Home

Gerechtshof Leeuwarden, 26-01-2009, BH0879, 24-001360-08

Gerechtshof Leeuwarden, 26-01-2009, BH0879, 24-001360-08

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
26 januari 2009
Datum publicatie
27 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2009:BH0879
Zaaknummer
24-001360-08

Inhoudsindicatie

Verdachte wordt veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol en het rijden zonder rijbewijs tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis. Voorts zal het hof in plaats van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf een werkstraf opleggen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001360-08

Parketnummer eerste aanleg: 18-651228-07

Arrest van 26 januari 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 14 september 2007 in de strafzaak tegen:

[verdachte],

geboren op [1950] te [geboorteplaats],

wonende te [woonplaats], [adres],

verschenen in persoon.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.

Gebruik van het rechtsmiddel

De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.

Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.

Ontvankelijkheid van verdachte

Verdachte is bij vonnis van 14 september 2007 bij verstek door de politierechter in de rechtbank Groningen veroordeeld. Op 21 april 2008 is de mededeling van het vonnis aan verdachte in persoon betekend. Aan de mededeling uitspraak is een zgn. Bijsluiter Aanwenden rechtsmiddelen gehecht, waarin onder meer is gesteld dat verdachte bij het verlenen van een schriftelijke bijzondere volmacht tot het aanwenden van een rechtsmiddel aan de griffier dient in te stemmen met het namens hem in ontvangst nemen van de oproeping voor de zitting; het verlenen van instemming heeft, aldus de bijsluiter, tot gevolg dat de uitspraak van de rechter op de veertiende dag na de uitspraak onherroepelijk wordt. Verdachte heeft vervolgens een brief geschreven waarin hij kenbaar heeft gemaakt in hoger beroep te willen gaan. Deze brief is op 6 mei 2008 bij het parket in Groningen ingekomen en doorgestuurd naar de rechtbank Groningen. In de brief heeft verdachte een adres opgegeven voor de ontvangst van het afschrift van de dagvaarding. Op 6 mei 2008 is er vervolgens door een medewerker van de griffie van de rechtbank Groningen namens verdachte hoger beroep ingesteld.

Het hof stelt vast dat de inhoud van de door verdachte verleende schriftelijke bijzondere volmacht aan de medewerker ter griffie niet voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte hierin niet heeft ingestemd met het namens hem in ontvangst nemen van de oproeping door de medewerker van de griffie.

Met betrekking tot deze eis bevat de Memorie van Toelichting op de Wet Stroomlijning hoger beroep (Kamerstukken II, 2005-2006, 30 320, nr. 3, pagina 28 en pagina 53) de navolgende passages:

"Thans acht de regering het wenselijk, in het licht van de aan procespartijen redelijkerwijs te stellen eisen, te bepalen dat de verdachte die door middel van een brief een bijzondere volmacht verleent aan de griffier van een gerecht om een rechtsmiddel aan te wenden, dat slechts op deze wijze kan doen indien hij er mee instemt dat de oproeping voor de zitting aanstonds aan de griffie van dat gerecht kan worden uitgereikt en de verdachte een afschrift van de dagvaarding per post krijgt toegezonden op het door hem aangegeven adres, in welk geval de oproeping geldt als ware zij in persoon betekend. Op deze wijze wordt ondervangen, dat de verdachte door niet in persoon ter griffie te verschijnen zich onttrekt aan de uitreiking van een oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep."

"Het is de nadrukkelijke bedoeling van het nieuwe derde lid om de praktijk van het aanwenden van hoger beroep door middel van een bijzondere schriftelijke volmacht zodanig te formaliseren dat wordt voorkomen dat het aanwenden van rechtsmiddelen geschiedt in combinatie met het zich onbereikbaar houden voor gerechtelijke mededelingen "

Nu verdachte - die in de schriftelijke bijzondere volmacht een adres heeft opgegeven voor de ontvangst van het afschrift van de dagvaarding - ter terechtzitting van het hof is verschenen en hij zich derhalve niet onbereikbaar heeft gehouden voor justitie, is het hof van oordeel dat verdachtes verzuim om in de schriftelijke bijzondere volmacht aan te geven dat hij instemt met het door de griffieambtenaar voor hem in ontvangst nemen van de oproeping niet tot niet-ontvankelijkheid van het appel behoeft te leiden.

Het hof merkt op dat de verschijning van verdachte ter terechtzitting van het hof tot gevolg heeft dat dit arrest onherroepelijk wordt op de veertiende dag na de uitspraak ervan.

De vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van zestig uren, te vervangen door dertig dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof, in plaats van een last tot tenuitvoerlegging te geven van de verdachte door de rechtbank Leeuwarden op 31 januari 2006 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken, een werkstraf voor de duur van 28 uren, te vervangen door 14 dagen hechtenis, zal gelasten.

De beslissing op het hoger beroep

Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 3 februari 2007, te[plaats], in de gemeente[gemeente], als bestuurder van een voertuig, (bestelauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 265 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;

2.

hij op of omstreeks 3 februari 2007, te[plaats], in de gemeente [gemeente], terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [adres], als bestuurder een motorrijtuig, (bestelauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.

Bewezenverklaring

Het hof acht ten aanzien van verdachte bewezen dat:

1.

hij op 3 februari 2007, te [plaats], in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een voertuig, (bestelauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 265 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;

2.

hij op 3 februari 2007, te [plaats], in de gemeente [gemeente], terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, [adres], als bestuurder een motorrijtuig, (bestelauto), van die categorie heeft bestuurd.

Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.

Kwalificatie

Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:

onder 1: overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994;

onder 2: overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid

Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft een auto bestuurd terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Hij heeft zich daarnaast met die auto in het verkeer begeven, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. Door zijn handelwijze heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.

Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 oktober 2008 veelvuldig is veroordeeld ter zake van overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994.

Gelet op de ernst van de feiten en de recidive van verdachte is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel noodzakelijk is. Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte echter gesteld dat zijn persoonlijke omstandigheden zijn gewijzigd en dat hij het gebruik van alcohol heeft afgezworen.

Nu uit de verdachte betreffende justitiële documentatie niet blijkt dat verdachte sinds de onderhavige feiten opnieuw wegens het rijden onder invloed met justitie in aanraking is geweest zal het hof, conform de vordering van de advocaat-generaal, volstaan met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur en een werkstraf van na te noemen omvang.

Tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden d.d. 31 januari 2006 is verdachte onder parketnummer 17-712354-05 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 13 maart 2006.

De proeftijd is eveneens ingegaan op 13 maart 2006. De officier van justitie heeft

d.d. 13 juli 2007 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijke straf, omdat verdachte zich vóór het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde.

Het hof stelt vast dat de proeftijd nog niet was geëindigd op het moment dat verdachte de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten beging. Gelet op de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte - zoals hierboven geschetst - acht het hof het evenwel niet wenselijk de tenuitvoerlegging te gelasten van voormelde straf. Het hof zal, conform de vordering van de advocaat-generaal, in plaats daarvan een werkstraf opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 22c (oud), 22d, 57 (oud) en 63 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9 (oud) en 176 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994.

De uitspraak

HET HOF,

RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:

vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:

verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;

veroordeelt verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand;

beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast;

gelast (in plaats van het geven van een last tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf de veroordeelde voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden van 31 januari 2006) een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van achtentwintig uren met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van veertien dagen zal worden toegepast.

Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. F. Vellinga-Schootstra en mr. B.F. Keulen, in tegenwoordigheid van

mr. M. Koster als griffier, zijnde mrs. Vellinga-Schootstra en Keulen voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.