Gerechtshof Leeuwarden, 04-03-2005, AS9308, BK 187/03 Inkomstenbelasting
Gerechtshof Leeuwarden, 04-03-2005, AS9308, BK 187/03 Inkomstenbelasting
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 maart 2005
- Datum publicatie
- 9 maart 2005
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2005:AS9308
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2006:AV0826
- Zaaknummer
- BK 187/03 Inkomstenbelasting
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 6:5, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 6:6, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 25, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 27e, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 47, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 49
Inhoudsindicatie
In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
a. Heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
b. Heeft de inspecteur de door de belanghebbende in zijn aangifte op zijn inkomsten in aftrek gebrachte kosten en de op zijn onzuivere inkomen in mindering gebrachte aftrekposten terecht niet in aanmerking genomen?
Uitspraak
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 187/03 4 maart 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: aanslag IB/PV) voor het jaar 2000 alsmede de hem opgelegde aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (: aanslag WAZ).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan de belanghebbende is met dagtekening 15 oktober 2002 voor het jaar 2000 een aanslag IB/PV opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 76.034,--. Tevens is aan de belanghebbende met dagtekening 15 oktober 2002 een aanslag WAZ opgelegd naar een premie-inkomen van ƒ 74.960,--.
1.2. Op 22 november 2002 heeft de belanghebbende tegen de onder punt 1.1 genoemde aanslagen een bezwaarschrift ingediend. Bij de bestreden uitspraak van 13 januari 2003 heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een pro forma beroepschrift (met bijlagen), dat op 24 februari 2003 bij het gerechtshof is ingekomen. Bij brief, ingekomen bij het gerechtshof op 30 mei 2003, heeft de belanghebbende zijn beroepschrift aangevuld met de gronden van het beroep. Het gerechtshof heeft tevens een aantal bij het beroepschrift behorende producties van de belanghebbende ontvangen.
1.4. De inspecteur heeft op 21 augustus 2003 een verweerschrift (met bijlagen) bij het gerechtshof ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 10 januari 2005, gehouden te Assen, alwaar aanwezig waren de inspecteur, bijgestaan door een collega. De gemachtigde van de belanghebbende van wie het gerechtshof vóór de zitting een ontvangstbevestiging met handtekening betreffende de aan hem (aangetekend) gezonden uitnodiging voor de zitting retour heeft ontvangen, is – zonder kennisgeving van verhindering – niet ter zitting verschenen. De voorzitter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. De belanghebbende, gehuwd met mevrouw A, heeft voor het jaar 2000 een aangifte IB/PV ingediend naar een belastbaar inkomen van negatief ƒ 6.302,--. De aangifte is verzorgd door Administratiekantoor B te L.
2.2. In deze aangifte heeft de belanghebbende aangegeven winst uit onderneming te hebben genoten tot een bedrag van ƒ 32.915,--.
2.3. De belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag van ƒ 20.313,-- opgevoerd als hypotheekrente en kosten van hypothecaire geldleningen die zijn gebruikt voor aankoop, verbetering en/of onderhoud van de eigen woning(en). Als rente van schulden en kosten van geldleningen, anders dan in verband met de eigen woning, heeft de belanghebbende een bedrag van ƒ 4.186,-- op zijn onzuivere inkomen in aftrek gebracht. Tevens heeft de belanghebbende op zijn onzuivere inkomen een bedrag van ƒ 1.721,-- als aftrekbare giften in mindering gebracht. Verder heeft de belanghebbende in zijn aangifte zelfstandigenaftrek ten bedrage van ƒ 16.950,-- alsmede meewerkaftrek ten bedrage van ƒ 659,-- geclaimd.
2.4. De belanghebbende heeft in zijn aangifte aangegeven in het jaar 2000 verzekerd te zijn geweest voor de WAZ. Als heffingsgrondslag voor de WAZ heeft hij een bedrag van ƒ 3.915,--- ingevuld.
2.5. Bij brief van 19 juni 2002, gericht aan belanghebbendes toenmalige gemachtigde de heer C, heeft de inspecteur om informatie verzocht over belanghebbendes aangifte IB/PV voor het jaar 2000. De inspecteur heeft de gemachtigde van de belanghebbende bij deze brief meegedeeld dat de Belastingdienst/Ondernemingen Emmen negatief heeft gereageerd op belanghebbendes verzoek om met betrekking tot het jaar 1999 als ondernemer te worden aangemerkt. De gemachtigde van de belanghebbende is verzocht aan te geven welke wijzigingen er ten opzichte van 1999 zijn waaruit zou moeten blijken dat de belanghebbende in het jaar 2000 wel aan de criteria voor het ondernemerschap voldoet. Verder heeft de inspecteur bij deze brief onder meer gevraagd om met betrekking tot de door de belanghebbende in de aangifte opgevoerde aftrekbare kosten en aftrekposten originele bewijsstukken op te sturen. De gemachtigde van de belanghebbende is verzocht om vóór 9 juli 2002 te reageren.
2.6. Op 8 juli 2002 heeft de gemachtigde van de belanghebbende telefonisch gevraagd om uitstel voor de beantwoording van de onder punt 2.5 bedoelde brief. De inspecteur is tegemoet gekomen aan dit verzoek door uitstel te verlenen tot 15 augustus 2002.
2.7. Bij het uitblijven van een reactie heeft de inspecteur zijn verzoek om informatie bij brief van 15 augustus 2002 herhaald. De inspecteur heeft hierbij de gemachtigde van de belanghebbende verzocht de gevraagde informatie vóór 23 augustus 2002 te verstrekken. De inspecteur heeft in deze brief gewezen op het bepaalde in de artikelen 47, 49, 25, 27e, 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: AWR). De inspecteur heeft een afschrift van deze brief aan de belanghebbende gezonden.
2.8. De belanghebbende heeft op de onder punt 2.7 bedoelde brief gereageerd bij fax, gedateerd 23 augustus 2002, waarin hij heeft vermeld dat hij de gevraagde informatie niet wil verstrekken. Verder heeft hij in deze fax onder meer aangegeven een afspraak te willen maken. Op 18 september 2002 is vervolgens een bespreking gepland. Deze bespreking heeft er niet toe geleid dat enige van de gevraagde informatie is verstrekt. Diezelfde middag is telefonisch met de belanghebbende afgesproken dat hij tot uiterlijk in week 39 van 2002 relevante informatie nog schriftelijk kan aanleveren. Op 24 september 2002 heeft de belanghebbende telefonisch met een medewerker van de belastingdienst afgesproken dat uiterlijk op 27 september 2002 de gevraagde informatie aan de belastingdienst ter beschikking moet zijn gesteld. Omdat de inspecteur op 27 september 2002 de gevraagde gegevens nog niet had ontvangen, heeft de inspecteur aan de belanghebbende op die datum een zogenoemde afwijkingsbrief gezonden. In deze brief heeft de inspecteur aangegeven dat hij heeft besloten van de ingediende aangifte af te wijken. Het in deze brief berekende belastbaar inkomen bleek, na verwerking van de correcties in het computersysteem, niet juist te zijn. Daarom heeft de inspecteur bij brief van 3 oktober 2002 aan de belanghebbende een verbeterde versie van de brief van 27 september 2002 toegestuurd.
2.9. In de brief van 3 oktober 2002 heeft de inspecteur vermeld dat hij de door de belanghebbende als winst uit onderneming aangegeven inkomsten (ontvangen giften) ad ƒ 74.960,-- heeft aangemerkt als inkomsten uit werkzaamheden die niet in dienstbetrekking zijn verricht. De door de belanghebbende in verband met deze inkomsten opgevoerde kosten heeft de inspecteur daarbij niet in aftrek toegelaten, omdat de belanghebbende de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd. Omdat volgens de inspecteur geen sprake is van winst uit onderneming, heeft de inspecteur de belanghebbende de zelfstandigenaftrek alsmede de meewerkaftrek onthouden. Verder heeft de inspecteur wegens het ontbreken van de gevraagde originele bewijsstukken de overige onder punt 2.3 bedoelde aftrekbare kosten en aftrekposten niet in aftrek toegelaten. Het belastbare inkomen heeft de inspecteur berekend op een bedrag van ƒ 76.034,--.
2.10. Met dagtekening 15 oktober 2002 heeft de inspecteur aan de belanghebbende een aanslag IB/PV opgelegd naar een belastbaar inkomen – zoals vermeld in de brief van 3 oktober 2002 – van
ƒ 76.034,--. Tevens heeft de inspecteur met dagtekening 15 oktober 2002 aan de belanghebbende een aanslag WAZ opgelegd naar een premie-inkomen van ƒ 74.960,--.
2.11. Op 22 november 2002 heeft de belanghebbende per fax een bezwaarschrift ingediend tegen de onder punt 2.10 bedoelde aanslagen. Hierin heeft hij onder meer aangegeven alsmede bezwaar te maken “voor het afwijzen van de aftrekposten inzake zelfstandige”. Verder heeft hij uitdrukkelijk aangegeven dat hij het bezwaarschrift persoonlijk wil motiveren.
2.12. Bij brief van 25 november 2002 heeft de inspecteur de belanghebbende verzocht het bezwaarschrift uiterlijk vóór 9 december 2002 schriftelijk te motiveren. Bij brief van 9 december 2002 (abusievelijk gedateerd 25 november 2002) heeft de inspecteur aan de belanghebbende een rappel gestuurd, waarbij de belanghebbende is verzocht het bezwaarschrift vóór 16 december 2002 alsnog te motiveren. Bij fax van 16 december 2002 heeft de belanghebbende vervolgens verzocht om verder uitstel. Bij brief van 16 december 2002 heeft de inspecteur verzocht om het bezwaarschrift vóór 6 januari 2003 te motiveren. Daarbij heeft de inspecteur aangegeven dat geen verder uitstel zal worden verleend.
2.13. Door of namens de belanghebbende is op 6 januari 2003 een aan mevrouw D gericht schrijven met bijlagen aan de balie van het kantoor Groningen/Kempkensberg van de Belastingdienst/Noord afgegeven. De bijlagen betreffen onder meer kopieën van hypotheekakten en kopieën van bankafschriften. Er zijn geen originele bescheiden bijgevoegd.
2.14. Bij brief van 13 januari 2003 heeft de inspecteur uitspraak gedaan op belanghebbendes bezwaarschrift. Daarbij heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Als reden hiervoor heeft de inspecteur aangegeven dat de belanghebbende geen gemotiveerd bezwaarschrift heeft ingediend binnen de gestelde termijn. Het onder punt 2.13 bedoelde schrijven met bijlagen heeft de inspecteur ambtshalve beoordeeld. Dit schrijven heeft de inspecteur geen afdoende informatie gegeven om de reeds vanaf 19 juni 2002 openstaande vragen te beantwoorden. Derhalve heeft de inspecteur de aanslag IB/PV gehandhaafd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
a. Heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
b. Heeft de inspecteur de door de belanghebbende in zijn aangifte op zijn inkomsten in aftrek gebrachte kosten en de op zijn onzuivere inkomen in mindering gebrachte aftrekposten terecht niet in aanmerking genomen?
3.2. De belanghebbende is van mening dat de inspecteur zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verder stelt hij zich op het standpunt dat de inspecteur de bewijslast bij hem legt, zonder dat de inspecteur eigen onderzoek heeft verricht. De belanghebbende heeft aangegeven af te zien van de giftenaftrek, omdat er geen bewijzen zijn. Hij heeft zijn belastbaar inkomen herberekend op een bedrag van negatief ƒ 3.118,--. Het premie-inkomen voor de WAZ heeft de belanghebbende berekend op een bedrag van ƒ 32.079,--.
3.3. De inspecteur volhardt in zijn standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Verder stelt hij zich op het standpunt dat, nu de belanghebbende de gevraagde originele bescheiden niet heeft overgelegd, de door de belanghebbende opgevoerde aftrekbare kosten en aftrekposten terecht niet in aanmerking zijn genomen.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting zijn daaraan geen argumenten toegevoegd.
4. De rechtsoverwegingen
4.1. Naar het oordeel van het gerechtshof kan, gelet op de inhoud van het op 22 november 2002 ingediende bezwaarschrift, dat een summiere en wellicht minder adequate motivering van het bezwaar bevat, niet worden gezegd dat het bezwaar ongemotiveerd was. Nu ook overigens aan de in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (: Awb) was voldaan, heeft de inspecteur ten onrechte het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb toegepast en belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. In zoverre is belanghebbendes beroep derhalve gegrond.
4.2. Ingevolge artikel 47 van de AWR is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn alsmede de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – zulks ter keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Artikel 49 van de AWR bepaalt dat de gegevens en inlichtingen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur – en binnen een door de inspecteur te stellen termijn.
4.3. Artikel 25, zesde lid, van de AWR bepaalt – voor zover hier van belang – dat indien het bezwaar is gericht tegen een aanslag met betrekking tot welke niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 47 en 49 van de AWR, bij de uitspraak op het bezwaarschrift de belastingaanslag wordt gehandhaafd, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de belastingaanslag onjuist is.
4.4. Uit de vaststaande feiten volgt (zie punt 2.5 tot en met 2.8) dat de inspecteur de (gemachtigde van de) belanghebbende sinds 19 juni 2002 herhaaldelijk om informatie heeft gevraagd over belanghebbendes aangifte IB/PV voor het jaar 2000. Daarbij heeft de inspecteur onder meer gevraagd om toezending van originele bewijsstukken. Eerst op 6 januari 2003 heeft de belanghebbende aan de inspecteur enige stukken overgelegd (zie punt 2.13). De gevraagde originele bewijsstukken heeft de belanghebbende evenwel nimmer aan de inspecteur verstrekt. Het gerechtshof is – gelet op deze gang van zaken – van oordeel dat de belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 47 en 49 van de AWR. Het gerechtshof merkt hierbij op dat de inspecteur ten tijde van de aanslagregeling ten aanzien van het door de belanghebbende gestelde ondernemerschap dan wel ten aanzien van de door de belanghebbende op zijn inkomsten in aftrek gebrachte kosten alsmede de op zijn onzuivere inkomen in mindering gebrachte aftrekposten niet gehouden was een eigen onderzoek te verrichten dan wel een boekenonderzoek in te stellen; het lag naar het oordeel van het gerechtshof op de weg van de belanghebbende hieromtrent zelf een onderbouwing te geven. Nu de belanghebbende in de bezwaarfase evenmin de door de inspecteur ten tijde van de aanslagregeling gevraagde informatie heeft verschaft en ook anderszins geen adequate gegevens en inlichtingen heeft verstrekt, had de inspecteur bij de bestreden uitspraak de onderhavige aanslagen moeten handhaven en het bezwaar ongegrond moeten verklaren.
4.5. Het gerechtshof overweegt dat de belanghebbende in de beroepsfase ter onderbouwing van zijn standpunt en het door hem voorgestane belastbare inkomen slechts summiere gegevens in het geding heeft gebracht. Originele bescheiden heeft de belanghebbende niet kunnen overleggen. De belanghebbende heeft hiertoe gesteld dat de boekhouder van de belanghebbende, de heer E, in het voorjaar van 2002 is overleden en dat zijn kantoor inmiddels is overgedragen en de bescheiden niet meer beschikbaar zijn. Het gerechtshof is hieromtrent van oordeel dat de belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor het bewaren van bescheiden die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn, zodat belanghebbendes stelling hem niet kan baten. Hierbij merkt het gerechtshof op dat gesteld noch gebleken is dat de originele bescheiden geheel buiten belanghebbendes schuld om niet meer beschikbaar zijn. Naar het oordeel van het gerechtshof heeft de belanghebbende in de beroepsfase niet laten blijken dat de door hem genoten inkomsten (ontvangen giften) dienen te worden aangemerkt als winst uit onderneming. Met betrekking tot belanghebbendes stelling dat hij uit de omstandigheid dat aan hem voor het jaar 2000 een aanslag WAZ is opgelegd concludeert dat de inspecteur hem als zelfstandige erkent, overweegt het gerechtshof dat ook de beroepsbeoefenaar die anders dan uit dienstbetrekking inkomsten uit tegenwoordige arbeid geniet, verzekerd is op grond van de WAZ. Belanghebbendes conclusie kan het gerechtshof derhalve niet volgen. Nu niet gebleken is dat sprake is van ondernemerschap, kan naar het oordeel van het gerechtshof geen zelfstandigen- en meewerkaftrek worden toepast. Het gerechtshof is van oordeel dat de belanghebbende ten aanzien van de door hem op zijn inkomsten (betreffende de ontvangen giften, die door de inspecteur zijn aangemerkt als inkomsten uit werkzaamheden die niet in dienstbetrekking zijn verricht, alsmede de inkomsten uit eigen woning) in aftrek gebrachte kosten (onder meer vervoerskosten en rente ter zake van de eigen woning) onvoldoende verifieerbare gegevens in het geding heeft gebracht, zodat het gerechtshof niet is gebleken dat daadwerkelijk sprake is van op de betreffende inkomsten drukkende kosten. Ook met betrekking tot de door de belanghebbende als aftrekpost opgevoerde rente van (consumptieve) schulden heeft de belanghebbende naar het oordeel van het gerechtshof onvoldoende gegevens in het geding gebracht op grond waarvan zou kunnen blijken dat hij recht heeft op deze aftrekpost.
4.6. Gelet op het onder punt 4.5 overwogene en het bepaalde in artikel 27e van de AWR heeft de belanghebbende niet doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is in zoverre de hoogte van het belastbare inkomen en het premie-inkomen in geding zijn. Ook overigens ziet het gerechtshof geen reden voor verlaging van de onderhavige aanslagen. In zoverre treft belanghebbendes beroep derhalve geen doel.
5. De conclusie
Het beroep is in zoverre gegrond dat de belanghebbende alsnog ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn bezwaar. Voor het overige is het beroep ongegrond en dienen de aanslagen, zoals die door de inspecteur zijn vastgesteld, te worden gehandhaafd.
6. De proceskosten:
Nu de uitspraak van de inspecteur slechts op formele gronden wordt vernietigd en de aanslagen geheel gehandhaafd blijven, acht het gerechtshof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
7. De beslissing
Het gerechtshof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
verklaart de belanghebbende alsnog ontvankelijk in zijn bezwaar;
handhaaft de aanslag IB/PV tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 76.034,--;
handhaaft de aanslag WAZ tot een aanslag berekend naar een premie-inkomen van ƒ 74.960,--;
verstaat dat de Staat der Nederlanden het door de belanghebbende betaalde griffierecht ad € 29,-- aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld op 4 maart 2005 door mr. F.J.W. Drion, raadsheer, plaatsvervangend lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde raadsheer en voornoemde griffier.
Op 9 maart 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.