Home

Gerechtshof Den Haag, 22-04-2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1011, 200.158.976/01

Gerechtshof Den Haag, 22-04-2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1011, 200.158.976/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
22 april 2015
Datum publicatie
10 juni 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2015:1011
Formele relaties
Zaaknummer
200.158.976/01

Inhoudsindicatie

Verhaalsbijdrage; per 1 januari 2015 wordt bijstand niet langer verleend mede ten behoeve van minderjarigen. Ontbreken grond van verhaal.

Uitspraak

Afdeling Civiel recht

Uitspraak : 22 april 2015

Zaaknummer : 200.158.976/01

Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-5852

Zaaknummer rechtbank : C/10/455589

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. I.S. Kuijken te Gorinchem,

tegen

de Regionale Sociale Dienst en Kredietbank Alblasserwaard/Vijfheerenlanden,

zetelende te Gorinchem,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de sociale dienst,

gemachtigde: mevrouw N.J. Mostert-van Schaik.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 4 november 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 oktober 2014 van de rechtbank Rotterdam.

De sociale dienst heeft op 24 december 2014 een verweerschrift ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de man:

-

op 27 november 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;

-

op 4 maart 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;

van de zijde van de sociale dienst:

- op 13 maart 2015 een brief van 12 maart 2015 met bijlagen.

De zaak is op 19 maart 2015 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

-

de man, bijgestaan door zijn advocaat;

-

mevrouw N.J. Mostert-van Schaik namens de gemeente.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking is het door de man aan de sociale dienst te betalen verhaalsbedrag vastgesteld op € 997,- per maand met ingang van 1 april 2014 en zolang de bijstandsverlening voortduurt ten behoeve van zijn ex-echtgenote en hun vier minderjarige kinderen.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de omvang van de verhaalsbijdrage ten laste van de man.

2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verhaalsbijdrage met ingang van de datum van de in deze te wijzen beschikking te bepalen op € 12,50 per kind per maand voor zo lang als de man de woonlasten van de echtelijke woning voldoet. Met ingang van de datum van de overdracht van de woning verzoekt hij te bepalen dat hij gehouden is € 160,- per kind per maand te betalen, hetgeen neerkomt op een verhaalsbijdrage van € 640,- per maand.

3. De sociale dienst verweert zich daartegen en verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de per 1 april 2014 vastgestelde verhaalsbijdrage te herzien en als volgt vast te stellen:

-

per 1 april 2014 op € 885,- per maand, of

-

indien de man aantoont dat € 221,29 een maandelijkse verplichting aan de bank is, op € 689,- per maand, en

-

per 1 januari 2015 op € 717,- per maand, of

-

indien de man aantoont dat € 221,29 een maandelijkse verplichting aan de bank is, op € 562,- per maand.

4. De man voert het volgende aan. Hij heeft onvoldoende draagkracht om de opgelegde verhaalsbijdrage te voldoen. Op 26 juni 2014 heeft de man een echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank. In deze procedure is ook de kinderalimentatie aan de orde, zodat de man (ten onrechte) in de veronderstelling verkeerde dat de eventuele verhaalsbijdrage van de baan zou zijn. In het kader van de echtscheidingsprocedure staat tussen partijen vast dat de behoefte van de kinderen van partijen € 277,- per kind per maand bedraagt. De man heeft onvoldoende draagkracht om volledig in deze behoefte te voorzien. Zijn netto besteedbaar inkomen bedraagt € 2.572,- per maand. Bij de berekening van zijn draagkracht dient echter naast zijn eigen huurlasten rekening te worden gehouden met de lasten van de gemeenschappelijke woning. Voor de gemeenschappelijke woning betaalt hij € 745,80 per maand aan rente en € 221,29 per maand aan aflossing. Op grond hiervan dient zijn draagkracht voor de periode waarin de gemeenschappelijke woning nog niet is verkocht en overgedragen te worden vastgesteld op € 12,75 per maand per kind. Na verkoop van de woning kan de draagkracht van de man worden vastgesteld op € 658,- per maand, zodat de door de man te betalen kinderalimentatie, rekening houdend met een tekort aan gezamenlijke draagkracht van € 248,- per maand en als gevolg daarvan een zorgkorting van € 5,- per maand per kind, op € 160,- per kind per maand komt. De man betwist voorts voldoende draagkracht te hebben om naast voornoemde kinderalimentatie ook nog partneralimentatie te voldoen.

5. De sociale dienst verweert zich daartegen als volgt. De man heeft geen inlichtingen verstrekt omtrent zijn persoonlijke en financiële omstandigheden, zodat de verhaalsbijdrage is berekend op basis van gegevens verstrekt door derden en een Suwinet-inkijk. De sociale dienst stelt zich op het standpunt dat de man een netto besteedbaar inkomen heeft van € 2.941,- per maand en een woonlast van € 1.056,80 per maand, bestaande uit een bedrag aan huur van € 411,- en een hypotheekrente van € 387,48 en € 258,32 per maand. De man heeft niet aangetoond dat het bedrag van € 221,29 ten behoeve van de “opbouw spaarrekening” een maandelijkse verplichting aan de bank is. Nu aanvullende kennis over het inkomen van de man aanwezig is, heeft de sociale dienst een viertal herberekeningen gemaakt, waarbij voor het vaststellen van de verhaalsbijdrage rekening is gehouden met het belastingvoordeel eigen woning en de forfaitaire fiscale aftrek kosten levensonderhoud kinderen.

Periode tot 1 januari 2015

6. Ter zitting zijn partijen overeengekomen de omvang van de verhaalsbijdrage ten laste van de man ter zake van ten behoeve van de kinderen van partijen gemaakte kosten van bijstand voor de periode tot 1 januari 2015 vast te stellen op in totaal € 2.000,-. Het hof zal gelet op de tussen partijen bereikte overeenstemming, en aangezien niet is gebleken dat deze overeengekomen bijdrage afwijkt van hetgeen de wettelijke maatstaven eisen, dienovereenkomstig beslissen.

Periode vanaf 1 januari 2015

7. Naar het oordeel van het hof geldt voor de periode met ingang van 1 januari 2015 het volgende. Met ingang van 1 januari 2015 zijn als gevolg van de invoering van de Participatiewet 2015 en de Wet hervorming kinderregelingen diverse uitkeringsregelingen gewijzigd en zijn de tot dan toe bestaande kindregelingen in aantal teruggebracht. Als gevolg hiervan verleent de sociale dienst met ingang van 1 januari 2015 geen bijstand meer mede ten behoeve van minderjarige kinderen. Dit betekent dat de uitkering van alleenstaande ouders is verminderd ten opzichte van de jaren daarvoor. Alleenstaande ouders die aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoen kunnen, ter (gedeeltelijke) compensatie, een verhoogd kindgebonden budget ontvangen dat door de Belastingdienst wordt uitbetaald.

8. Gelet op het voorgaande bestaat naar het oordeel van het hof voor de sociale dienst met ingang van 1 januari 2015 geen verhaalsrecht meer ten laste van de man ter zake van ten behoeve van de kinderen van partijen gemaakte kosten van bijstand. Dat de vrouw, zoals ter zitting is gebleken, nog niet als alleenstaande is aangemerkt bij de sociale dienst dient naar het oordeel van het hof niet voor rekening en risico van de man te komen. Voorts is tussen partijen niet (langer) in geschil dat de man naast een door hem in het kader van de reeds aanhangig gemaakte echtscheidingsprocedure vast te stellen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de vier minderjarigen geen draagkracht heeft voor enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de vrouw. Het wijst er daarbij op dat, gelet op het bepaalde in artikel 1:400, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, aan die vast te stellen kinderalimentatie voorrang toekomt boven de onderhoudsverplichting jegens de ex-echtgenote. Als gevolg hiervan bestaat naar het oordeel van het hof derhalve ook geen verhaalsrecht van de sociale dienst ten laste van de man ter zake van uitsluitend ten behoeve van de vrouw gemaakte kosten van bijstand.

9. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en voor wat betreft de periode tot 1 januari 2015 beslissen zoals tussen partijen overeengekomen en omschreven onder 6.

10. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP