Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-01-2010, BL6622, BK-09/00188

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-01-2010, BL6622, BK-09/00188

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
8 januari 2010
Datum publicatie
5 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BL6622
Formele relaties
Zaaknummer
BK-09/00188

Inhoudsindicatie

BPM. Vergrijpboete. Belanghebbende heeft te weinig belasting voldaan. De Inspecteur is er terecht van uitgegaan dat sprake is van opzet bij belanghebbende. De boete van 50 percent is terecht opgelegd. Niet is gebleken dat de Inspecteur in strijd heeft gehandeld met het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-09/00188

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 8 januari 2010

op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 februari 2009, nummer AWB 07/7983 BPM, betreffende na te noemen naheffingsaanslag en boetebeschikking.

Naheffingsaanslag, boetebeschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is ter zake van het zonder vergunning rijden op de Nederlandse openbare weg in een niet in Nederland geregistreerde personenauto met dagtekening 2 maart 2007 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen opgelegd ten bedrage van € 26.507 alsmede bij beschikking een vergrijpboete van 50 percent ten bedrage van € 13.253,50.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Douane (kantoor Rotterdam), bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3. Van de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot op € 11.928.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 223. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 november 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.

3.1. Op 25 februari 2005 is aan belanghebbende een Mededeling "Waarschuwing en informatie" met aangehecht "Waarschuwingsformulier BPM" (hierna: het waarschuwingsformulier) uitgereikt, omdat hij met een voertuig van het merk BMW, type

[...], voorzien van het Belgische kenteken [kenteken] (hierna: het voertuig), zonder vergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) in verbinding met artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit BPM (hierna: UB BPM) gebruikmaakte van de Nederlandse openbare weg. Het voertuig was belanghebbende ter beschikking gesteld door de Belgische vennootschap [A] N.V.

3.2. Belanghebbende heeft zich op 25 februari 2005 laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [Q] en zich op 1 maart 2005 bij de Dienst Bevolking van de gemeente [R (te België)] voor inschrijving als ingezetene gemeld op het adres [a-straat 1], [0000] [R (te België)]. Deze aanmelding heeft niet geleid tot registratie als ingezetene van de gemeente [R (te België)].

3.3. Belanghebbende bezit de Nederlandse nationaliteit.

3.4. De echtgenote en de kinderen van belanghebbende woonden in 2005 op het adres [b-straat 1], [0000 XX] [Q]. Op 26 maart 2005, 2 april 2005 en op 8 april 2005 hebben medewerkers van het ambulante toezichtsteam douane van de Belastingdienst vastgesteld dat het voertuig daar was geparkeerd.

3.5. Op 15 april 2005 omstreeks 16.30 uur hebben medewerkers van de Belastingdienst Douane Rotterdam waargenomen dat het voertuig reed op de [c-straat] en de [d-straat] te [Q]. De medewerkers volgden het voertuig totdat het was gestopt in de [b-straat]. Daarna hebben zij zich aan de bestuurder van het voertuig bekend gemaakt en hem gevraagd naar zijn auto- en identiteitspapieren. De bestuurder was belanghebbende. Ter gelegenheid hiervan heeft belanghebbende verklaard dat hij in België woonde, dat zijn gezin in Nederland woonde, dat hij in België drie bedrijven had en in Nederland twee zonder activiteiten, dat hij werk in België en in Nederland had, dat hij verder geen bindingen in Nederland had en dat hij na ontvangst van het waarschuwingsformulier zijn verblijf in België verder had geformaliseerd. Van deze controle is een proces-verbaal opgemaakt.

3.6. Volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam van 15 april 2005 betreffende de vennootschap [B] B.V. (hierna: het uittreksel), was belanghebbende enig aandeelhouder en directeur van deze vennootschap en woonde belanghebbende op het adres [b-straat 1], [0000 XX] [Q]. [B] B.V. heeft verscheidene onroerendezaaktransacties verricht, waaronder op 25 februari 2005, 16 maart 2005, 1 april 2005 en 7 april 2005, waarbij in de akten van levering als belanghebbendes adres het adres [b-straat 1], [0000 XX] [Q] is vermeld (hierna: de onroerendezaaktransacties).

3.7. Op 26 april 2005 heeft belanghebbende de Inspecteur een brief gestuurd waarin hij zijn persoonlijke situatie heeft uiteengezet en waarbij afschriften uit de gemeentelijke basisadministratie en het voorblad van een oprichtingsakte van een naamloze vennootschap waren gevoegd. In deze brief heeft belanghebbende onder meer verklaard dat hij zijn gezin in [Q] onregelmatig bezocht.

3.8. Volgens de op 20 juni 2005 tussen belanghebbende en de Belgische naamloze vennootschap [A] N.V., gevestigd te [R (te België)], gesloten arbeidsovereenkomst (hierna: de arbeidsovereenkomst) woonde belanghebbende op het adres [e-straat 1],

[0000 XX] [S]. Op grond van de arbeidsovereenkomst is belanghebbende met ingang van 1 juli 2005 voltijds als bediende in dienst getreden van [A] N.V.

3.9. Belanghebbende heeft zich op 21 juni 2005 doen inschrijven in de gemeente [S] op het adres [e-straat 1], [0000 XX] [S].

3.10. Op 22 juli 2005 heeft belanghebbende de Inspecteur voor het voertuig een verzoek gedaan om een vrijstellingsvergunning zoals bedoeld in artikel 14 Wet BPM in verbinding met artikel 3 UB BPM. Op 2 augustus 2005 heeft de Inspecteur belanghebbende om aanvullende informatie verzocht. Op 12 september 2005 heeft de Inspecteur de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat de benodigde informatie niet was overgelegd. Daartegen is door belanghebbende geen bezwaar gemaakt.

3.11. Op basis van de bevindingen van de controle van 15 april 2005 heeft de Inspecteur belanghebbende de naheffingsaanslag en de vergrijpboete opgelegd.

3.12. In België was belanghebbende ten tijde van de controle 50% aandeelhouder in en bestuurder van [C] N.V., gevestigd in België.

3.13. In Nederland was belanghebbende ten tijde van de controle werknemer bij [D] B.V. en bezat hij 50% aandelen in [E] B.V., 100% aandelen in [F] B.V. en 100% aandelen in [B] B.V., alle Nederlandse vennootschappen met in Nederland gevestigde bedrijven. Gedurende 2005 verrichtte belanghebbende in Nederland activiteiten in het kader van deze bedrijven.

3.14. Op naam van [F] B.V. is van

15 mei 2002 tot 28 juni 2006 een personenauto van het merk Chrysler, type [...], voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken], geregistreerd (hierna: de personenauto). De personenauto stond belanghebbende in 2005 ter beschikking. Op 8 april 2005 was de personenauto geparkeerd in de [b-straat] ter hoogte van huisnummer [.].

3.15. Ten tijde van de controle had belanghebbende bankrekeningen bij de Rabobank, de ABN en de Postbank in Nederland in gebruik.

3.16. Belanghebbende heeft over het jaar 2005 als binnenlands belastingplichtige aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen. In zijn aangifte heeft belanghebbende loon uit dienstbetrekking met [D] B.V. en de met de personenauto gereden privékilometers, en geen inkomen uit buitenlandse bron aangegeven.

Omschrijving geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen

4.1. In geschil is enkel het antwoord op de vraag of belanghebbende op 15 april 2005 in Nederland woonde - de berekening van de verschuldigde belasting is niet in geschil - en of het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven.

4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die zij daartoe in de van hen afkomstige stukken en ter zitting hebben aangevoerd.

4.3. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten.

4.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1. Waar iemand woont, moet op grond van artikel 4, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden beoordeeld aan de hand van de feitelijke omstandigheden.

De feitelijke werkelijkheid is beslissend.

5.2. De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende blijkens het uittreksel en de onroerendezaaktransacties van [B] B.V. het gehele jaar 2005 volop activiteiten in Nederland in het kader van zijn bedrijven heeft verricht, dat belanghebbende beschikte over actieve bankrekeningen in Nederland, dat belanghebbende de personenauto ter beschikking stond, dat belanghebbende in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 geen melding heeft gemaakt van buitenlands inkomen en in de aangiften betreffende het jaar 2005 die zien op andere belastingmiddelen het bedrijf [A] niet naar voren komt, dat belanghebbende zich direct nadat hij op

25 februari 2005 voor de eerste keer door medewerkers van de Belastingdienst/Douane was staande gehouden heeft laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [Q] en een aanvraag bij de gemeente [R (te België)] heeft ingediend om aldaar ingeschreven te geraken, dat uit observaties die zijn vastgelegd in ambtsedige processen-verbaal is gebleken dat belanghebbende geregeld verbleef bij zijn vrouw en kinderen in Nederland, zijn kinderen naar school bracht en de hond uitliet, en heeft geconcludeerd dat het middelpunt van belanghebbendes sociale, economische en persoonlijke bindingen op 15 april 2005 in Nederland lagen.

5.3. Wat belanghebbende daartegen heeft aangevoerd ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij op 15 april 2005 niettemin in België woonachtig was, daar gewoonlijk verblijf hield of daar het middelpunt van zijn maatschappelijke leven was gelegen, is naar 's Hofs oordeel geenszins toereikend voor een andere conclusie dan die van de Inspecteur. Ten onrechte is belanghebbende van mening dat zijn intrek in de woning van zijn Nederlandse zakenpartner [G] te [T] (België) omstreeks Kerstmis 2004 reeds zou betekenen dat hij in België woonde en in Nederland zonder vergunning zou kunnen rondrijden met een Belgisch gekentekend voertuig. Gedurende de eerste maanden van 2005 verbleef belanghebbende geregeld bij zijn gezin en voor zaken in Nederland. Van de door zijn echtgenote aangevangen echtscheidingsprocedure heeft belanghebbende geen bewijs bijgebracht. De energienota van Eneco over de periode van 10 maart 2004 tot en met 22 februari 2005 laat niet zien dat belanghebbende de echtelijke woning te [Q] in die periode al had verlaten. Belanghebbende heeft zich voor inschrijving als ingezetene bij de Dienst Bevolking van de gemeente [R (te België)] gemeld. Zoals belanghebbende ter zitting heeft bevestigd, was hij nimmer als ingezetene van de stad [R (te België)] ingeschreven. Daarentegen heeft belanghebbende zich op 21 juni 2005 doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [S] in Nederland. Voorts ontbreekt informatie waaruit zakelijke of persoonlijke bindingen met de stad of de regio [R (te België)] blijken. De door belanghebbende overgelegde huurovereenkomst inzake de [a-straat 1] te [R (te België)] kan daaraan niet bijdragen. Niet duidelijk is geworden in hoeverre het gehuurde daadwerkelijk als woonruimte voor belanghebbende heeft gediend, reeds omdat het adres [a-straat 1] mogelijk uit meer eenheden bestond en er ten tijde van de controle het bedrijf [H] was gevestigd. Betalingsbewijzen van de verschuldigde huurpenningen ontbreken. Verder kan daaraan niet bijdragen de door belanghebbende overgelegde arbeidsovereenkomst met de Belgische vennootschap [A] N.V., waarbij belanghebbende per 1 juli 2005 als bediende in dienst is getreden. Deze datum ligt ruim na de in geschil zijnde datum van 15 april 2005 waardoor deze arbeidsovereenkomst evenmin een onderbouwing kan vormen voor de stelling dat belanghebbende op 15 april 2005 woonachtig was in België. Met uitzondering van het sluiten van de huurovereenkomst is niets gebleken van activiteiten van belanghebbende in België in relatie met de Belgische vennootschap [C] N.V. Bankafschriften van bij een Belgische bank aangehouden rekeningen ontbreken.

5.4. Met betrekking tot de boete is de Inspecteur, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en het feit dat alsdan tussen partijen vaststaat dat te weinig belasting is voldaan, terecht ervan uitgegaan dat sprake is van opzet bij belanghebbende. Doordat het waarschuwingsformulier aan belanghebbende was uitgereikt, was hij op de hoogte van de desbetreffende belastingwetgeving en van de gevolgen van zijn handelen in strijd met deze wetgeving. Door desondanks zonder de verschuldigde belasting te voldoen gebruik te maken van de openbare weg in Nederland met het voertuig, heeft belanghebbende ook bewust gehandeld. De boete van 50 percent is derhalve terecht opgelegd. Niet is gebleken dat de Inspecteur in strijd heeft gehandeld met het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. Het Hof acht de boete ook passend en geboden gelet op de aard van het vergrijp.

5.5. De naheffingsaanslag en de boete zijn eerst bijna twee jaar na de controle van 15 april 2005, het aanvangstijdstip voor de beoordeling of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, opgelegd omdat de beantwoording van de vraag door de Inspecteur of de zaak bestuursrechtelijk of strafrechtelijk zou moeten worden afgedaan bijna twee jaar heeft gevergd. Die omstandigheid is belanghebbende niet tegen te werpen en moet voor rekening komen van de Inspecteur. Belanghebbende heeft ook overigens geen zodanige invloed op de totale duur van de behandeling gehad dat de lange behandelduur in betekenende mate mede aan hem is te wijten. De duur van de behandeling vanaf het aanvangstijdstip tot en met de berechting in eerste aanleg is dusdanig lang en de inbreuk op het recht op behandeling van een "criminal charge" binnen een redelijke termijn intussen dan ook zodanig groot, dat de rechtbank een niet te geringe vermindering van de boete met 10 percent heeft toegepast.

5.6. De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.T. Sanders, U.E. Tromp en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 8 januari 2010 in het openbaar uitgesproken. Wegens verhindering van de voorzitter en mr. U.E. Tromp is de uitspraak ondertekend door mr. W.M.G. Visser.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.