Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-06-1997, AA4146, 96/2571
Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-06-1997, AA4146, 96/2571
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 18 juni 1997
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:1997:AA4146
- Zaaknummer
- 96/2571
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde meervoudige belastingkamer
18 juni 1997
nummer 96/2571
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur der Gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam (hierna: de Inspecteur) betreffende na te noemen aanslagen.
1. Aanslagen en bezwaar
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1992 opgelegd vijf, op één aanslagbiljet verenigde, aanslagen in het aansluitrecht riolering (hierna: het rioolaansluitrecht) als bedoeld in ar-tikel 3, lid 1, van de Verordening rioolrechten 1992 (hierna: de Verordening), elk ten bedrage van / 126.
Deze aanslagen zijn, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehand-haafd.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in be-roep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam. Dit Hof heeft bij mondelinge uitspraak van 9 mei 1994, welke op verzoek van belanghebbende is vervangen door een schriftelijke uitspraak van 14 oktober 1994, de uitspraak van de Inspecteur bevestigd.
2.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdam van 14 oktober 1994 beroep in cassa-tie ingesteld. Bij arrest van 15 juli 1996, nr. 30.845, onder meer gepubliceerd in BNB 1996/331, heeft de Hoge Raad de uit-spraak van dat Hof vernietigd en het geding ter verdere behan-deling en beslissing der zaak in meervoudige kamer verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
2.3. Het Hof heeft partijen de gelegenheid geboden zich schriftelijk uit te laten over het arrest van de Hoge Raad, van welke gelegenheid beiden gebruik hebben gemaakt. Vervol-gens zijn partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op elkaars schriftelijke uitlatingen, hetgeen zij eveneens beiden hebben gedaan.
2.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 7 mei 1997, gehouden te 's-Graven-hage. Aldaar zijn verschenen (...) als gemachtigde van belang-hebbende, tot zijn bijstand vergezeld van zijn echtgenote en (...), alsmede (...) namens de Inspecteur, tot zijn bijstand vergezeld van (...), (...), (...) en (...).
Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt. Ter zitting zijn voorts door de gemachtigde van belanghebbende, alsook door de Inspecteur stukken overgelegd, zulks zonder bezwaar van de wederpartij, aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven van de inhoud daarvan kennis te ne-men en zich daarover uit te laten. Voornoemde stukken, waarvan de inhoud eveneens als hier ingelast moet worden aangemerkt, zijn door de griffier gekenmerkt 1 tot en met 11, onderschei-denlijk I tot en met IV.
3. Vaststaande feiten
3.1. In het geding na verwijzing dient te worden uitgegaan van de door het Gerechtshof te Amsterdam onder 1 en 2 van zijn uitspraak vastgestelde, in cassatie niet bestreden, feiten.
3.2. Voorts is in het onderhavige geding op grond van de schriftelijke uitlatingen van partijen en het ter zitting ver-handelde als niet meer in geschil dan wel niet of onvoldoende weersproken nog het volgende komen vast te staan.
3.3. De grachten en kanalen in Amsterdam, die deel uitmaken van het rioolstelsel, worden van gemeentewege diep gehouden door middel van baggerwerkzaamheden. De totale hiermee gemoei-de baggerkosten zijn voor 1992 geraamd op / 9.445.340. Het baggeren bevordert de kwaliteit van het water en maakt een goede beheersing van de waterkwantiteit mogelijk; aldus is het baggeren van nut voor het scheepvaartverkeer. De verontreini-ging van het uit de kanalen en grachten gebaggerde slib vindt voornamelijk plaats via het van buiten de stad aangevoerde boezemwater en slechts voor een klein deel via de lozingen uit woonboten (2.500 à 3.000 stuks) op het water. Voorts is het slib verontreinigd als gevolg van lozingen op het water welke tot 1985 vanuit woningen in de binnenstad plaatsvonden.
3.4. In het verleden is door de gemeente Amsterdam ter con-trole van de grondwaterstanden een meetnet aangelegd, bestaan-de uit een groot aantal poreuze peilfilterbuizen die op ver-schillende plaatsen in de stad in de bodem langs het riool-stelsel zijn geplaatst. Door middel van de peilfilterbuizen worden met een vaste frequentie de grondwaterstanden gemeten. De hiermee gemoeide kosten, die voor het jaar 1992 zijn ge-raamd op / 838.330, hebben met name betrekking op de - handma-tig te verrichten - metingen en slechts voor een gering deel op (de plaatsing van) de peilfilterbuizen.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Na verwijzing is in geschil het antwoord op de vraag of de geraamde opbrengst van het door de gemeente Amsterdam gehe-ven rioolaansluitrecht uitgaat boven de geraamde kosten ter- zake. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
4.2. Belanghebbende stelt zich kort weergegeven op de volgen-de standpunten:
- De geraamde opbrengst van het rioolaansluitrecht en het
rioolafvoerrecht tezamen bedraagt / 70.300.000, te weten / 54.200.000 + / 20.600.000, rekening houdend met een onin-baarheidspercentage van 6.
- Nu een administratieve differentiatie tussen de kosten van het rioolaansluitrecht en de kosten van het rioolafvoerrecht ontbreekt, biedt de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 1992 niet de mogelijkheid om te controleren of het rioolaansluitrecht voldoet aan het onder 4.1 bedoelde criteri-um. De gemeente heeft op arbitraire wijze de totale kosten van het rioolstelsel toegerekend aan het rioolaansluitrecht en het rioolafvoerrecht.
- Slechts de investeringskosten met betrekking tot het riool-stelsel kunnen door middel van het rioolaansluitrecht worden verhaald. De door de gemeente aan het rioolaansluitrecht toe-gerekende kosten betreffen evenwel ten dele ook exploitatie-kosten. Dit geldt met name voor de baggerkosten en de kosten van het onderzoek naar de grondwaterstanden, welke kosten geen verband houden met het hebben van een aansluiting op het
rioolstelsel. Bovendien zijn deze kosten niet vooraf geraamd maar pas achteraf opgevoerd.
- Bij haar verzoek om goedkeuring van de Verordening heeft de gemeente Amsterdam de totale opbrengst van het rioolaansluit-recht en het rioolafvoerrecht bewust te laag geraamd, namelijk op / 61.700.000 in plaats van op bovengenoemd bedrag van / 70.300.000.
4.3. De Inspecteur bestrijdt de standpunten van belanghebben-de en stelt kort weergegeven het volgende:
- De geraamde opbrengst van het rioolaansluitrecht bedraagt / 50.202.000 en de geraamde uitgaven waarop dat recht betrek-king heeft belopen ten minste eenzelfde bedrag.
- De door de gemeente gemaakte kostentoerekening is niet arbi-trair. Weliswaar is niet exact aan te geven welke kosten aan het rioolaansluitrecht c.q. het rioolafvoerrecht zijn toe te rekenen, maar bij de invoering van de rioolrechten in 1990 is van een zekere, door de gemeenteraad redelijk geachte, kosten-toerekening uitgegaan. Bovendien hoeft de toerekening van de kosten aan het rioolaansluitrecht c.q. het rioolafvoerrecht niet precies uit de gemeentelijke begroting te blijken.
- Naast de investeringskosten kunnen tevens - binnen de gren-zen der redelijkheid - exploitatiekosten worden verhaald via het rioolaansluitrecht.
- Zowel de baggerkosten als de kosten van het onderzoek naar de grondwaterstanden hangen aantoonbaar samen met het functio-neren van het rioolstelsel en houden dus verband met het heb-ben van een aansluiting op dat rioolstelsel. Derhalve kunnen zij worden verhaald door middel van het rioolaansluitrecht.
- Ten tijde van de aanvraag van de goedkeuring van de Verorde-ning was te voorzien dat de geraamde opbrengst hoger zou zijn dan in de aanvraag was vermeld. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft evenwel geoordeeld dat zulks niet hoeft te leiden tot onverbindendheid van de Verordening, omdat tegenover de hogere opbrengst geraamde extra uitgaven stonden tot ongeveer een gelijk bedrag.
4.4. Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stuk-ken, waaronder de eerder vermelde pleitnota's. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan hun in de stukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toege-voegd.
5. Conclusies van partijen
Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en van de aanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Een redelijke bewijslastverdeling brengt mee dat de In-specteur, die te dier zake ook het best in staat moet worden geacht tot het bijbrengen van bewijs, aannemelijk maakt dat de door de gemeente geraamde opbrengst van het rioolaansluitrecht niet hoger is dan de door deze geraamde kosten terzake.
6.2. De Inspecteur heeft in dat verband gesteld dat de ge-raamde opbrengst van het rioolaansluitrecht / 50.202.000 be-draagt en dat de geraamde uitgaven terzake ten minste een ge-lijk bedrag belopen. Tot die uitgaven rekent de Inspecteur onder meer de onder 3.3 bedoelde baggerkosten tot een bedrag van / 5.000.000 en de onder 3.4 bedoelde kosten voor het on-derzoek naar de grondwaterstanden ad / 838.330. Belanghebbende heeft die benadering van de Inspecteur gemotiveerd betwist.
6.3. Bij het aanleggen van de onder 4.1 bedoelde toets dienen blijkens HR 12 januari 1994, nr. 29.597 (BNB 1994/84) en HR 3 mei 1995, nr. 30.159 (BNB 1995/226*) slechts in aanmerking te worden genomen de kosten die verband houden met de aanwezig-heid van de aansluiting op de gemeentelijke riolering.
6.4. Tegenover de betwisting door belanghebbende maakt de Inspecteur, mede gelet op de onder 3.3 vastgestelde feiten, niet aannemelijk dat de aldaar bedoelde baggerkosten tot een bedrag van / 5.000.000 verband houden met de aanwezigheid van de aansluiting op de riolering.
De door de Inspecteur aangevoerde omstandigheid dat het baggeren bijdraagt aan het goed functioneren van het riool-stelsel is daartoe onvoldoende, aangezien die omstandigheid hoogstens van belang is voor het gebruik van de aansluiting en de daarmee gemoeide kosten dus niet kunnen worden verhaald door middel van het rioolaansluitrecht.
Daarnaast maakt de Inspecteur niet aannemelijk zijn stelling dat de aanduiding "in het rioolrecht doorberekende baggerkosten" in de gemeentebegroting een ruimere betekenis heeft dan de door belanghebbende aangehaalde betekenis van de term "baggeren". De Inspecteur heeft niets aangevoerd ter on-derbouwing van die stelling.
6.5. Tegenover de betwisting door belanghebbende maakt de Inspecteur evenmin aannemelijk dat de onder 3.4 bedoelde kos-ten ad / 838.330 verband houden met de aanwezigheid van de aansluiting op het rioolstelsel. Zelfs indien ervan zou moeten worden uitgegaan - zoals de Inspecteur stelt doch belangheb-bende betwist - dat het meerbedoelde meetnet (mede) dient om defecten van het rioolstelsel op te sporen en vervolgens te herstellen, betreft dat een omstandigheid die niet van belang is voor de aanwezigheid van de aansluiting op de riolering, zodat de daarmee gemoeide kosten niet kunnen worden verhaald door middel van het rioolaansluitrecht.
Overigens acht het Hof niet aannemelijk dat de onderhavige kosten voor meer dan een zeer beperkt gedeelte betrekking heb-ben op het rioolstelsel.
6.6. In het standpunt van de Inspecteur aangaande de in aan-merking te nemen uitgaven ligt besloten het standpunt dat nog andere, niet in het meergenoemde bedrag van / 50.202.000 be-grepen - met de aanwezigheid van de aansluiting op de riole-ring verband houdende - kosten zijn gemaakt. Het Hof verwerpt dat standpunt bij gebrek aan feitelijke onderbouwing ervan.
6.7. Het overwogene onder 6.1 tot en met 6.6 leidt het Hof tot de slotsom dat de Inspecteur niet aannemelijk maakt dat de geraamde kosten ter zake van het rioolaansluitrecht meer be-dragen dan / 44.363.670 (/ 50.202.000 - / 5.838.330).
6.8. Nu gesteld noch gebleken is dat de geraamde opbrengst van het rioolaansluitrecht lager is dan dit bedrag, moet de onder 4.1 gestelde vraag bevestigend worden beantwoord. Dat brengt mee dat de Verordening te dezen onverbindend moet wor-den geoordeeld, zodat de in het geding zijnde aanslagen niet in stand kunnen blijven.
7. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig om de Inspecteur op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingza-ken juncto het Besluit proceskosten fiscale procedures te ver-oordelen in de kosten die belanghebbende in verband met het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt het Hof voor de behandeling van het beroep voor het Gerechts-hof te Amsterdam en de behandeling van het beroep voor dit Hof tezamen vast op / 710 wegens beroepsmatig verleende rechtsbij-stand (4 punten à / 710 met wegingsfactor 0,25). Andere pro-ceskosten zijn gesteld noch gebleken.
8. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep alsmede de
aanslagen,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belangheb-bende ad / 710 en wijst de gemeente Amsterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet ver-goeden, en
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden het voor de behandeling van het beroep voor het Gerechtshof te Amsterdam gestorte griffierecht ad / 75.
Aldus vastgesteld op 18 juni 1997 door mrs. H.L. Krans, vice-president, J.T. Sanders en U.E. Tromp, raadsheren, in tegen-woordigheid van mevrouw mr. A.M. van Duijvendijk als waarne-mend griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het open-baar uitgesproken.
(Van Duijvendijk) (Krans)
Aangetekend aan
partijen verzonden:
[Zie ook arrest HR nummer 33427 (red.)]