Gerechtshof Den Haag, 03-02-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:794, 200.150.893
Gerechtshof Den Haag, 03-02-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:794, 200.150.893
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 3 februari 2016
- Datum publicatie
- 30 maart 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2016:794
- Formele relaties
- Na verwijzing door: ECLI:NL:HR:2014:91
- Zaaknummer
- 200.150.893
Inhoudsindicatie
Na verwijzing Hoge Raad: NIFP onderzoek opent nieuw perspectief: geen omgang tussen de vader en de minderjarige.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 3 februari 2016
Zaaknummer (na verwijzing HR) : 200.150.893/01
Rekestnummer Hoge Raad : 13/02989
Zaaknummer hof Amsterdam : 200.108.928/01
Zaak- en rekestnummer rechtbank : 161526 / FA RK 09-3083
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker na verwijzing door de Hoge Raad,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster na verwijzing door de Hoge Raad,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen, thans mr. E.N. Mulder te Nijkerk.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Haarlem,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Voor het procesverloop verwijst het hof naar zijn tussenbeschikkingen van 1 oktober 2014 en 26 augustus 2015, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij beschikking van 1 oktober 2014 is de raad verzocht om via het NIFP (een) extern deskundige(n) te benoemen die aanvullend onderzoek zal verrichten als geformuleerd in die beschikking en is de zaak pro forma aangehouden. Bij beschikking van 26 augustus 2015 zijn de kosten van de deskundige vastgesteld en is de griffier van dit hof gelast het bedrag aan de deskundige mevrouw drs. M.E. Wichers te betalen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Op 24 september 2015 heeft de raad het raadsrapport van 22 september 2015, met als bijlage het forensische psychologisch rapport van 11 juni 2015 (hierna: het NIFP-onderzoek), aan het hof doen toekomen.
Bij het hof is voorts van de zijde van de moeder op 24 november 2015 ingekomen een V- formulier van 23 november 2015 met bijlage.
De mondelinge behandeling is op 9 december 2015 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- namens de raad: mevrouw [naam] .
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Mr. Mulder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP NA VERWIJZING DOOR DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
1. Het hof handhaaft al hetgeen het in zijn tussenbeschikking van 1 oktober 2014 heeft overwogen en beslist.
2. De raad adviseert in zijn rapport van 22 september 2015 (hierna: het raadsrapport), mede naar aanleiding van het NIFP-onderzoek, de vader het recht op omgang met de minderjarige te ontzeggen, omdat omgang ernstig nadeel oplevert voor de ontwikkeling van de minderjarige dan wel dat omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige.
3. De moeder heeft in haar schriftelijke reactie op het raadsrapport laten weten dat zij zich, gelet op de uitkomsten van het NIFP-onderzoek en het raadsrapport, eindelijk gehoord voelt in haar rol als moeder en beschermer van de belangen van de minderjarige. De moeder onderschrijft het advies van de raad volledig.
De moeder stelt zich voorts op het standpunt dat zij ten onrechte door het hof Amsterdam (in zijn beschikking van 19 maart 2013, die door de Hoge Raad volledig is vernietigd) is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Voorts is zij van mening dat zij ten onrechte door de Hoge Raad is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De moeder stelt dat de vader ondanks zijn eigen situatie en zijn onvermogen om voor de minderjarige te zorgen, de moeder heeft meegesleept in alle gerechtelijke procedures, zodat een kostenveroordeling aan de zijde van de vader alleszins redelijk is. De moeder verzoekt dan ook thans aanvullend de vader te veroordelen in de proceskosten van de procedure bij het hof Amsterdam ten bedrage van € 2.079,-, alsmede die bij de Hoge Raad ten bedrage van € 2.554,38, derhalve totaal € 4.633,38, dan wel deze proceskosten te compenseren.
4. Ter zitting heeft de moeder haar standpunt, zoals hiervoor weergegeven, bevestigd.
5. Van de zijde van de vader is binnen de daartoe gestelde termijn geen reactie ingekomen.
6. Ter zitting is namens de vader, kort samengevat, het navolgende verklaard. De vader wordt op dit moment overspoeld door (persoonlijke) problemen. De vader betreurt het ten zeerste dat er bij de moeder nog altijd onvoldoende draagvlak is voor een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige, terwijl het NIFP, anders dan de moeder doet voorkomen, heeft geconcludeerd dat er wel ruimte bestaat voor een vorm van begeleid contact tussen hem en de minderjarige. De moeder diskwalificeert de vader ten onrechte als vader en beschadigt hem daarmee.
Gelet op zijn persoonlijke situatie, refereert de vader zich thans aan het oordeel van het hof met betrekking tot de omgangsregeling. De vader hoopt dat de moeder hem in ieder geval op de hoogte wil houden van het wel en wee van de minderjarige.
De advocaat van de vader heeft voorts gemotiveerd verweer gevoerd tegen de door de moeder verzochte proceskostenveroordeling. Hij stelt zich allereerst op het standpunt dat de door het hof Amsterdam uitgesproken proceskostenveroordeling inmiddels onherroepelijk is geworden. Voorts is hij van mening dat de houding van de moeder, die het de vader niet toestaat de minderjarige te zien, niet legitiem is geweest, zodat de moeder terecht in de proceskosten is veroordeeld.
7. De raad heeft ter zitting zijn standpunt zoals verwoord in het raadsrapport van 22 september 2015, bevestigd.
8. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:377a lid 1 BW hebben een minderjarige en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij sprake is van één van de in het derde lid van dit artikel limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht, welke gronden als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige.
9. Uit de overgelegde stukken, het NIFP-onderzoek en het raadsrapport, alsmede het verhandelde ter terechtzitting blijkt naar het oordeel van het hof dat er thans contra-indicaties voor omgang bestaan. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het NIFP-onderzoek komt onder meer het volgende naar voren. Er is bij de vader sprake van een persoonlijkheidsstoornis nao (niet anders omschreven) en een bipolaire stoornis nao. De problematiek van de vader komt onder meer tot uiting in het structureel gebrek aan organisatie in zijn leven, het niet op orde krijgen van verschillende zaken, waaronder zijn woonomgeving. Daarnaast kampt hij met stemmingsproblemen en is hij wisselend in zijn motivatie om professionele hulp te accepteren. Vader zal wat hij niet opbrengt aan zorg voor zichzelf, ook niet kunnen opbrengen voor de minderjarige. Hij zal zich niet vanzelfsprekend langdurig en verantwoordelijk kunnen inzetten voor het contact met de minderjarige. Bovendien worden de mogelijkheden van vader om zich aan te passen aan de minderjarige en om zich aan te sluiten bij de opvoedingsomstandigheden waarin zij opgroeit, mede als gevolg van zijn problematiek, als zeer beperkt ingeschat. De visie van vader op zijn eventuele betrokkenheid op de minderjarige oordeelt het NIFP als weinig realistisch. Voorts blijkt uit het NIFP-onderzoek dat er bij de minderjarige geen verlangen naar de vader aanwezig lijkt. Zolang er geen contact bestaat met de vader, zal er hoogstwaarschijnlijk geen behoefte bij de minderjarige ontstaan om hem te zien. De opvoedingsomgeving bij de moeder biedt hiervoor geen voedingsbodem, aldus het NIFP. Daarnaast blijkt uit het NIFP-onderzoek dat de moeder afwijzend staat tegenover omgang tussen de vader en de minderjarige. Het NIFP komt al met al tot de conclusie dat een omgangsregeling met de vader niet in het belang van de minderjarige is. Het NIFP is wel van mening dat het in het belang van de minderjarige is om hem te ontmoeten. Het NIFP benadrukt daarbij dat het noodzakelijk is dat deze ontmoetingen telkens begeleid plaatsvinden, ook op langere termijn.
Uit het raadsrapport komt onder meer naar voren dat de raad, naar aanleiding van het NIFP-onderzoek en de gesprekken met de ouders, van mening is dat een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige niet in haar belang is. De raad is bovendien van mening dat het in dit stadium niet reëel is toe te werken naar contacten met de vader in de toekomst, zoals het NIFP voorstaat. De raad acht de vader daartoe niet in staat, gezien zijn persoonlijke problematiek. Elke poging hiertoe zal momenteel naar verwachting van de raad leiden tot een teleurstelling, welke schadelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige. De raad acht het wel noodzakelijk dat de beladenheid die de minderjarige rondom de vader ervaart, door de moeder wordt weggenomen. De raad adviseert haar dan ook met klem in zoverre het advies van het NIFP op te volgen door jegens de minderjarige duidelijkheid te scheppen over waarom zij de vader niet ziet, hetgeen niet betekent dat hij niet om haar geeft. De minderjarige heeft er volgens de raad immers recht op te weten wie haar vader is.
10. In aansluiting op bovenstaande onderzoeksresultaten is ter terechtzitting namens de vader erkend dat de vader op dit moment wordt overspoeld door (persoonlijke) problemen. De vader kampt onder meer met psychische problemen, waarvoor hij behandeling nodig heeft. Daarbij speelt ook een rol dat de vader de minderjarige al jaren niet heeft gezien, en er een langdurige juridische strijd rondom haar gaande is, hetgeen sporen bij hem hebben achtergelaten. De vader kampt daarnaast met enorme financiële problemen (hij is zijn uitkering kwijtgeraakt als gevolg van een erfrechtkwestie), waarvoor hij eveneens juridische bijstand ontvangt.
11. Het hof stelt op grond van het vorenstaande vast dat de situatie van de vader thans verre van stabiel is en dat op dit moment onduidelijk is wanneer daarin mogelijk een verbetering zal komen. Voorts stelt het hof vast dat het leven van de minderjarige op dit moment wel stabiel is en dat het naar omstandigheden goed met haar gaat. Het hof acht het in het belang van de minderjarige dat de rust en de stabiliteit in haar leven zoveel mogelijk gecontinueerd worden. Het hof is onder de gegeven omstandigheden van oordeel dat (het vaststellen van) een begeleide dan wel onbegeleide omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige op dit moment in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige, zodat de vader het recht op omgang van de minderjarige moet worden ontzegd. Het hof geeft de vader in overweging de komende tijd rust te creëren in zijn eigen leven en te werken aan zijn eigen welzijn, zodat in de toekomst mogelijk een vorm van contact tussen hem en minderjarige kan ontstaan.
12. De rechtbank heeft het verzoek van de vader tot omgang afgewezen. Gelet hierop zal het hof de beschikking van 27 maart 2012 van de rechtbank Haarlem bekrachtigen.
13. Nu de Hoge Raad de beschikking van 19 maart 2013 van het hof Amsterdam volledig heeft vernietigd, zal het hof hierna ook ingaan op de informatieregeling en de proceskostenveroordeling.
Informatieregeling
14. Het hof is van oordeel dat het vaststellen van een informatieregeling niet strijdig is met de belangen van de minderjarige. Ook de raad acht het blijkens het raadsrapport van belang dat de moeder de vader informeert over de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof is niet gebleken dat de moeder zich thans verzet tegen de informatieregeling zoals de rechtbank Haarlem die bij beschikking van 27 maart 2012 heeft vastgesteld. Het hof zal die beschikking dan ook in zoverre bekrachtigen.
Proceskostenveroordeling
15. Het hof zal - zoals te doen gebruikelijk in familiezaken - de kosten van de procedure bij het hof Amsterdam compenseren, nu het hof niet van zodanige omstandigheden is gebleken dat hiervan moet worden afgeweken. In het verlengde hiervan zal het hof de proceskosten van de onderhavige procedure eveneens compenseren. Tegen de door de Hoge Raad uitgesproken kostenveroordeling staat naar het oordeel van het hof geen rechtsmiddel open, zodat het hof in zoverre voorbij gaat aan het daarop betrekking hebbende verzoek van de moeder.
Kosten deskundige
16. Bij beschikking van 26 augustus 2015 heeft het hof, na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld te reageren op de factuur van de deskundige, de vergoeding van de deskundige vastgesteld op hetgeen door deze is verzocht, te weten: € 8.311,25 (inclusief omzetbelasting). Het hof heeft daarbij bepaald dat de kosten van de deskundige voorlopig ten laste van ’s Rijks kas komen. De vraag is wie die kosten moet dragen. In het onderhavige geval zullen de kosten van het onderzoek voor rekening van de Staat moeten blijven in verband met het volgende.
Het hof neemt in aanmerking, dat van de rechter een actieve opstelling in problematische omgangszaken mag worden verwacht en dat dit meebrengt dat in bepaalde gevallen ook - kostbaar - deskundigenonderzoek dient plaats te vinden. In het onderhavige geval is echter verzuimd voorafgaand aan de opdracht partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over het deskundigenbericht en de daarmee verband houdende kosten en voor wiens rekening die zouden moeten komen. Dit acht het hof dermate ernstig, dat de kosten van het bericht in het onderhavige geval voor rekening van de Staat dienen te blijven. Dat partijen in het kader van de betaling van de factuur in de gelegenheid zijn te reageren op de specificatie van de factuur van het NIFP maakt een en ander niet anders. Zij behoefden op dat moment immers niet erop bedacht te zijn dat zonder voorafgaand hoor en wederhoor de kosten voor hun rekening zouden komen.
17. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
na verwijzing door de Hoge Raad:
bekrachtigt de beschikking van 27 maart 2012 van de rechtbank Haarlem;
bepaalt dat de kosten van het deskundigenbericht van € 8.311,25 voor rekening van de Staat blijven;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure bij het hof Amsterdam en de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. van Nievelt, L.F.A. Husson en A.E. Sutorius-van Hees, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2016.