Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-06-2004, AR5874, 20.003485.03

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-06-2004, AR5874, 20.003485.03

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 juni 2004
Datum publicatie
7 december 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2004:AR5874
Formele relaties
Zaaknummer
20.003485.03

Inhoudsindicatie

Gelet op de uitdrukkelijke bewoordingen van de wet valt - nu ook overigens uit de wetsgeschiedenis geen beperking op dit punt valt af te leiden - niet in te zien waarom rechtspersonen - of dit nu privaatrechtelijke dan wel publiekrechtelijke rechtspersonen zijn - zich niet als benadeelde partij zouden mogen voegen in het geval dat zij door het strafbare feit getroffen zijn in een belang dat de betrokken bepaling beoogt te beschermen. Nu door de onttrekking van de auto aan het beslag de verhaalsmogelijkheid van de Belastingdienst is gefrustreerd, is de Belastingdienst, en daarmee de Rijksoverheid, getroffen in een belang dat artikel 198 van het Wetboek van Strafrecht beoogt te beschermen en staat er, naar het oordeel van het hof, niets aan in de weg dat hij zich als benadeelde partij voegt in het strafproces tegen verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 20.003485.03

datum uitspraak: 23 juni 2004

tegenspraak

GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

meervoudige kamer voor strafzaken

A R R E S T

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 1 juli 2003 in de strafzaak onder parketnummer 01/030322-02 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Turkije), op [geboortedatum] 1968,

wonende te [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij in of omstreeks de periode van 23 mei 2002 tot en met 21 juni 2002 te Eindhoven en/of Geldrop, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk een personenauto, waarop door de Belastingdienst, op grond van artikel 13 en/of 14 van de Invorderingswet 1990, in elk geval krachtens de wet, beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken.

De bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:

in de periode van 23 mei 2002 tot en met 21 juni 2002 te Eindhoven of Geldrop opzettelijk een personenauto, waarop door de Belastingdienst op grond van artikel 13 en/of 14 van de Invorderingswet 1990 beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken.

De door het hof gebruikte bewijsmiddelen

De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht.

De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Het hof overweegt meer in het bijzonder als volgt.

Door en namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte op 21 juni 2002 naar het belastingkantoor te Eindhoven is gegaan om door middel van vertegenwoordigers van verdachte zijn belastingschuld contant te voldoen, doch dat de fiscus daaraan geen medewerking heeft verleend.

Het hof hecht geen betekenis aan deze door de verdediging vermelde omstandigheid, nu op het moment van het gepoogde doch mislukte overleg d.d. 21 juni 2002 met de fiscus te Eindhoven, het bewezen verklaarde feit immers al was gepleegd.

De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.

Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 198, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.

Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.

De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

De verdachte is derhalve strafbaar.

De redengeving van de op te leggen straf of maatregel

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Bij de straftoemeting heeft het hof in het voordeel van de verdachte er rekening mee gehouden dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie nog niet eerder is veroordeeld.

Op grond van het vorenstaande acht het hof oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor het hierna te vermelden aantal uren passend en geboden.

Door de raadsman is betoogd dat de “Wet Terwee” - door de nadruk die gelegd is op ”het slachtoffer”- beoogt de positie van private personen in het stafproces te versterken. De Belastingdienst, als onderdeel van de Rijksoverheid, kan daarom niet als voegingsgerechtigde in de zin van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering worden aangemerkt en zal derhalve niet ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn vordering.

Volgens artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding voegen in het strafproces. Zoals kan worden afgeleid uit de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, 1989-90, 21345, nr. 3, pag. 5) zijn de bewoordingen van het huidige artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering ontleend aan het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 5 oktober 1965, NJ 1966, 292.

Wat reeds aanstonds opvalt is dat de Hoge Raad in dat arrest de rechtspersoon naar Engels recht die zich in die zaak als benadeelde partij had gesteld niet niet ontvankelijk verklaart omdat haar het recht om zich als beledigde partij te voegen in het strafproces zou moeten worden ontzegd, maar tot een inhoudelijk oordeel is gekomen.

Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever op enigerlei wijze de mogelijkheid om zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces heeft willen beperken ten opzichte van de regeling zoals die eerder gold met betrekking tot de beledigde partij.

Gelet op de uitdrukkelijke bewoordingen van de wet valt – nu ook overigens uit de wetsgeschiedenis geen beperking op dit punt valt af te leiden - niet in te zien waarom rechtspersonen - of dit nu privaatrechtelijke dan wel publiekrechtelijke rechtspersonen zijn - zich niet als benadeelde partij zouden mogen voegen in het geval dat zij door het strafbare feit getroffen zijn in een belang dat de betrokken bepaling beoogt te beschermen. Nu door de onttrekking van de auto aan het beslag de verhaalsmogelijkheid van de Belastingdienst is gefrustreerd, is de Belastingdienst, en daarmee de Rijksoverheid, getroffen in een belang dat artikel 198 van het Wetboek van Strafrecht beoogt te beschermen en staat er, naar het oordeel van het hof, niets aan in de weg dat hij zich als benadeelde partij voegt in het strafproces tegen verdachte.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat, de Belastingdienst Eindhoven, gevestigd te Eindhoven, Karel de Grotelaan 4, als gevolg van het bewezen verklaarde feit, materiële schade heeft geleden tot een bedrag van 13.377,18 euro.

Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.

Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van 13.377,18 euro te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Het hof zal evenwel geen vervangende hechtenis bevelen bij gebreke van betaling en verhaal.

De vordering van de benadeelde partij

Belastingdienst Eindhoven, gevestigd te Eindhoven, Karel de Grotelaan 4 heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van 20.000,-- euro. Dit bedrag beloopt de geschatte waarde van de personenauto die verdachte aan het beslag heeft onttrokken.

De eerste rechter heeft deze vordering integraal toegewezen, zodat de voeging van rechtswege voortduurt in hoger beroep.

Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.

De ontvankelijkheid van de benadeelde partij in zijn vordering is betwist. Het hof verwijst hieromtrent naar hetgeen vorenvermeld is overwogen en beslist.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden. Het hof stelt deze schade op

13.377,18 euro, zijnde de belastingschuld, de kosten van het exploot en de kosten van het proces-verbaal ten behoeve waarvan beslag op de personenauto is gelegd. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. Voor wat betreft het meer of anders gevorderde moet de vordering, als ongegrond of onvoldoende bewezen, worden ontzegd. De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht.

Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).

De toegepaste wettelijke voorschriften

De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 9, 22c, 22d, 36f en 198 van het Wetboek van Strafrecht.

B E S L I S S I N G:

Het hof:

Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.

Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:

"Opzettelijk enig goed aan het krachtens de Wet daarop gelegd beslag onttrekken".

Verklaart de verdachte deswege strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van dertig uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van vijftien dagen voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.

Bepaalt dat de opgelegde taakstraf zal bestaan uit een werkstraf.

Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer Belastingdienst Eindhoven, gevestigd te Eindhoven, Karel de Grotelaan 4, te betalen een bedrag van 13.377,18 euro

(zegge: dertienduizenddriehonderdzevenenzeventig euro en achtien eurocent).

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan: Belastingdienst Eindhoven, gevestigd te Eindhoven, Karel de Grotelaan 4, een bedrag van 13.377,18 euro.

Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Wijst af het meer of anders gevorderde.

Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.

Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.

Dit arrest is gewezen door Mr. Gründemann, als voorzitter

Mrs. Lo-Sin-Sjoe en Ficq, als raadsheren

in tegenwoordigheid van Mw. Visser, als griffier.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juni 2004.

Mr. Ficq is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G

zaaknr.: 07B

tijd : 14.30

verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Turkije), op [geboortedatum] 1968,

wonende te [adres],

Is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 1 juli 2003 ter zake van:

"Opzettelijk enig goed aan het krachtens de Wet daarop gelegd beslag onttrekken",

veroordeeld tot:

een werkstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen vervangende hechtenis, legt op de maatregel van schadevergoeding van twintigduizend euro, subsidiair honderdzestig dagen vervangende hechtenis, legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd de Belastingdienst het bedrag van twintigduizend euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door honderdzestig dagen vervangende hechtenis, waarbij de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft, wijst de vordering van de benadeelde partij, genaamd de Belastingdienst toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij de Belastingdienst, van een bedrag van twintigduizend euro met veroordeling tevens van verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil alsmede veroordeling van verdachte in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, waarbij verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd is voorzover hij voldaan heeft aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.