Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 15-07-2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:3060 BD7249, 22-007036-06

Gerechtshof 's-Gravenhage, 15-07-2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:3060 BD7249, 22-007036-06

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
15 juli 2008
Datum publicatie
15 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2008:BD7249
Zaaknummer
22-007036-06

Inhoudsindicatie

UItspraak Zoetermeerse hotelmoord.

vrijspraak poging tot moord en poging zware mishandeling medegedetineerde.

veroordeeld voor moord op zijn ex-partner en poging moord op haar stiefvader en nmishandeling van de medegedetineerde tot 20 jaar gevangenisstraf.

Naar het oordeel van het hof beantwoordt slechts een zeer hoge gevangenisstraf aan het leed dat aan slachtoffers en nabestaanden in deze zaak en de schade die aan de maatschappij is aangedaan. Vergelding is het eerste doel van strafoplegging in deze zaak.

Daarnaast is van belang dat de samenleving geruime tijd tegen de verdachte wordt beschermd.

Dat leidt het hof overigens niet tot overname van het standpunt van de advocaat-generaal dat de verdachte met levenslange gevangenisstraf zou moeten worden bestraft. Door het openbaar ministerie is betoogd dat levenslange gevangenisstraf zou moeten worden opgelegd, zelfs wanneer die straf de mate van de schuld van verdachte zou over-stijgen, juist omdat verdachte op grond van wat hem wordt verweten maar ook omdat hij daarover geen wroeging betoont levenslang onbetrouwbaar zou zijn geworden.

Hoewel het uitgangspunt van het openbaar ministerie dat de bescherming van de maatschappij kán vergen dat - met overstijging van de proportionaliteit - de maximale straf wordt opgelegd, komt het hof daartoe in dit geval niet.

Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het opleggen van levenslange gevangenisstraf een uiterste middel is nu daardoor voor de veroordeelde - in beginsel - geen uitzicht meer bestaat op terugkeer in de maatschappij. Dat perspectief wil het hof echter niet aan verdachte onthouden. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf naar zijn oordeel slechts passend kan zijn indien de kans dat verdachte eenmaal vrij zich wederom aan soortgelijke levensdelicten zal schuldig maken - als waarin in dezen sprake is - dat terugkeer van de verdachte in de maat-schappij niet meer verantwoord is. Geen van de ten aanzien van de verdachte uitgebrachte pro justitie rapporten geven aan dat de kans op een dergelijke herhaling groot is te achten. Aanknopingspunten om tot genoemde conclusie te komen zijn dan ook niet voorhanden.

Het enkele feit dat de verdachte bij herhaling terzake geweldsmisdrijven is veroordeeld is naar het oordeel van het hof onvoldoende om hem thans tot een levenslange gevangenisstraf te veroordelen.

De verdachte wordt veroordeeld voor moord, poging tot moord en een mishandeling. Anders dan het openbaar ministerie kwalificeert het hof het onder 3 tenlaste-gelegde niet als poging tot moord of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dat houdt in dat de gepleegde misdrijven niet zijn te beschouwen als een trits moorden of pogingen daartoe. De onder 3 bewezenverklaarde mishandeling is van geheel andere orde. De onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn - zoals aangegeven - bijzonder ernstig. Het gaat hier echter om feiten die liggen binnen één situationeel (familie)verband.

Er bestaan geen aanwijzingen dat verdachte in de verre toekomst een volstrekt willekeurige ander zou willen doden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-007036-06

Parketnummer(s): 09-757310-06 en 09-665669-06

Datum uitspraak: 15 juli 2008

TEGENSPRAAK

Gerechtshof te 's-Gravenhage

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 november 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,

thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, P.S.C. Unit 3 te 's-Gravenhage.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van

21 augustus 2007 en 1 juli 2008.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, zoals op de terecht-zitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.

Van de dagvaardingen en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.

Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien.

Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 impliciet primair, 2 impliciet primair en 3 meer subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijfentwintig jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadever-goedingsmaatregel opgelegd als vermeld in het vonnis.

De officier van justitie en de verdachte hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder

3 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Het hof overweegt daartoe het volgende.

Anders dan de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep heeft betoogd is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een poging heeft gedaan om B. [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven dan wel een poging heeft gedaan om die [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ook in voorwaardelijke zin is genoemd opzet naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen.

Op grond van de inhoud van het dossier en het ter terechtzitting verhandelde staat naar het oordeel van het hof het volgende vast.

Tussen B. [slachtoffer] en de verdachte is op 7 augustus 2006 een schermutseling ontstaan. De verdachte heeft in dat verband die [slachtoffer] geschopt, vervolgens zijn arm om de nek van die [slachtoffer] geslagen en hem naar de grond gebracht. De verdachte bleef [slachtoffer] bij de nek vast houden totdat door inrichtingswerkers werd ingegrepen. Dit alles vond plaats op de luchtplaats van de penitentiaire inrichting in Almelo waar de verdachte samen met [slachtoffer] verbleef in de directe aanwezigheid van toezichthoudende inrichtingswerkers, van wie ook de verdachte ingrijpen mocht verwachten.

Voornoemd handelen van de verdachte, die steeds heeft ontkend opzet te hebben gehad op het doden van dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer], mede gezien in het licht van voornoemde omstandigheden en het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel, zoals weergegeven in de medische verklaring gedateerd 7 augustus 2006 opgesteld door de arts P. Gerbosch, bieden naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten om tot de bewezenverklaring te komen van het onder 3 primair en subsidiair tenlastgelegde.

Dat de verdachte door zijn handelen bewust de aanmerke-lijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] zou kunnen doden dan wel dat hij die [slachtoffer] daarmee zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen is evenmin wettig en overtuigend bewezen. De medische verklaring voornoemd meldt - voorzover in dezen van belang- met betrekking tot het letsel ter hoogte van de halsbasis niet meer dan dat middenvoor een bandvormige ecchymose en zwelling van de beide musculi sterno-cleidomastoidei en pijnlijke cartilagothyreoideum is geconstateerd en dat inspectie van de keelholte een rood-inflammatoire muscosa laat zien terwijl de mobilisatie van de nek veroorzaakt musculaire pijn in de nekmusculatuur veroorzaakt.

Dat een getuige zegt gehoord te hebben dat [slachtoffer], toen deze door de verdachte bij de nek werd vastgehouden, gorgelende en rochelende geluiden maakte terwijl een andere getuige zegt gezien te hebben dat de ogen van [slachtoffer] zijn weggedraaid en een derde getuige heeft verklaard dat de verdachte een gewetenloze, koele glazige blik in de ogen had, zijn ieder voor zich en in onderling verband, ook in samenhang bezien met de inhoud van de medische verklaring, feiten en omstandigheden, die naar het oordeel van het hof onvoldoende redengevend zijn om op dit punt tot een ander oordeel te komen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair, 2 impliciet primair en 3 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Nadere bewijsoverwegingen terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde

De raadsvrouw van de verdachte heeft met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde -voorzover thans van belang- betoogd dat van voorbedachte raad bij de verdachte op het van het leven beroven van [slachtoffer] geen sprake is geweest.

Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.

Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte op 12 maart 2006 een afspraak had met zijn ex-partner [slachtoffer] om elkaar te ontmoeten in een hotel in Zoetermeer. Kort na die ontmoeting heeft de verdachte met een vuurwapen in de hand die [slachtoffer] gesommeerd om op haar knieën te gaan zitten. Nadat zij geknield op de grond zat heeft zij geschreeuwd waarna de verdachte van zeer nabij een kogel door het hoofd van [slachtoffer] heeft geschoten.

Anders dan de raadsvouw betoogt is met voornoemde gang van zaken het opzet op de dood van [slachtoffer] en de bewezenverklaarde voorbedachte raad gegeven. De verdachte heeft op verschillende momenten tussen de ontmoeting en het lossen van het schot de tijd gehad om zich te beraden en op zijn genomen besluit terug te komen. Hij heeft daarmee voldoende gelegenheid gehad over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.

Met betrekking tot het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw van de verdachte -voorzover thans van belang- betoogd dat van voorbedachte raad bij de verdachte op het van het leven beroven van [slachtoffer] geen sprake is geweest en dat een schot in de onderrug hooguit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben.

Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.

Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte - nadat hij [slachtoffer] door het hoofd had geschoten - vervolgens naar [slachtoffer] is toegelopen.

Die [slachtoffer] lag toen op zijn buik op een trap in dezelfde ruimte als waarin de verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten. Nadat de verdachte naast [slachtoffer] was gaan zitten, heeft de verdachte hem een pistool op de rug geplaatst en met een vuurwapen een kogel onder in de rug geschoten.

Anders dan de raadsvrouw betoogt is met voornoemde gang van zaken het opzet op de dood van [slachtoffer] en de bewezenverklaarde voorbedachte raad gegeven. De verdachte heeft naar het oordeel van het hof bewust de aanmerke-lijke kans aanvaard dat die [slachtoffer] zou komen te overlijden door van zeer korte afstand met een vuurwapen een kogel te schieten in een deel van het menselijk lichaam waarin zich vitale organen bevinden. De verdachte heeft tijd gehad om zich te beraden en op zijn genomen besluit terug te komen. Hij heeft daarmee voldoende gelegenheid gehad over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.

Verzoek zijdens de verdediging

Het verzoek van de raadsvrouw van verdachte ter terechtzitting gedaan, om het doen verrichten van ander onderzoek door een deskundige naar het risico van overlijden wanneer een persoon in de onderrug wordt geschoten als in casu het geval is, wijst het hof af omdat naar zijn oordeel de noodzaak daartoe niet aannemelijk is geworden. Naar het oordeel van het hof kan als een feit van algemene bekendheid worden aangemerkt dat zich in het onderlichaam van de mens dusdanig vitale organen bevinden dat letsel daaraan veroorzaakt door een van nabij uit een vuurwapen afgevuurde kogel het leven van de betrokkene in gevaar kan brengen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

1 impliciet primair: moord;

2 impliciet primair: poging tot moord;

3 meer subsidiair : mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 impliciet primair, 2 impliciet primair en 3 primair zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel als vermeld in de vordering.

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft tijdens een proefverlof [slachtoffer], een vrouw, de moeder van zijn twee kinderen, met wie hij een lange relatie heeft gehad opzettelijk en met voorbedachte rade om het leven gebracht om vervolgens kort daarna opzettelijk en eveneens met voorbedachte rade een poging te doen om haar stiefvader van het leven te beroven. Hij heeft dat overdag gedaan in de lobby van een hotel waardoor willekeurige aanwezigen gedwongen zijn toe te zien op zijn gruwelijk handelen.

Door zijn handelen is een vrouw en moeder van twee kinderen op wrede wijze het leven ontnomen. De verdachte heeft daarmee ook zijn kinderen hun moeder ontnomen en de kinderen zullen moeten leven in de wetenschap dat hun vader daarvan de dader is.

[slachtoffer] heeft als gevolg van het schot afgevuurd op hem door de verdachte zwaar lichamelijk letsel bekomen waardoor intensieve medische behandeling noodzakelijk is geworden. Dat hij als gevolg van het handelen van de verdachte niet is komen te overlijden is geenszins aan de verdachte te danken. [slachtoffer] is daarnaast evenals de andere naaste familieleden van [slachtoffer] onmetelijk verdriet aangedaan door haar dood. Zij hebben daarvan zowel emotioneel als materieel grote schade ondervonden.

Het hoeft geen betoog dat de rechtsorde ernstig is geschokt door deze misdrijven. Dat die misdrijven zijn gepleegd onder de ogen van aanwezigen in een hotel lobby vergroot die schok aanmerkelijk.

Daarnaast heeft de verdachte een medegedetineerde mishandeld tijdens zijn voorlopige hechtenis hem opgelegd voor de eerder genoemde feiten. Dit misdrijf, binnen een penitentiaire inrichting gepleegd, geeft aan dat verdachte nog steeds niet voor geweldpleging terugschrikt.

Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 juni 2008, is de verdachte eerder tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld terzake van een poging tot doodslag. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.

Het hof heeft voorts acht geslagen op het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie d.d. 10 juni 2008 dat over de verdachte is opgemaakt. Het onderzoek waarvan daar verslag wordt gedaan is bemoeilijkt doordat de verdachte slechts selectief informatie heeft prijs gegeven en bepaalde referenties heeft achtergehouden. In het rapport wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten weliswaar lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens (narcistische, antisociale en theatrale trekken) maar dat deze feiten hem toch volledig kunnen worden toegerekend. Het hof meent dat op basis van de uitgebrachte rapportages geen aanleiding bestaat tot het opleggen van een maatregel, al of niet in combinatie met een straf.

Naar het oordeel van het hof beantwoordt slechts een zeer hoge gevangenisstraf aan het leed dat aan slachtoffers en nabestaanden in deze zaak en de schade die aan de maatschappij is aangedaan. Vergelding is het eerste doel van strafoplegging in deze zaak.

Daarnaast is van belang dat de samenleving geruime tijd tegen de verdachte wordt beschermd.

Dat leidt het hof overigens niet tot overname van het standpunt van de advocaat-generaal dat de verdachte met levenslange gevangenisstraf zou moeten worden bestraft. Door het openbaar ministerie is betoogd dat levenslange gevangenisstraf zou moeten worden opgelegd, zelfs wanneer die straf de mate van de schuld van verdachte zou over-stijgen, juist omdat verdachte op grond van wat hem wordt verweten maar ook omdat hij daarover geen wroeging betoont levenslang onbetrouwbaar zou zijn geworden.

Hoewel het uitgangspunt van het openbaar ministerie dat de bescherming van de maatschappij kán vergen dat - met overstijging van de proportionaliteit - de maximale straf wordt opgelegd, komt het hof daartoe in dit geval niet.

Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het opleggen van levenslange gevangenisstraf een uiterste middel is nu daardoor voor de veroordeelde - in beginsel - geen uitzicht meer bestaat op terugkeer in de maatschappij. Dat perspectief wil het hof echter niet aan verdachte onthouden. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf naar zijn oordeel slechts passend kan zijn indien de kans dat verdachte eenmaal vrij zich wederom aan soortgelijke levensdelicten zal schuldig maken - als waarin in dezen sprake is - dat terugkeer van de verdachte in de maat-schappij niet meer verantwoord is. Geen van de ten aanzien van de verdachte uitgebrachte pro justitie rapporten geven aan dat de kans op een dergelijke herhaling groot is te achten. Aanknopingspunten om tot genoemde conclusie te komen zijn dan ook niet voorhanden.

Het enkele feit dat de verdachte bij herhaling terzake geweldsmisdrijven is veroordeeld is naar het oordeel van het hof onvoldoende om hem thans tot een levenslange gevangenisstraf te veroordelen.

De verdachte wordt veroordeeld voor moord, poging tot moord en een mishandeling. Anders dan het openbaar ministerie kwalificeert het hof het onder 3 tenlaste-gelegde niet als poging tot moord of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dat houdt in dat de gepleegde misdrijven niet zijn te beschouwen als een trits moorden of pogingen daartoe. De onder 3 bewezenverklaarde mishandeling is van geheel andere orde. De onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn - zoals aangegeven - bijzonder ernstig. Het gaat hier echter om feiten die liggen binnen één situationeel (familie)verband.

Er bestaan geen aanwijzingen dat verdachte in de verre toekomst een volstrekt willekeurige ander zou willen doden.

Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.

Vordering tot schadevergoeding

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlaste-gelegde tot een bedrag van EUR 12.281,90.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van

EUR 12.281,90.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.

Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.

De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte betwist.

Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat de gestelde materiële en immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 2 impliciet primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.

Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer

Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder

2 impliciet primair bewezenverklaarde feit is toege-bracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van

EUR 12.281,90 ten behoeve van het slachtoffer.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f (oud), 45, 57 (oud), 289 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder

3 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair, 2 impliciet primair en 3 meer subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.

Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van

20 (twintig) jaren.

Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot het bedrag van

EUR 12.281,90 (twaalfduizend tweehonderdeenentachtig euro en negentig cent)

en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer van een bedrag van

EUR 12.281,90 (twaalfduizend tweehonderdeenentachtig euro en negentig cent)

voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van

91 (éénennegentig) dagen,

met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.

Dit arrest is gewezen door

mr. I.E. de Vries, mr. G.J.W. van Oven en mr. A.M.P. Gaakeer,

in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 juli 2008.