Gerechtshof Den Haag, 15-07-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1408, BK-21/00082 en BK-21/00083
Gerechtshof Den Haag, 15-07-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1408, BK-21/00082 en BK-21/00083
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 15 juli 2021
- Datum publicatie
- 16 augustus 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2021:1408
- Zaaknummer
- BK-21/00082 en BK-21/00083
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Waarde van woning op basis van vergelijkingsmethode aannemelijk gemaakt. Belanghebbende heeft van het inzagerecht geen gebruik gemaakt, hoewel wel meermaals de gelegenheid is geboden (art. 7:4 lid 2 en 3 Awb). Alsdan bestaat geen recht om desgevraagd afschriften van ter inzage gelegde stukken te verkrijgen (art. 7:4 lid 4 Awb).
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-21/00082 en BK-21/00083
in het geding tussen:
(gemachtigde: A. Bakker)
en
het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 7 januari 2021, nummers ROT 19/2029 en ROT 19/2030.
Procesverloop
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2016 en 1 januari 2017 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2017 respectievelijk het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 385.000 respectievelijk € 391.000.
Belanghebbende heeft tegen beide beschikkingen bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is voor beide beroepen een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier tweemaal een griffierecht geheven van € 134. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een nader stuk met bijlagen ingediend, dat door het Hof is ontvangen op 8 juni 2021. Het stuk is doorgezonden naar de Heffingsambtenaar.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 juni 2021. De Heffingsambtenaar is verschenen en de gemachtigde van belanghebbende heeft deelgenomen aan de zitting via Skype, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof.
Feiten
De onroerende zaak betreft een vrijstaande woning (bouwjaar 2016), met een wooninhoud van 543 m3 met garage en carport, gelegen op een perceel van 522 m2.
Blijkens informatie uit het kadaster hebben belanghebbende en haar echtgenoot de eigendom van het perceel verkregen op 20 oktober 2015 voor een koopsom van € 131.000.
In het bezwaarschrift heeft belanghebbende verzocht om toezending van de grondstaffels en een uitgebreid taxatieverslag.
Na het hoorgesprek op 20 augustus 2018 heeft belanghebbende bij e-mails van 15 november en 3 december 2018 verzocht om toezending van de grondstaffels en de matrices. De Heffingsambtenaar heeft hierop geantwoord dat een afspraak kon worden gemaakt om de gegevens op zijn kantoor in te komen zien. Van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.
Oordeel van de Rechtbank
De Rechtbank heeft voor het jaar 2017 onder andere het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
"3. Eiseres voert aan dat verweerder heeft nagelaten een matrix en grondstaffels over te
leggen. Verweerder stelt dat eiseres na de hoorzitting om deze informatie heeft verzocht. Na
deze vraag heeft verweerder meerdere keren per mail en later telefonisch tijdens een andere
hoorzitting laten weten dat de stukken ter inzage op kantoor liggen en dat hij uiterlijk
16 november 2019 kan laten weten wanneer hij langskomt om de gevraagde stukken in te
zien.
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde diverse malen is gemeld dat de op de
zaak betrekking hebbende stukken een week voor de hoorzitting ter inzage lagen op het
kantoor van verweerder. Vermeld is dat de gemachtigde contact kon opnemen voor het
maken van een afspraak om de stukken in te zien. Van die mogelijkheid heeft de
gemachtigde geen gebruik gemaakt.
Omdat verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage heeft
gelegd, heeft verweerder voldaan aan het bepaalde in artikel 7:4, tweede lid, van de
Algemene wet bestuursrecht. Er is geen rechtsregel die verweerder gebiedt om alle stukken
aan de gemachtigde toe te sturen. Dat hij er voor heeft gekozen om de stukken niet in te zien,
komt voor eigen risico.
4. In geschil is verder of verweerder de waarde van de onroerende zaak op de
waardepeildatum 1 januari 2017 op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Eiseres stelt dat dit
het geval is en voert aan dat de waarde € 331.000,- bedraagt. Verweerder is van mening dat
hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
5. De onroerende zaak betreft een vrijstaande woning (bouwjaar 2016), met een
wooninhoud van 543 m3 met garage en carport, gelegen op een perceel van 522 m2.
6. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de
onroerende zaak bepaald op de waarde die eraan moet worden toegekend indien de volle en
onbezwaarde eigendom ervan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in
de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen
nemen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WOZ blijkt dat de WOZ-waarde
gelijk dient te zijn aan de prijs die de meest biedende koper betaalt na de meest
geschikte voorbereiding.
7. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak
niet te hoog heeft vastgesteld. Met de door hem overgelegde matrix alsmede foto’s met een
toelichting daarbij en de daarop ter zitting gegeven toelichting slaagt verweerder daarin.
8. De in de matrix vermelde vergelijkingsobjecten zijn bruikbaar bij de waardering,
omdat deze op de belangrijkste waardebepalende kenmerken, zoals ligging, type, bouwjaar,
inhoud, oppervlakte en onderhoudstoestand voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende
zaak. Hiervan uitgaande zou de waarde van de onroerende zaak op de toestandsdatum van
1 januari 2017 € 396.000,- bedragen. Door de WOZ-waarde vast te stellen op € 385.000,-
heeft verweerder deze niet te hoog vastgesteld.
9. Voor zover eiseres beoogt te betogen dat uitgegaan moet worden van het eigen
aankoopcijfer van € 241.000,-, faalt dit betoog. Verweerder stelt ter zitting dat de woning
waarschijnlijk in 2015 is gekocht. Het moest nog gebouwd worden. Dit aankoopcijfer heeft
wellicht enkel betrekking op de woning en niet op de ondergelegen grond. Deze zou al
ongeveer € 150.000,- hebben moeten kosten. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat het door
eiseres genoemde bedrag de koopprijs is van zowel de grond als de woning. Door eiseres
wordt dit verder ook niet nader onderbouwd."
De Rechtbank heeft voor het jaar 2018 onder andere het volgende overwogen, waarbij de Heffingsambtenaar is aangeduid als verweerder:
"8. De in de matrix vermelde vergelijkingsobjecten zijn bruikbaar bij de waardering,
omdat deze op de belangrijkste waardebepalende kenmerken, zoals ligging, type, bouwjaar,
inhoud, oppervlakte en onderhoudstoestand voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende
zaak. Hiervan uitgaande zou de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum van
1 januari 2017 € 409.000,- bedragen. Door de WOZ-waarde vast te stellen op € 391.000,-
heeft verweerder deze niet te hoog vastgesteld."