Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-10-2008, BF6960, 105.005.594/01

Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-10-2008, BF6960, 105.005.594/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
14 oktober 2008
Datum publicatie
14 oktober 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2008:BF6960
Zaaknummer
105.005.594/01

Inhoudsindicatie

Kennelijk onredelijk ontslag, arbeidsongeschiktheid, kantonrechtersformule.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector handel

Zaaknummer : 105.005.594

Rolnummer (oud) : C06/01382

Zaaknummer rechtbank : 678475

arrest van de negende civiele kamer d.d. 14 oktober 2008

inzake

Santrade Ltd.,

gevestigd te Schiedam,

appellante,

hierna te noemen: Santrade,

advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli te ’s-Gravenhage,

tegen

[werknemer],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde,

hierna te noemen: [werknemer],

advocaat: mr. L.M. Bruins te ’s-Gravenhage.

Het geding

Bij exploot van 19 oktober 2006 is Santrade in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Schiedam tussen partijen gewezen vonnis van 25 juli 2006. Bij memorie van grieven met één productie heeft Santrade vijf grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [werknemer] de grieven bestreden.

Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.

1.2 [werknemer], geboren [geboortedatum], is met ingang van 1 augustus 2000 werkzaam geweest bij Santrade als magazijnmedewerker, eerst via een uitzendbureau en vanaf 1 december 2000 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Met ingang van 1 juni 2001 was [werknemer] in dienst voor onbepaalde tijd. [werknemer] verdiende laatstelijk een salaris van € 1.664,85 bruto per maand plus vakantietoeslag en emolumenten.

1.3 Eind juni 2002 ontving [werknemer] van Santrade een brief, waaruit bleek dat bij een medewerker van Santrade in Schiedam een besmettelijke vorm van tuberculose was geconstateerd. Bij deze brief was gevoegd een brief van de GGD van 21 juni 2002, welke onder meer vermeldde:

“(…) De GGD Rotterdam heeft inmiddels de procedure opgestart die gangbaar is bij een dergelijke situatie.

Omdat het mogelijk is dat andere personen besmet zijn geraakt, zullen personen die het grootste risico hebben gehad op een besmetting worden onderzocht. In dit geval zullen dat voorlopig alleen de directe collega’s zijn. Via Dhr [personeelsfunctionaris A] en mw. [personeelsfunctionaris B], medewerkers afdeling Personeelszaken, is gebleken dat u bij de te onderzoeken groep behoort.

Het onderzoek is tweeledig, over 2 maanden volgt het laatste deel.(…)”

1.4 Bij brief van Santrade van 27 juni 2002 werd [werknemer] opgeroepen voor het onderzoek door de GGD, bestaande uit het geven van een Mantouxprik. Deze bleek negatief. Op 22 oktober 2002 volgde het tweede deel van het onderzoek, waarbij [werknemer] positief bleek en geconstateerd werd dat er sprake was van besmetting met TBC. Op dezelfde datum begon [werknemer] met de door de GGD voorgeschreven profylactische behandeling met medicijnen. Per 23 oktober 2002 meldde hij zich ziek.

1.5 [werknemer] slikte reeds voordat de besmetting plaatsvond medicijnen ter bestrijding van epileptische aanvallen.

1.6 Op 13 december 2002 vond de eerste probleemanalyse door de bedrijfsarts H.J. Zondervan van ArboUnie plaats. Deze vermeldde onder meer:

“(..)Besmetting waarschijnlijk op de werkvloer plaatsgevonden. (…)”.

De bijbehorende medische informatie vermeldde onder meer:

“(…)

aard, ernst en oorzaak van de klachten bij aanvang

Er is sprake van een Mycobacterium bovisbesmetting zonder infectie. De medicatie voorgeschreven door de GG&GD hebben invloed op zijn epilepsie. De epilepsie medicatie bleek hierdoor ondergedoseerd. De specialist stelt hem nu opnieuw in. Vanuit de GG&GD geen bezwaar tegen reintegratie in eigen werk.

behandeling en adviezen curatieve sector

INH tegen Mycobacterium voor 6 maanden en longfoto’s ter controle. Opnieuw instellen epilepsie medicatie

(werk)diagnose: Beschrijvend & CAS-code

A409 Tuberculose (M. Bovis) besmetting zonder infectie, N605 Epilepsie

(…)

vaststelling belastbaarheid

Zie probleemanalyse qua beperkingen/mogelijkheden. Per januari 2003 weer 4 uur/dag inzetbaar in eigen werk

(…)”

1.7 In januari 2003 heeft [werknemer] twee dagen 4 uur per dag gewerkt, waarna hij andermaal is uitgevallen.

1.8 Bij brief van 16 januari 2003 berichtte A.C. Gebhard, arts tuberculosebestrijding van de GGD Rotterdam, aan de huisarts van [werknemer]:

“Anamnese:

Patiënt is niet ziek, hoest af en toe, geeft geen sputum op. Hij heeft geen koorts en geen last van nachtzweten. Het gewicht blijft constant. Hij was niet eerder bekend met tuberculose, bijvoorbeeld in de familie of omgeving. Hij heeft niet gereisd in landen met een verhoogd risico op tuberculose-infectie. Hij heeft nooit een positieve Mantoux gehad (de krasjes op school waren negatief). Patiënt is in Nederland geboren; hij is niet gevaccineerd met BCG. Gebruikt geen alcohol. Huisgenoot van patiënt heeft een immuunstoornis.

(…)

Conclusie:

Recente latente tuberculose-infectie met indicatie voor profylactische behandeling.

(…)

Decursus:

Patiënt is 22/10/2002 begonnen met INH. Op advies van de behandelend neuroloog is de Tegretol verlaagd van 2 dd 400 mg naar 1 x 400 en 1 x 200 mg.

De leverfuncties werden gecontroleerd op 21/10, 31/10 en 14/11-2002 en waren normaal.

Op 14-11-2002 en 06-01-2003 werd patiënt ter controle gezien. Wegens vermoeidheidsklachten werd de pyridoxine verhoogd tot 50 mg/dag en werd patiënt aangeraden de INH ‘s avonds in te nemen. Wegens de toegenomen frequentie van de insulten werd door de neuroloog de anti-epilepsie medicatie aangepast. Patiënt is hierdoor erg moe, hij kan niet werken. De volgende controle werd afgesproken voor begin maart 2003.”

1.9 Bij brief van 9 april 2003 berichtte G.J. de Haan, behandelend neuroloog van [werknemer], het volgende aan de bedrijfsarts:

“Bovengenoemde heer [werknemer] is bekend op de polikliniek voor epilepsie in verband met een lokalisatiegebonden epilepsie waarschijnlijk vanuit rechts frontaal samenhangend met een trauma capitis in het verleden. Er was sprake van nachtelijke aanvallen, vermoedelijk van tonisch clonische aard maar vrij licht verlopend. Deze kwamen voor in een frequentie van eens per half jaar.

In oktober bleek hij besmet te zijn met TBC. Hij startte met Isoniazide. In verband met een enzyminteractie met als risico intoxicatie moest de Tegretoldosis worden verminderd. Helaas ontwikkelde hij sinds juni ongeveer maandelijks een vrij zwaar verlopend tonisch clonische aanval. Vrijwel alle aanvallen traden ’s nachts op. In januari 2003 had hij zelfs 7 aanvallen, het herstel na de aanvallen werd een enkele maal gecompliceerd door ernstige driftaanvallen. Na verhoging van de Tegretol is de aanvalsfrequentie wel wat afgenomen. De laatste interventie is dat er iets Clobazam is toegevoegd aan de medicatie.

Concluderend is er sprake van een forse ontregeling van zijn epilepsie, vermoedelijk gerelateerd aan het gebruik van tuberculostatica. Deze middelen kunnen door een interactie spiegels van anti-epileptica beïnvloeden. Bij patiënt heeft dit geleid tot een sterke toename van zijn aanvallen. De verwachting is echter dat de epilepsie weer tot rust zal komen als de tuberculostatica gestaakt kunnen worden. Vooralsnog is onduidelijk wanneer dat kan gebeuren.

(…)”

1.10 In een brief aan de huisarts van [werknemer] van 27 mei 2003 meldde A.C. Gebhard, de arts tuberculosebestrijding :

“Anamnese:

Het gaat nu goed. Patient heeft de medicatie trouw ingenomen en de laatste tabletten opgemaakt. Na het staken van de INH heeft de neuroloog de anti-epileptica weer aangepast, die goed lijken aan te slaan (laatste insult 14 dagen geleden).

(…)

Conclusie:

Voltooide behandeling INH-profylaxe, gecompliceerd door problemen met preëxistente epilepsie.

(…)”

1.11 In het Actueel Oordeel (ten behoeve van het reïntegratieverslag) vermeldde de bedrijfsarts op 6 juni 2003:

“Resultaten onderzoek en decursus

Voorgeschiedenis: bekend met nachtelijke epilepsie, was met medicatie goed onder controle. Was 1x per jaar onder controle specialist en reed auto. Verder in 1998 osteotomie rechterbeen.

Op 23-10-02 ziekmelding. Bleek besmet met bovine tuberkelbacil (geen open tbc). Waarschijnlijk is hij besmet door een collega op het werk (zijn 1e screening was -, zijn 2e +).

Betrokkene werd door de GG&GD behandeld dmv Isoniazide en Vitamine B6. De isoniazide had echter een slechte invloed op de stabiliteit van de epilepsie (slikte Tegretol-Lamital en fenobarbital). Uiteindelijk werd er Frisium bijgegeven ivm de veelvuldige grand-mal aanvallen (8 aanvallen in januari 2003, duur per aanval 45 minuten en dan 2 dagen slapen en hoofdpijn post-ictaal).

(…)

Op 27-4-03 werd de Isoniazide gestopt. Vanaf 4-5-03 bleven de zware aanvallen uit. (…)

Klachten bestaan nog uit vermoeidheid, moeizame concentratie, spierklachten, boosheid (driftaanvallen volgens neuroloog), moeite om te gaan met druk-spanning.

Door de isoniazide is ook het gehoor links verminderd.

Door de osteotomie in 1988 is er sprake van arthrose in de knie rechts (hydrops, buigbeperking, crepitaties).

De werkgever is 27-5-03 akkoord gegaan met een AD onderzoek naar mogelijkheden tot aangepast werk (conform beperkingen).

De bedrijfsarts heeft geadviseerd half juni (6 weken na stoppen van de isoniazide) te starten met aangepast werk.(…)”

1.12 Op 10 juni 2003 vond een bespreking plaats tussen de heer [personeelsfunctionaris A] (personeelsfunctionaris bij Santrade, verder: [personeelsfunctionaris A]) en [werknemer] en zijn echtgenote. De inhoud van dit gesprek bevestigde Santrade bij brief van 11 juni 2003, waarin [personeelsfunctionaris A] onder meer schreef:

“(…) Ondergetekende heeft aangegeven te willen beginnen met reintegratie op basis van aangepaste werkzaamheden en aangepaste werktijden, zoals beschreven in het verslag van 27-05-2003, van de bedrijfsarts, de heer Zondervan.

(…)

Aangezien de heer [werknemer] donderdag 12-06-2003 een afspraak heeft met een specialist betreffende een eventuele opname in het epileptisch centrum, is er tussen beide partijen afgesproken, dat de heer [werknemer] vrijdag 13-06-2003 contact opneemt met ondergetekende om verdere afspraken te maken.”

1.13 In verband met het feit dat de echtgenote van [werknemer] een operatie moest ondergaan heeft opname van [werknemer] in het Epileptisch Centrum op 12 juni 2003 niet plaatsgevonden.

1.14 Op 7 augustus 2003 schreef Santrade aan [werknemer]:

“Hiermede komen wij terug op uw bezoek aan onze bedrijfsarts, de heer H.J. Zondervan op 7 augustus 2003.

Uit het bezoekrapport dat wij van de Arbo-Unie ontvingen en bij telefonische navraag, naar aanleiding van het bezoekrapport, hebben wij moeten vernemen dat u niet op 11 juli 2003 bent opgenomen in het epileptisch centrum in Heemstede, doch dat u uw opname heeft uitgesteld in verband met een operatie van uw vrouw.

Enige dagen voor uw opname, 7 juli 2003, hebben wij nog contact met u gehad en heeft u ons hierover niet ingelicht. Ook nadat u uw opname heeft uitgesteld heeft u ons hierover niet bericht. Gezien het laatste opgemaakte reintegratie rapport, had u contact met ons op moeten nemen, teneinde uw reintegratie een aanvang te laten nemen. Graag horen wij van u de juiste toedracht, daar de heer [personeelsfunctionaris A] op 5 augustus 2003 nog contact met u vrouw heeft gehad in verband met een voorschot, waarbij werd gemeld, letterlijke tekst van uw vrouw “in verband met de hoge reiskosten naar Heemstede”.

Nu u niet bent opgenomen roepen wij u alsnog op om met uw reintegratie een aanvang te maken. Zoals voorgesteld in uw reintegratieplan kunt u per dag 2 a 3 uur aangepaste werkzaamheden verrichten.

Wij verzoeken u dan ook dringend contact met ons op te nemen.(…)”

1.15 Op 10 augustus 2003 vroeg [werknemer] een second opinion aan bij het UWV over zijn arbeidsgeschiktheid. In afwachting van de second opinion “snipperde” hij twee uur per dag. Het deskundigenoordeel van het UWV d.d. 28 november 2003 luidde dat [werknemer] per 21 oktober 2003 arbeidsongeschikt was voor een percentage van 25-35%. Vervolgens begon [werknemer] met zijn reintegratie:

- in de week van 21 tot en met 27 oktober 2003: 2 uur per week,

- in de week van 27 tot en met 31 oktober 2003: 3 uur per week;

- met ingang van 3 november 2003: 4 uur per week.

Op 14 november 2003 meldde [werknemer] zich ziek. Op 24 november begon hij weer met aangepast werk voor 4 uur per dag, waarna hij zich op 26 november 2003 in verband met spanningsklachten weer ziek meldde. Met ingang van 27 november 2003 werd [werknemer] opgenomen in het Epileptisch Centrum.

1.16 Bij vonnis van 27 april 2004 heeft de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Schiedam, de door [werknemer] ingestelde vorderingen tegen Santrade op grond van

art. 7: 658 BW afgewezen, oordelende dat Santrade niet in haar zorgplicht is tekortgeschoten en de door [werknemer] gestelde schade kan worden toegeschreven aan een ongelukkige samenloop van omstandigheden.

1.17 [werknemer] werd op 2 april 2004 uit het Epileptisch Centrum ontslagen.

1.18 Op 18 juni 2004 diende Santrade een aanvraag voor het verkrijgen van een ontslagvergunning in bij de Centrale Organisatie voor Werk en Inkomen (hierna: CWI). Grond voor de aanvraag was het verlies van vertrouwen in [werknemer], met name vanwege het – aldus Santrade – niet melden van het ontslag van [werknemer] uit het Epileptisch Centrum. Op 25 oktober 2004 oordeelde de arbeidsdeskundige van de CWI dat er geen reden was om te stellen dat [werknemer] zonder deugdelijke gronden had geweigerd aan reïntegratie mee te werken. Santrade heeft uiteindelijk dit verzoek ingetrokken.

1.19 Op 2 februari 2005 heeft Santrade een ontslagvergunning voor [werknemer] aangevraagd op grond van langdurig ziekteverzuim. Op 25 februari 2005 heeft de CWI de verzochte ontslagvergunning verleend, waarna Santrade bij brief van 14 maart 2005 de arbeidsovereenkomst met [werknemer] heeft beëindigd met ingang van 30 april 2005.

1.20 Santrade heeft het ziekengeld en de WAO-uitkering van [werknemer] gedurende de eerste twee jaar van zijn arbeidsongeschiktheid ingevolge de op de arbeidsovereenkomst toepasselijke CAO (Groothandel in technische producten) tot 100% van zijn salaris aangevuld. Tot en met 22 oktober 2006 ontving [werknemer] een loondervingsuitkering op grond van de WAO; met ingang van 23 oktober 2006 wordt deze uitkering voortgezet als een vervolguitkering op grond van de WAO.

1.21 [werknemer] heeft in eerste aanleg gevorderd te verklaren voor recht dat het door Santrade verleende ontslag kennelijk onredelijk is en hem als schadevergoeding daarvoor een bedrag van € 20.000 toe te wijzen. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank het gegeven ontslag kennelijk onredelijk verklaard en Santrade veroordeeld aan [werknemer] een schadevergoeding ter hoogte van € 10.000,- te voldoen.

2. Tegen het vonnis van de rechtbank komt Santrade op met een vijftal grieven.

De eerste grief slaagt niet, nu Santrade hierbij klaagt over een overweging van de rechtbank waarbij de rechtbank het standpunt van een der partijen (in dit geval het standpunt van [werknemer]) weergeeft. Die weergave is juist, en is overigens niet dragend voor het door Santrade bestreden oordeel van de rechtbank over de vordering van [werknemer]. De resterende grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof overweegt als volgt.

3.1 Naar vaste rechtspraak dient de rechter bij de beoordeling of de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging, alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in onderlinge samenhang in aanmerking te nemen (HR 15 februari 2008, NJ 2008, 111). Uit de wet volgt dat daarbij een aan de werknemer toe te kennen vergoeding als voorziening voor het verlies van de dienstbetrekking in aanmerking dient te worden genomen. Zoals Santrade ook zelf aangeeft, kan de werkgever ook indien niet de beëindiging van de arbeidsovereen¬komst, maar de arbeidsongeschiktheid nadelige gevolgen voor de werknemer teweegbrengt de werkgever op grond van artikel 7:681 BW gehouden zijn de werknemer een vergoeding toe te kennen.

3.2 Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden rekent het hof (ook) of de uitval uit het arbeidsproces van [werknemer] verband houdt met zijn werk voor Santrade. [werknemer] heeft terzake gesteld dat hij zijn besmetting met tuberculose heeft opgelopen op het werk via zijn collega [collega] en dat het daardoor noodzakelijk geworden gebruik van tuberculostatica zijn epilepsieaanvallen heeft verergerd, waardoor het is gekomen tot de langdurige arbeids¬ongeschiktheid. Deze arbeidsongeschiktheid heeft uiteindelijk geleid tot zijn ontslag. Santrade heeft deze stellingen van [werknemer] betwist. Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv ligt het bewijs van zijn stellingen op [werknemer]. Het hof acht evenwel gezien de vaststaande feiten voormelde stellingen van [werknemer] voorshands bewezen. Het hof heeft hierbij m.n. het oog op de in onderling verband en samenhang te lezen:

i brieven van Santrade en de GGD genoemd in rov. 1.3 waaruit blijkt dat er bij een collega van [werknemer] tbc is geconstateerd en [werknemer] onderzocht dient te worden;

ii probleemanalyse door de bedrijfsarts J.H. Zondervan (rov. 1.6) en zijn Actueel Oordeel (rov. 1.11) inhoudend dat de besmetting van [werknemer] met Mycobacterium Bovis waarschijnlijk op de werkvloer heeft plaatsgevonden;

iii anamnese in de brief van GGD-arts A.C. Gebhard geciteerd in rov. 1.8 volgens welke [werknemer] niet eerder bekend was met tuberculose, bijvoorbeeld in de familie of omgeving, hij niet gereisd heeft in landen met een verhoogd risico op tuberculose-infectie en hij nooit een positieve Mantoux heeft gehad;

iv (de beschouwing en) conclusie in de brief van de neuroloog De Haan (rov. 1.9) inhoudend dat er sprake is van een forse ontregeling van de epilepsie van [werknemer], vermoedelijk gerelateerd aan het gebruik van tuberculostatica. Bij [werknemer] heeft dit geleid tot een sterke toename van zijn aanvallen.

Anders dan Santrade aanvoert is het hof voorshands van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen bestaan dat de epileptische aanvallen van [werknemer] zijn verergerd door een andere oorzaak dan door het slikken van de tuberculostatica. Uit de hiervoor genoemde brieven van GGD-arts A.C. Gebhard en de neuroloog De Haan komt afdoende naar voren dat de epilepsieaanvallen frequenter werden kort na het starten met de tuberculostatica eind oktober 2002, en dus ruim vóórdat de controleafspraak in maart 2003 en de opname in het epileptisch centrum in juni 2003 door [werknemer] werden uitgesteld. Voor de verdere beoordeling van de zaak gaat het hof er dan ook voorshands van uit dat de arbeidsongeschiktheid van [werknemer] werkgerelateerd is.

3.3 In het onderhavige geval is sprake van een werknemer van – ten tijde van het ontslag – vijfenvijftig jaar oud, langdurig arbeidsongeschikt geworden voor zijn eigen werkzaamheden als gevolg van een besmetting met een tuberculosebacterie, opgelopen op het werk, welke heeft geleid tot een algehele achteruitgang van zijn gezondheidssituatie. De opzegging leidt tot een duurzame inkomensachteruitgang voor [werknemer]. De mogelijkheid andere werkzaamheden te vinden moet gezien de leeftijd van [werknemer] en zijn beperkingen gering worden geacht. Met de rechtbank acht het hof, alle omstandigheden in aanmerking nemend, het opzeggen van de arbeidsovereenkomst met [werknemer] zonder het betalen van enige aanvullende vergoeding kennelijk onredelijk. Dat in het geval van [werknemer] geen sprake is van een langdurig dienstverband maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders. Het betoog van Santrade dat voor het aannemen van kennelijke onredelijkheid van een ontslag in het geval van arbeidsongeschiktheid van de werknemer sprake moet zijn van het verrichten van zware arbeid gedurende vele jaren is onjuist en berust op een verkeerde lezing van het arrest HR 3 december 2004, NJ 2005, 119 (Van Ree/Damco) waarnaar Santrade verwijst.

3.4 Het enkele feit dat Santrade niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht uit hoofde van artikel 7: 658 BW, zoals de rechtbank in het bestreden vonnis en het in r.o. 1.16 bedoelde vonnis heeft geoordeeld, betekent niet dat het door Santrade aan [werknemer] verleende ontslag niet kennelijk onredelijk kán zijn. Gezien de werkgerelateerdheid van de arbeidsongeschiktheid, het opzeggen van de arbeidsovereenkomst zonder het betalen van een vergoeding en de gevolgen van deze opzegging voor [werknemer], is het ontslag naar het oordeel van het hof kennelijk onredelijk in de zin van artikel 7:681 BW. De stelling van Santrade dat [werknemer] onvoldoende aan zijn herstel en re-integratie heeft meegewerkt, omdat hij niet ter (medische) controle zou zijn gegaan en zijn opname in het Epileptisch Centrum heeft uitgesteld, doet aan voormeld oordeel niet af, reeds omdat die stelling onvoldoende is onderbouwd. Zo heeft [werknemer] onbetwist gesteld dat hij de opname in het Epileptisch Centrum van 11 juli 2003 naar 27 november 2003 heeft moeten uitstellen vanwege de dringende ziekenhuisopname van zijn vrouw.

3.5 Voor wat betreft de hoogte van de door Santrade aan [werknemer] te betalen schadevergoeding uit hoofde van artikel 7:681 BW overweegt het hof als volgt. Het hof doet tegelijk met de uitspraak in deze zaak uitspraak in een aantal andere kennelijk onredelijk ontslag-zaken waarin de vordering van de werknemer (tevens) is gebaseerd op het gevolgencriterium van artikel 7:681 lid 2 aanhef en sub b. BW. Daarbij neemt het hof de kantonrechtersformule (met een aftrek van 30%) tot uitgangspunt. Het door de rechtbank in de onderhavige zaak toegewezen bedrag aan schadevergoeding van € 10.000,- is in ieder geval met de in die zaken door het hof geformuleerde uitgangspunten, welke ook voor onderhavige zaak opgeld doen, in overeenstemming. Dat betekent dat wanneer Santrade niet slaagt in haar bewijs volgens rechtsoverweging 3.6, haar grieven falen en het hof het vonnis van de rechtbank zal bekrachtigen. Nu tegen de hoogte van het door de rechtbank toegewezen bedrag niet incidenteel is gegriefd, behoeven aan de vraag tot welk (hoger) bedrag toepassing van de door het hof geformuleerde uitgangspunten in het onderhavige geval leidt, geen overwegingen te worden gewijd.

3.6 Als overwogen in r.o. 3.2 gaat het hof voorshands ervan uit dat [werknemer] zijn besmetting met tuberculose heeft opgelopen op het werk via zijn collega [collega], en dat het daardoor noodzakelijk geworden gebruik van tuberculostatica zijn epilepsieaanvallen heeft verergerd, waardoor het is gekomen tot de langdurige arbeidsongeschiktheid. De juistheid van dit oordeel is door Santrade gemotiveerd weersproken. Het hof stelt Santrade daarom in de gelegenheid voormeld bewijs te ontzenuwen.

Beslissing

Het hof:

- laat Santrade toe het door het hof voorshands aangenomen bewijs van het feit dat [werknemer] zijn besmetting met tuberculose heeft opgelopen op het werk via zijn collega [collega], en dat het daardoor noodzakelijk geworden gebruik van tuberculostatica zijn epilepsieaanvallen heeft verergerd, waardoor het is gekomen tot langdurige arbeidsongeschiktheid, te ontzenuwen;

- bepaalt dat de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. R. S. van Coevorden op donderdag 4 december 2008 om 9.30 uur;

- bepaalt dat, indien een der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden december 2008 tot en met maart 2009, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. Beyer- Lazonder, J.W. van Rijkom en

R.S. van Coevorden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2008 in aanwezigheid van de griffier.