Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 29-08-2012, BX6762, 22-005299-11

Gerechtshof 's-Gravenhage, 29-08-2012, BX6762, 22-005299-11

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
29 augustus 2012
Datum publicatie
7 september 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX6762
Formele relaties
Zaaknummer
22-005299-11

Inhoudsindicatie

Het Hof legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 70.000,00 (zeventigduizend euro).

Uitspraak

Rolnummer: 22-005299-11 PO

Parketnummer: 10-602051-07

Datum uitspraak: 29 augustus 2012

TEGENSPRAAK

Gerechtshof te 's-Gravenhage

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 8 april 2010 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1948,

[adres].

Procesgang in de ontnemingszaak

De rechtbank Rotterdam heeft bij beslissing van 8 april 2010 het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 90.275,63 en aan de veroordeelde, ter ontneming van dit voordeel, de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 90.275,63.

Namens de veroordeelde is tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.

Beslissing in de strafzaak tegen de veroordeelde

Bij inmiddels onherroepelijk geworden arrest van dit gerechtshof van 20 juni 2011 is de veroordeelde, voor zover hier van belang, ter zake van het in zijn strafzaak onder 1 tot en met 4 bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:

feit 1:

"medeplegen van: om een feit, bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen en geld en andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd",

en

"medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen en vervoermiddelen en geld en andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd",

feit 2 en 3:

"medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit",

feit 4:

"Valsheid in geschrift"

en

"Opzettelijk gebruik maken van ene vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst",

veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

Onderzoek van de zaak

Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 15 augustus 2012.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot vernietiging van de beslissing waarvan beroep en tot vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 80.600,-- en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag (na afronding) van € 76.000,-- ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.

Beoordeling van de beslissing

De beslissing waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Beoordeling van de vordering

Naar het oordeel van het hof heeft de veroordeelde voordeel verkregen door middel van de in zijn strafzaak onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde strafbare feiten.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.

De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.

Motivering van de op te leggen maatregel

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de veroordeelde verklaard dat hij wederrechtelijk voordeel heeft genoten van de in zijn strafzaak bewezenverklaarde feiten.

Voorts is ter terechtzitting in hoger beroep komen vast te staan dat de advocaat-generaal en de raadsman het eens zijn over de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals door de advocaat-generaal is gespecificeerd in de door de advocaat-generaal overlegde notitie, te weten een bedrag van € 80.600,--.

De veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich aansluit bij het standpunt van zijn raadsman, te weten dat hij € 80.600,--wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.

Het hof zal, gelet op het voorgaande, het door de veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel, vóór aftrek van kosten, schatten op € 80.600,--.

Kosten

Door en namens de veroordeelde zijn de navolgende op het verkregen voordeel in mindering te brengen kostenposten opgevoerd. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat deze kostenposten dienen te worden afgewezen.

Het hof overweegt ten aanzien van de geschilpunten als volgt.

Treinkosten en autokosten

Door de verdediging is aangevoerd dat de veroordeelde treinkosten en autokosten heeft gemaakt, een en ander zoals nader toegelicht in de door de raadsman overlegde pleitnotities, en dat deze kosten in mindering moeten worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Nu deze kostenposten niet voldoende zijn onderbouwd en bovendien onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de veroordeelde deze (eventuele) kosten heeft gemaakt in direkte relatie tot de bewezenverklaarde strafbare feiten, is het hof van oordeel dat het hier geen kostenposten betreft die in aanmerking komen om in mindering te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Accountantskosten

Voorts is door de verdediging aangevoerd dat de veroordeelde accountantskosten heeft gemaakt tot een totaalbedrag van € 4.950,--, en dat deze kosten in mindering moeten worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het hof acht deze aangevoerde kostpost voldoende aannemelijk en zal derhalve deze kostenpost tot een bedrag van € 4.950,--, in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Totaal van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt aldus geschat op:

€ 80.600,-- minus € 4.950,-- = € 75.650,--.

Draagkracht

Door de raadsman is een draagkrachtverweer gevoerd, op gronden zoals in zijn overgelegde pleitnotities vermeld.

Hieromtrent overweegt het hof het volgende.

Van de veroordeelde is onvoldoende aannemelijk geworden dat hij thans geen draagkracht heeft of, naar redelijke verwachting, in de toekomst niet zal (kunnen) hebben uit inkomsten of uit eigen vermogen. Het hof ziet daarom geen aanleiding om thans om redenen van (onvoldoende) draagkracht het ontnemingsbedrag te matigen. Het hof heeft daarbij weliswaar rekening gehouden met de gevorderde leeftijd van de veroordeelde, maar acht deze leeftijd niet dusdanig dat deze zeker aan het genereren van inkomen of vermogen in de weg staat.

Overschrijding van de redelijke termijn

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep een beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn, op gronden zoals in de overgelegde pleitnotities vermeld.

Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu tussen de datum van het instellen van het hoger beroep op 15 april 2010 en de uiteindelijke behandeling van de zaak in hoger beroep op 15 augustus 2012 bijna twee en een half jaar is verstreken.

Het hof zal bij de vaststelling van het te betalen ontnemingsbedrag, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, rekening houden met de schending van de redelijke termijn door het hiervoor genoemde te betalen bedrag van € 75.650,-- met 5% te korten, te weten met een bedrag van € 3.782,50.

Gelet op het bovenstaande legt het hof, alles afwegende, aan de veroordeelde ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van, afgerond, € 70.000,--.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 75.650,00 (vijfenzeventigduizend zeshonderdvijftig euro).

Legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 70.000,00 (zeventigduizend euro).

Dit arrest is gewezen door mr. S. van Dissel,

mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. S.J.A.M. van Gend, in bijzijn van de griffier R. Luijken.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 augustus 2012.

Mr. S.J.A.M. van Gend is buiten staat dit arrest te ondertekenen.