Home

Gerechtshof Leeuwarden, 25-05-2007, BA6086, BK 82/06 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 25-05-2007, BA6086, BK 82/06 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
25 mei 2007
Datum publicatie
31 mei 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2007:BA6086
Zaaknummer
BK 82/06 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaar- en beroepsprocedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Belastingkamer

Kenmerk: 06/00082

Uitspraakdatum: 25 mei 2007

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X

wonende te Z, belanghebbende

gemachtigde A

tegen de uitspraak in de zaak AWB 06/40 van de rechtbank Leeuwarden van 7 juli 2006 in het geding tussen

de belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen, de inspecteur

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 30 september 2005 aan belanghebbende over het jaar 2003 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.203,-- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.455,--.

Namens belanghebbende is hiertegen een bezwaarschrift ingediend.

Bij uitspraak van 8 december 2005 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. Het verzoek om toekenning van een kostenvergoeding in verband met de bestuurlijke voorprocedure heeft de inspecteur afgewezen.

Bij uitspraak van 7 juli 2006, verzonden op 10 juli 2006, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen namens belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.622,-- en de beslissing op het verzoek om kostenvergoeding bestuurlijke voorprocedure gehandhaafd. Van belanghebbende was ter zake van het beroep bij de rechtbank geen griffierecht geheven, zodat geen vergoeding van griffierecht is gelast. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

Tegen deze uitspraak is namens belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift van belanghebbende (met bijlagen) is ingediend op 11 juli 2006. De gronden van het beroep heeft het hof op 7 augustus 2006 ontvangen. De inspecteur heeft op 18 oktober 2006 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

De eerste meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2007.

Aldaar zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde A, alsmede namens de inspecteur de heer B, bijgestaan door C. De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgelezen en overgelegd. De inspecteur heeft geen bezwaar gemaakt tegen overlegging van de daarbij gevoegde bijlage.

Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.

2.1 Belanghebbende is geboren op .. februari 19.. en gehuwd met mevrouw D.

2.2 In de aangifte IB/PV 2003 is een bedrag van € 1.036,-- in aftrek gebracht ter zake van betaalde premie voor een lijfrente. Bij de aanslagregeling zijn hier vragen over gesteld. Uit de ter zake namens belanghebbende verstrekte informatie, maakte de inspecteur op dat sprake was van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule (hierna: de polis), gesloten vóór 1 januari 1992, waarvan de premies sinds 2001 niet meer aftrekbaar zijn. Bij brief van 30 augustus 2005 heeft de inspecteur dit aan belanghebbendes gemachtigde meegedeeld en hem de gelegenheid geboden hierop te reageren. Toen een reactie uitbleef is met dagtekening 30 september 2005 de onderwerpelijke aanslag opgelegd.

2.3 Tegen voormelde aanslag heeft belanghebbendes gemachtigde een bezwaarschrift ingediend. Uit het daarbij gevoegde 'polisblad 4' moet zijns inziens blijken dat de polis voldoet aan het BP 2001 en dat de betaalde premie voor aftrek in aanmerking komt. De inspecteur deelt deze mening niet en is voornemens het bezwaar af te wijzen. Bij brief van 5 december 2005 deelt hij dit gemotiveerd aan belanghebbendes gemachtigde mee. Tevens gunt hij de gemachtigde een reactietermijn van ca. drie weken. Nadat de gemachtigde op 6 december 2005 telefonisch te kennen had gegeven dat het bezwaarschrift kon worden afgewerkt en dat beroep zou worden ingesteld, heeft de inspecteur op 8 december 2005 uitspraak gedaan (zie onder 1 hiervoor).

2.4 Tegen voormelde uitspraak van de inspecteur is namens belanghebbende beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is een 'polisblad 000' gevoegd. Dit polisblad is voor de inspecteur aanleiding om de premie van € 1.036,-- alsnog in aftrek toe te staan omdat daaruit blijkt dat de polis aan alle voorwaarden voor aftrek voldoet. De rechtbank volgt partijen in hun conclusie dat de premie voor aftrek in aanmerking komt, doch vermeldt in zijn uitspraak een hoger belastbaar inkomen uit werk en woning dan bij de aanslag was vastgesteld.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaar- en beroepsprocedure. Tussen partijen is niet in geschil dat de betaalde premie voor aftrek in aanmerking komt en dat de aanslag vermindert dient te worden tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.167,-- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.455,--.

3.2 Belanghebbende heeft op gronden, gelijk vervat in de van hem afkomstige gedingstukken, het standpunt ingenomen dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding. Hij wijst erop dat hij de gevraagde informatie tijdig en juist heeft verstrekt. De inspecteur heeft onrechtmatig gehandeld nu de uitspraak op bezwaar door de rechtbank is vernietigd.

3.3 De inspecteur is daartegenover op gronden, gelijk weergegeven in de van hem afkomstige gedingstukken, van mening dat belanghebbende geen recht heeft op een proceskostenvergoeding. Belanghebbende is ruimschoots in de gelegenheid gesteld om tijdig de juiste informatie te verstrekken. Hij heeft dit niet gedaan. Daardoor is het aan belanghebbende zelf te wijten dat pas achteraf is gebleken dat de aanslag tot een te hoog bedrag was vastgesteld.

3.4 Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1 Ten aanzien van het onder 3.1 vermelde geschilpunt is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat belanghebbende geen recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure en de beroepsprocedure bij de rechtbank. Het gerechtshof deelt dit oordeel en overweegt daartoe het volgende.

Gelet op stukken die namens belanghebbende - daartoe door de inspecteur in de gelegenheid gesteld zoals omschreven onder 2.2 en 2.3 - bij aanslagregeling zijn overgelegd is de inspecteur, naar het oordeel van het hof, op goede gronden afgeweken van belanghebbendes aangifte. Ook in de bezwaarfase heeft de inspecteur juist gehandeld. Anders dan de belanghebbende voorstaat kan uit 'polisblad 4' namelijk niet zonder meer worden opgemaakt dat de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule tijdig is aangepast aan het regiem van de Wet inkomstenbelasting 2001. Steeds heeft de inspecteur de (gemachtigde van) belanghebbende uitgelegd waarom de overgelegde bescheiden onvoldoende waren om de gevraagde aftrek toe te staan. Desondanks is namens belanghebbende pas in de beroepsfase het stuk overgelegd op grond waarvan hij in het gelijk is gesteld. Gesteld noch gebleken is dat dit niet op een eerder moment had gekund. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van het hof de uiteindelijke vermindering van de aanslag niet worden aangemerkt als een onrechtmatige daad jegens de belanghebbende. De belanghebbende heeft het geheel aan zichzelf te wijten dat niet aanstonds een juiste aanslag is opgelegd. Het hof acht het aannemelijk dat de inspecteur de aanslag conform de aangifte zou hebben vastgesteld wanneer tijdig de juiste gegevens zouden zijn verstrekt. De inspecteur treft in deze geen enkel verwijt, zodat de rechtbank terecht geen vergoeding voor proceskosten heeft toegekend.

4.2 Weliswaar heeft de gemachtigde van belanghebbende gesteld dat alle stukken, waaronder 'polisblad 000', juist en tijdig zijn verstrekt, maar deze stelling heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd.

4.3 Gelet op het onder 4.1 overwogene bestaat er naar het oordeel van het hof in beginsel ook geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding ter zake van het hoger beroep. Omdat de uitspraak van de rechtbank echter, gelet op het onder 2.4 en 3.1 vermelde, vernietigd moet worden, zal het hof niettemin een proceskostenvergoeding toekennen voor hoger beroep.

4.4 Het onder 4.3 overwogene leidt tot de slotsom dat belanghebbendes hoger beroep gegrond is. Met toepassing van wegingsfactor 0,25 wegens het zeer lichte gewicht van de zaak (onjuist dictum van de rechtbank) bepaalt het hof de kosten op € 161,-- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand ter zake van het hoger beroep, welke kosten door de Staat der Nederlanden dienen te worden gedragen.

5. De beslissing

Het gerechtshof

vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak op het bezwaarschrift, behoudens voor zover het de beslissing betreft aangaande de proceskostenvergoeding;

vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.167,-- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.455,--;

gelast dat de Staat der Nederlanden aan belanghebbende vergoedt het door deze betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep van € 105,--;

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep voor een bedrag van € 161,-- en

wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden.

Aldus vastgesteld op 25 mei 2007 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. J. Huiskes, raadsheer, en mr. G.W.B. van Westen, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.

Op 30 mei 2007 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.