Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-09-2005, AU2719, BK-04/02907

Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-09-2005, AU2719, BK-04/02907

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
14 september 2005
Datum publicatie
15 september 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2005:AU2719
Zaaknummer
BK-04/02907

Inhoudsindicatie

Proceskostenvergoeding en schadevergoeding bij intrekking. Schade bezwaarfase. Causaal verband schade en onrechtmatige besluit. Vermindering primair besluit door bestuursorgaan gelijkgesteld met vermindering door rechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

tweede enkelvoudige belastingkamer

7 september 2005

nummer BK-04/02907

UITSPRAAK

op het verzoek van X te Z om de ambtenaar, belast met de heffing van belastingen van de gemeente Rotterdam (hierna: de Inspecteur) op de voet van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het na te noemen bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken en de gemeente Rotterdam op de voet van artikel 8:73a van de Awb te veroordelen tot vergoeding van schade.

1. Procesverloop in verband met het verzoek

1.1. Het verzoek heeft betrekking op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op het bezwaarschrift tegen beschikkingen, genomen op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken betreffende de onroerende zaken, plaatselijk bekend als a-straat 1b en 2b en b-straat 3 te Rotterdam.

1.2. Belanghebbende heeft het beroep bij brief van 20 april 2004 ingetrokken, omdat de Inspecteur alsnog geheel aan belanghebbende is tegemoetgekomen en heeft daarbij het bovengenoemde verzoek gedaan.

1.3. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende schriftelijk heeft gereageerd. De Inspecteur heeft zich schriftelijk over die reactie uitgelaten en een afschrift daarvan is aan belanghebbende gezonden.

1.4. Het verzoek is mondeling behandeld ter zitting van het Gerechtshof van 24 augustus 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen.

2. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

2.1. Het beroep waarop het onderhavige verzoek betrekking heeft betrof de WOZ-waardering van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als a-straat 1b en 2b en b-straat 3 te Rotterdam (hierna ook: de panden). De waarde van deze objecten was vastgesteld bij beschikkingen van 31 augustus 2001. Op het daartegen tijdig ingediende bezwaar is uitspraak gedaan op 26 juli 2004. In de beroepsfase heeft de Inspecteur de waarden vastgesteld op de door belanghebbende zowel in de bezwaarfase als in het beroepschrift bepleite waarden, te weten de daarvoor, op 20 september 1998 overeengekomen, koopprijzen.

2.2. Belanghebbende heeft op dezelfde gronden als waarop hij bezwaar heeft gemaakt tegen de onderhavige WOZ-beschikkingen bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikkingen inzake de objecten a-straat 1a en 2a en b-straat 4. Deze objecten vormen tezamen met de panden een geheel. Kern van de bezwaren was steeds de aanwezige bodemverontreiniging, in verband waarmee belanghebbende steeds waardering op de door hem betaalde koopprijzen heeft bepleit. Het bezwaar inzake de objecten a-straat 1a en 2a en b-straat 4 is door de Inspecteur toegewezen.

2.3. Het bezwaarschrift (op 30 augustus 2001) en het beroepschrift (op 16 september 2004) zijn ingediend door belanghebbende. Op 22 maart 2005 is een aanvulling op het beroepschrift ingediend door Rechtspraktijk S. Bij schrijven van 24 maart 2005 heeft belanghebbende aan de griffier bericht dat Rechtspraktijk S zijn gemachtigde in de beroepsprocedure is.

2.4. Rechtspraktijk S is een handelsnaam van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid H B.V. Deze vennootschap behoort toe aan een broer van belanghebbende en is gevestigd op het adres a-straat 1 te Rotterdam, alwaar zij bedrijfsruimte huurt van belanghebbende. Belanghebbende is niet werkzaam voor deze vennootschap.

3. Strekking verzoek en standpunt Inspecteur

3.1. Het verzoek van belanghebbende strekt - naar hij ter zitting heeft verduidelijkt - uitsluitend tot vergoeding van:

a. kosten wegens in de bezwaar- en beroepsfase beroepsmatig verleende rechtsbijstand tot een bedrag van ? 2.030. Ten

bewijze hiervan heeft belanghebbende een overzicht van door

H B.V. aan hem gerichte facturen overgelegd.

b. kosten van een taxateur tot een bedrag van ? 1.591,63. Ten bewijze hiervan heeft belanghebbende een factuur overgelegd van 29 april 2003 van makelaarskantoor K Makelaars.

c. kosten van een landmeting tot een bedrag van ? 353,43. Ten bewijze hiervan heeft belanghebbende een factuur overgelegd van 11 juni 2004 van Landmeetkundig Bureau M.

3.2. De Inspecteur heeft zich uiteindelijk gerefereerd aan het oordeel van het Hof.

4. Beoordeling van het verzoek

4.0. Voor wat betreft de kosten van de beroepsfase overweegt het Hof als volgt.

4.1. De Inspecteur heeft betwist dat aan belanghebbende in verband met de beroepsprocedure voor het Hof juridische bijstand is verleend door Rechtsbijstand S en hij betwist kennelijk ook dat belanghebbende ter zake kosten heeft gemaakt.

4.2. Op grond van de onder 2.3 weergegeven feiten, de inhoud van de gedingstukken en de door belanghebbende ter zitting gegeven toelichting, welke hierop neerkomt dat hij heeft getracht de door hem te maken kosten van juridische bijstand zoveel mogelijk te beperken door zelf stukken in te dienen, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende zich tijdens en bij de voorbereiding van het bezwaar en beroep alsook bij het daarmee rechtstreeks samenhangende geschil met de gemeente Rotterdam omtrent de invordering van de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen, heeft laten bijstaan door (medewerkers van) H B.V. Het Hof ziet voorts geen enkele reden om de Inspecteur te volgen in dienst stelling dat belanghebbende en voornoemde vennootschap met elkaar moeten worden vereenzelvigd.

4.3. Gelet op het door belanghebbende overgelegde overzicht van facturen van Rechtsbijstand S en het door hem na de zitting ingezonden betalingsbewijs - dat kennelijk betrekking heeft op de op het overzicht vermelde facturen betreffende de periode februari tot en met oktober 2004 -, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende aan H B.V. een bedrag van ? 2.030 verschuldigd is geworden wegens de door haar verleende rechtsbijstand. Gesteld noch gebleken is dat de vennootschap geheel of ten dele afstand heeft gedaan of zal doen van deze vordering. Evenmin is gesteld of gebleken dat de op de bovengenoemde facturen vermelde werkzaamheden op iets anders betrekking hebben gehad dan op het geschil tussen partijen omtrent de waardering van de panden en de daaruit voortvloeiende geschillen omtrent de invordering van aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen.

4.4. Gezien het hiervoor onder 4.2 en 4.3 overwogene, verwerpt het Hof de onder 4.1 omschreven stelling van de Inspecteur.

4.5. Nu niet gesteld of gebleken is dat Rechtsbijstand S enige proceshandeling heeft verricht als bedoeld genoemd in bijlage A1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, kan de forfaitaire regeling van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van dat Besluit niet worden toegepast en zal het Hof het toe te kennen bedrag in goede justitie dienen vast te stellen (vgl. Hoge Raad 11 december 1996, nr. 31 413, BNB 1997/57). Voorts verdient opmerking dat kosten die zijn gemaakt voor het verzoek om een proceskostenvergoeding niet behoren tot de kosten die op grond van artikel 8:75a van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen (vgl. Hoge Raad 26 november 2004, nr. 39 480, V-N 2004/63.5). Gelet op het vorenstaande en de inhoud van het dossier stelt het Hof de vergoeding voor de kosten in verband met het beroep bij het Gerechtshof in goede justitie vast op ? 580.

4.6. Ten aanzien van de overige geclaimde kosten overweegt het Hof als volgt. Voorop moet worden gesteld dat, anders dan de Inspecteur meent, in deze zaak - waarin de WOZ-beschikkingen zijn genomen voor 12 maart 2002 - niet de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, zoals die met ingang van die datum luiden, van toepassing zijn, maar dat belanghebbende voor andere kosten dan de kosten in verband met de behandeling van het beroep voor het Gerechtshof een beroep kan doen op artikel 8:73a van de Awb.

4.7. Ingevolge laatstgenoemd artikel kan in geval van intrekking van het beroep omdat de Inspecteur geheel of gedeeltelijk aan belanghebbende is tegemoetgekomen, het Hof de gemeente Rotterdam veroordelen tot vergoeding van de schade die belanghebbende lijdt.

4.8. Ten aanzien van de kosten van de taxateur en de landmeting heeft belanghebbende, kort samengevat, aangevoerd dat K Makelaars in de bezwaarfase een taxatierapport heeft opgemaakt ter ondersteuning van de door hem verdedigde waarden van de panden, dat in verband met onduidelijkheden rond de objectafbakening bij die taxatie een landmeting is verricht door M, waarna K Makelaars een verbeterd taxatierapport heeft uitgebracht. Het Hof acht deze gang van zaken aannemelijk. Anders dan de Inspecteur is het Hof van oordeel dat de kosten van de landmeting, die rechtstreeks betrekking hebben op de objectafbakening, daarmee ook in rechtstreeks verband staan met de waardebepaling van de panden en het geschil daaromtrent, dat de invloed van ter plaatse aanwezige bodemverontreiniging op de waarde van de panden betrof. Niet in geschil is dat de kosten van de taxatie en de landmeting door belanghebbende zijn betaald.

4.9. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2, 4.3 en 4.8 is overwogen, acht het Hof aannemelijk dat de facturen van H B.V. betreffende de maanden maart en april 2003 en februari, april en juni 2004 (in totaal derhalve ? 1.350) rechtstreeks voortvloeien uit het geschil tussen partijen omtrent de waardering van de panden en de daaruit voortvloeiende geschillen omtrent de invordering van aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen.

4.10. Blijkens de brief van de Inspecteur van 1 maart 2005 is hij naar aanleiding van belanghebbendes beroepschrift tot de conclusie gekomen dat de waarden van de panden, gezien de koopprijzen daarvan, te hoog zijn vastgesteld en is hij op die grond aan belanghebbende tegemoetgekomen. Een dergelijke situatie moet naar 's Hofs oordeel op één lijn worden gesteld met de situatie waarin de uitspraak op het bezwaar door het Hof zou zijn vernietigd en de WOZ-beschikkingen door het Hof zouden zijn verminderd.

4.11. Op grond van hetgeen hiervoor onder 4.6 tot en met 4.10 is overwogen en in het licht van de vaststaande feiten acht het Hof een schadevergoeding alleszins op zijn plaats, waarbij het Hof mede het volgende aanmerking neemt. Blijkens de vaststaande feiten en het vorenoverwogene is de Inspecteur aan belanghebbende tegemoetgekomen op gronden die de Inspecteur reeds in de bezwaarfase bekend waren en die ten aanzien van de objecten a-straat 1a en 2a en b-straat 4 reeds bij uitspraak op bezwaar zijn gehonoreerd. Belanghebbende heeft - naar hij ter zitting onweersproken heeft verklaard - zich in de bezwaarfase vele malen ten kantore van de Inspecteur vervoegd teneinde de geschillen omtrent de waardering van de panden en de invordering van de daarop betrekking hebbende aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen tot een oplossing te brengen, welke bezoeken slechts resulteerden in mededelingen van (medewerkers van) de Inspecteur 'dat hij dan maar in beroep moest gaan'. Een dergelijke houding past een behoorlijk handelende overheid niet. Hetzelfde geldt voor het feit dat belanghebbende noodgedwongen een kort geding heeft moeten aanspannen om (verdere) dwanginvordering van de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen te voorkomen.

4.12. Tot de te vergoeden schade rekent het Hof mede de kosten van juridische bijstand inzake de dwanginvordering van de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen, aangezien die dwanginvordering, naar het Hof aannemelijk acht, rechtstreeks verband hield met het geschil inzake de waardering van panden en het in verband daarmee verleende uitstel van betaling van de aanslagen.

4.13. Naar het oordeel van het Hof is het door belanghebbende inroepen van taxateur, landmeter en rechtsbijstand in de bezwaarfase in redelijkheid geschied, zodat deze kosten voor volledige vergoeding in aanmerking komen. In dit verband moet worden aangenomen dat belanghebbende de aan hem als particulier in rekening gebrachte omzetbelasting niet kan verrekenen.

4.14. Wat betreft het griffierecht wijst het Hof erop dat dit in een geval als het onderhavige ingevolge het bepaalde in artikel 8:41, lid 4, van de Awb rechtstreeks door de gemeente Rotterdam aan belanghebbende dient te worden vergoed.

4.15. Het Hof verstaat voorts dat alle aan belanghebbende in rekening gebrachte invorderingskosten komen te vervallen conform het gestelde in de brief van de Inspecteur van 11 maart 2005 (bijlage 2 bij het verweerschrift).

4.16. Het Hof komt tot de slotsom dat belanghebbende een proceskostenvergoeding van ? 580 en een schadevergoeding van ? 3.295,06 toekomt.

5. Beslissing

Het Gerechtshof:

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op ? 580, onder aanwijzing van de gemeente Rotterdam als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden, en

- veroordeelt de gemeente Rotterdam tot een schadevergoeding van ? 3.295,06.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Vonk. De beslissing is op 7 september 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Holdert)

(Vonk)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.