8030 € 110.903 29 april 2008

April 8040 € 153.229 29 mei 2008

Mei 8050 € 99.214 30 juni 2008

Juni 8060 € 21.014 16 juli 2008

Juli 8070 € 79.024 30 augustus 2008

Augustus 8080 € 162 30 september 2008

September 8090 € 121.440 31 oktober 2008

Oktober 8100 € 51.878 29 november 2008

November 8110 € 11.989 18 december 2008

2009 Januari 9010 € 20.687 25 februari 2009

Februari 9020 € 20.154 26 maart 2009

Maart 9030 € 36.422 30 april 2009

April 9040 € 1.404 30 mei 2009

Mei 9050 € 3.754 30 juni 2009

1.2 De Inspecteur heeft naar aanleiding van deze teruggaafverzoeken geen beschikkingen genomen.

1.3 Belanghebbende heeft bij brief van 26 maart 2010, ontvangen door de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) op 29 maart 2010, beroep ingesteld bij de Rechtbank wegens het niet tijdig nemen van besluiten op de verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting.

1.4 De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de Inspecteur opgedragen om op straffe van een dwangsom binnen drie maanden na de dag waarop de uitspraak van de Rechtbank is verzonden alsnog op de teruggaafverzoeken te beslissen, bepaald dat de bevoegdheden van Hoofdstuk VIII, afdeling 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen herleven gedurende genoemde periode van drie maanden, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.311 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 297 vergoedt.

1.5 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.7 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2012 te Arnhem. Daarbij zijn de gemachtigden van belanghebbende en de Inspecteur verschenen en gehoord.

1.8 Partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen. Belanghebbende heeft ter zitting met instemming van de Inspecteur een specificatie van de proceskosten ingebracht.

1.9 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende houdt zich voornamelijk bezig met de detailhandel in dames- en herenschoenen. Daarnaast verricht zij groothandelsactiviteiten. Belanghebbende beschikt voor de verkoop aan consumenten niet over vaste verkooppunten, maar verkoopt vanuit zogenoemde vliegende winkels; winkels die worden gevestigd in panden die enige tijd leeg staan in verband met een voorgenomen verkoop of verhuur daarvan. Zij wisselt regelmatig van locatie.

2.2 Belanghebbende heeft bij de aangiften over de maanden januari 2008 tot en met juni 2009 teruggaafverzoeken omzetbelasting ingediend. De Inspecteur heeft in verband met de in 1.1 genoemde teruggaafverzoeken geen beschikkingen genomen.

2.3 Naar aanleiding van de teruggaafverzoeken heeft de Inspecteur verzocht om inzage in de administratie van belanghebbende. In juli 2008 heeft de Inspecteur aangekondigd dat hij een boekenonderzoek bij belanghebbende zal instellen. Op 12 september 2008 hebben twee ambtenaren van de belastingdienst een controlebezoek bij belanghebbende afgelegd.

2.4 Medio 2008 heeft belanghebbende een kort geding aangespannen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (sector civiel). Daarin heeft zij gevorderd dat de Staat (de belastingdienst) wordt veroordeeld aan haar te betalen een bedrag van € 382.512 binnen 24 uur na betekening van het vonnis, vermeerderd met de inmiddels bekeken aangiften over de maanden mei, juni en juli 2008, althans een in goede justitie te bepalen voorschot (primair) en dat de Staat (de belastingdienst) wordt geboden het onderzoek binnen 14 dagen na betekening van het vonnis af te ronden en het deel dat buiten discussie staat binnen 8 dagen na betekening van het dit vonnis uit te keren en de overige vraagposten gespecificeerd en onderbouwd aan belanghebbende uit te keren (subsidiair). Bij uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 september 2008 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van belanghebbende afgewezen.

2.5 Op 20 november 2008 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen belanghebbendes boekhouder (A), en de Inspecteur. In een gespreksnotitie is daarover onder meer opgenomen:

‘(…)

Invoer administratie is bijna gereed volgens A. “hou het er maar op dat het door mijn personeel gebeurt”. Hij zal contact met ons opnemen als het helemaal klaar is voor de voortzetting/aanvang van het boekenonderzoek. Voorraadwaardering eind 2006 is natte vingerwerk geweest. A heeft een “samenstellingsopdracht” dus controleert hij niets. Daarentegen weet het met grote stelligheid te vertellen dat er geen malversaties geschieden binnen de bedrijven.’

2.6 In juli 2009 heeft belanghebbendes gemachtigde telefonisch contact opgenomen met de Inspecteur en hem verzocht actie te ondernemen.

2.7 Op 24 december 2009 heeft B, werkzaam bij de Belastingdienst te Q, aan de behandelend ambtenaar een renseignement toegezonden met daarin de volgende mededeling:

‘Volgens mijn gegevens heeft X B.V., (…), een of meer facturen niet (geheel) betaald. Het betreft de op bijgaande lijst vermelde facturen.

Op grond van artikel 29, lid 2, van de Wet op de omzetbelasting 1968 is zij daarom nu de (in het verleden) in aftrek gebrachte omzetbelasting verschuldigd.

Ik verzoek u dit renseignement in behandeling te nemen.

(…)’

2.8 Op 26 maart 2010 heeft de Inspecteur besloten het boekenonderzoek te hervatten. Op dezelfde dag heeft belanghebbende bij de Rechtbank beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van besluiten. De Inspecteur heeft naar aanleiding daarvan besloten geen uitvoering te geven aan het besluit het boekenonderzoek te hervatten.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In hoger beroep is in geschil of de bij de Rechtbank ingediende beroepen ontvankelijk zijn en, zo ja, of belanghebbende recht heeft op een bovenforfaitaire vergoeding van proceskosten die zij heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, echter uitsluitend voor wat betreft de beslissing met betrekking tot de proceskostenveroordeling, en tot veroordeling van de Inspecteur in tenminste 90% van de integrale proceskosten.

3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

Beroep wegens niet tijdig beslissen

4.1 De Rechtbank heeft geoordeeld dat een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting moet worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dat daarop binnen een termijn van acht weken dient te worden beslist en dat de Inspecteur op alle door belanghebbende ingediende teruggaafverzoeken niet binnen die termijn heeft beslist. Het Hof sluit zich bij dat oordeel en de daartoe gebezigde gronden aan maakt die tot de zijne.

4.2 In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit is gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Awb - zoals deze artikelleden luiden met ingang van 1 oktober 2009 - kan een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

4.3 Belanghebbende heeft op 29 maart 2010, beroep ingesteld bij de Rechtbank tegen het niet tijdig nemen van beschikkingen op de teruggaafverzoeken omzetbelasting.

4.4 In beroep bij de Rechtbank heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende niet ontvankelijk is in haar beroepen, omdat hij geen ingebrekestelling in de hiervoor bedoelde zin heeft ontvangen. Ter zitting voor de Rechtbank heeft hij echter verklaard dat hij het punt van de ingebrekestelling laat vallen.

4.5 De Rechtbank heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat aan de formele vereisten voor het instellen van beroep is voldaan en geoordeeld dat belanghebbende ontvankelijk is in haar beroepen. Nadat de Rechtbank uitspraak heeft gedaan in deze zaken, heeft de Hoge Raad echter geoordeeld dat de rechter in belastingzaken bij de beoordeling of een bij hem ingesteld rechtsmiddel ontvankelijk is, gehouden is ambtshalve onderzoek te doen naar de aannemelijkheid van feiten die door een partij in dat verband worden aangevoerd, ook indien die gestelde feiten door de wederpartij worden erkend of niet worden betwist (HR 13 mei 2011, nr. 10/03845, LJN BQ4291, NTFR 2011/1148).

4.6 Het Hof heeft deze beslissing van de Hoge Raad ter zitting aan belanghebbende voorgehouden en de ontvankelijkheid van de beroepen aan de orde gesteld. In verband daarmee heeft belanghebbende zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de vereiste ingebrekestelling wel heeft plaatsgevonden (primair) dan wel dat in redelijkheid niet van haar kon worden gevergd dat zij het bestuursorgaan in gebreke stelde (subsidiair).

4.7 Ter onderbouwing van haar primaire standpunt heeft belanghebbende betoogd dat de bij de voorzieningenrechter in de kortgedingprocedure ingediende vorderingen als schriftelijke ingebrekestelling moet worden beschouwd. Dit betoog faalt, nu met de bij de voorzieningenrechter ingediende vorderingen niet rechtstreeks aan de belastingdienst een mededeling wordt gedaan en de belastingdienst daarmee voorts op geen enkele wijze ingebreke is gesteld voor wat betreft het niet tijdig nemen van de gevraagde teruggaafbeschikkingen.

4.8 Ter onderbouwing van haar subsidiaire standpunt heeft belanghebbende aangevoerd dat de zaken al zo lang lopen, er al zoveel is gebeurd en al twee jaar regelmatig is gevraagd om de teruggaven omzetbelasting, dat een ingebrekestelling geen enkele zin meer zou hebben. Deze door belanghebbende genoemde omstandigheden leiden het Hof niet tot het oordeel dat in redelijkheid niet van belanghebbende kon worden gevergd dat zij de Inspecteur in gebreke stelde. Andere omstandigheden die nopen tot dat oordeel zijn het Hof niet gebleken.

slotsom

Op grond van het vorenstaande dient het bij de Rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.

5. Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

– verklaart de ingestelde beroepen niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. M.J. Peters, in tegenwoordigheid van drs. drs. S. Darwinkel, als griffier.

De beslissing is op 20 maart 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 maart 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.