Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-01-2006, AV0012, R200500752

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-01-2006, AV0012, R200500752

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 januari 2006
Datum publicatie
20 januari 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AV0012
Zaaknummer
R200500752

Inhoudsindicatie

Effectenlease en verzoek tot kennisneming van verwerkte persoonsgegevens.

Geen misbruik van recht. Geen doorkruising van artikel 843a Rv. In artikel 35 Wbp ligt het recht op kopieën en afschriften van persoonsgegevens besloten alsmede het recht op transcripties van opgenomen telefoongesprekken. Hof geeft Dexia opdracht informatie te verschaffen.

Uitspraak

DH

16 januari 2006

Rekestenkamer

Rekestnummer R200500752

GERECHTSHOF 'S-HERTOGENBOSCH

Beschikking

in de zaak in hoger beroep van:

de naamloze vennootschap

DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

appellante,

verder te noemen: Dexia,

advocaat : mr. J.M. Tijssen,

procureur: mr. J.E. Lenglet,

tegen

[naam verweerder],

wonende te [woonplaats],

verweerder,

verder te noemen: [A.],

procederende in persoon.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 april 2005 (zaaknummer 109604/EX RK 04-379), waarvan de inhoud bij partijen bekend is. In het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg staat overigens als zaaknummer vermeld 119559/EX RK 04-379.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij beroepschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 11 juli 2005, heeft Dexia acht grieven aangevoerd en het hof verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:

- de beschikking waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [A.] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek althans dit verzoek af te wijzen;

- [A.] op straffe van een dwangsom van E. 10.000,-- per dag (met een maximum van E. 50.000,--) te bevelen om, binnen drie dagen na de door het hof te geven beschikking, het overzicht van 11 mei 2005 dat Dexia op grond van de beschikking van de rechtbank aan [A.] heeft verstrekt en eventuele kopieën daarvan, af te geven aan de raadsman van Dexia;

- [A.] op straffe van een dwangsom van E. 10.000,-- per overtreding (met een maximum van E. 50.000,--) te verbieden op enigerlei wijze gebruik te maken van de gegevens zoals opgenomen in voormeld overzicht;

- [A.] te veroordelen in de kosten van beide instanties.

2.2. Desverzocht heeft de voorzitter van de behandelend kamer van het hof beslist dat [A.] ook in hoger beroep zonder advocaat of procureur kan procederen, zulks onder verwijzing naar HR 22 november 2002, NJ 2003, 229.

2.3. Desgevraagd heeft het College bescherming persoonsgegevens (hierna: CBP) aan het hof medegedeeld dat zij in de onderhavige zaak niet als belanghebbende wil worden aangemerkt. Het CBP heeft te kennen gegeven dat zij wel als deskundige wilde optreden, waarmee [A.] kon instemmen. Het hof had en heeft er echter geen behoefte aan om nader advies in te winnen bij het CBP.

2.4. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 15 september 2005, heeft [A.] geconcludeerd tot afwijzing van het beroep. Voorts heeft hij, onder wijziging en vermeerdering van zijn verzoek, het hof verzocht om - samengevat - bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:

a. vast te stellen dat genoemd overzicht van 11 mei 2005 niet voldoet aan het dictum van de beschikking waarvan beroep, en Dexia te veroordelen om aan [A.] de door de rechtbank vastgestelde dwangsom te betalen;

b. Dexia op straffe van een dwangsom van E. 1.000,-- per dag (met een maximum van E. 25.000,--) te bevelen om, binnen twee weken na de door het hof te geven beschikking, aan [A.] alsnog een volledig en begrijpelijk overzicht van zijn persoonsgegevens te verstrekken, welk overzicht een lijst moet bevatten van alle stukken die zich in zijn persoonlijk dossier bevinden, alsmede de aard van de bescheiden of bestanden die daaraan op de een of ander wijze zijn gekoppeld. [A.] doelt daarbij in ieder geval op de volgende gegevens en bescheiden:

- indien aanwezig: het aanvraagformulier;

- een kopie van de overeenkomst;

- indien aanwezig: het risicoprofiel c.q. beleggersprofiel (hierna door het hof aan te duiden als: cliëntenprofiel);

- de aankoopbewijzen van de in de effectenlease-overeenkomst genoemde aandelen;

- bescheiden betreffende de vestiging van pandrechten op de in de effectenlease-overeenkomst genoemde aandelen, zulks overeenkomstig de op die overeenkomst toepasselijke Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease;

- bescheiden betreffende de bijschrijving van de aandelen op naam van [A.] conform artikel 17 Wet giraal effectenverkeer (Wge);

- afschriften van dividenduitkeringen aan [A.];

- persoonsgegevens van [A.] die Dexia heeft verwerkt in verband met de verdeling van de aangekochte effecten over de betrokken cliënten;

- de herkomst van gegevens;

- ontvangers van gegevens en categorieën van ontvangers, onder vermelding van welke persoonsgegevens aan welke ontvangers zijn verstrekt;

- het doel of de doeleinden van de verwerking van de gegevens;

- een schriftelijke uitwerking van tussen partijen gevoerde telefoongesprekken, met vermelding van de namen van degenen met wie [A.] heeft gesproken;

- BKR-gegevens en gegevens omtrent de inventarisatie van de kredietwaardigheid van [A.];

- alle overige documenten die op [A.] van toepassing zijn;

c. Dexia op straffe van een dwangsom van E. 1.000,-- per dag (met een maximum van E. 25.000,--) te bevelen om, binnen vier weken na de door het hof te geven beschikking, aan [A.] inzage in zijn persoonsgegevens te verlenen door middel van het verstrekken van kopieën, zulks voor het geval Dexia in het te verstrekken overzicht slechts summierlijk melding zou maken van de verwerking van persoonsgegevens zonder de zakelijke inhoud van voormelde stukken weer te geven,

met veroordeling van Dexia in de kosten van beide instanties.

2.5. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2005. De advocaat van Dexia, alsmede [A.] in persoon, hebben hun standpunten nader toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen. Ter zitting heeft de advocaat van Dexia een beschikking overgelegd van het gerechtshof Amsterdam van 10 november 2005 (rekestnummer 641/05), en [A.] een kopie van het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg.

Hoewel daartoe uitgenodigd door het hof, is het CBP ter zitting niet als toehoorder verschenen.

3. De gronden van het hoger beroep

Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.

4. De beoordeling

4.1. De onderhavige procedure dient er niet toe om vast te stellen of Dexia de bij de beschikking van de rechtbank vastgestelde dwangsommen al dan niet heeft verbeurd, zodat [A.] niet-ontvankelijk is zijn daartoe strekkende verzoek.

4.2. Dexia is ontvankelijk in haar verzoek tot teruggave van het overzicht van 11 mei 2005, omdat het hier gaat om een verzoek tot ongedaanmaking van hetgeen Dexia op grond van de beschikking van de rechtbank heeft gepresteerd (HR 30 januari 2004, NJ 2005, 246). Op het verzoek strekkende tot het verbieden van [A.] om gebruik te maken van de gegevens uit dit overzicht, zal later worden beslist.

4.3.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.

a. In december 2000 heeft [A.] met de rechtsvoorganger van Dexia, Bank Labouchère N.V., een effectenlease-overeenkomst gesloten genaamd WinstVerDriedubbelaar.

b. Bij brief van 30 juli 2002 heeft [A.] Dexia verzocht om toezending van 'al zijn stukken c.q. documenten'. Bij brief van 28 maart 2003 heeft [A.] dit verzoek herhaald.

c. Bij deurwaardersexploot van 3 december 2003 heeft [A.] jegens Dexia onder andere een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de overeenkomst wegens dwaling. Voorts heeft [A.] Dexia verzocht om hem een overzicht in de zin van artikel 35 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) toe te sturen. Verder heeft [A.] Dexia verzocht om hem kopieën te sturen van alle gegevens uit zijn dossier.

d. In vervolg hierop heeft Dexia bij brief van 22 december 2003 een overzicht van (persoons)gegevens naar [A.] gestuurd.

e. Bij brief van 22 januari 2004 heeft [A.] aan Dexia geschreven:

'Ik verzoek u nogmaals dringend om alle in mijn dossier verwerkte gegevens, binnen 4 weken na dagtekening van deze brief, in kopie naar mij toe te zenden. De door Dexia bij brief d.d. 22 december 2003 (ontvangen op 2 januari 2004) aan mij verstrekte gegevens zijn in geheel algemene zin gesteld en derhalve sterk ontwijkend van aard om een beeld te kunnen vormen over de door u verzamelde gegevens. Op grond van de WBP heb ik recht op inzage in en afschrift van alle door u verwerkte persoonsgegevens. Met name uw inlichtingen over de herkomst van de gegevens zijn volstrekt onvoldoende. Ik wens uiterlijk 23 februari 2004 van u te vernemen hoe u aan mijn gegevens bent gekomen.'

Bij brief van 5 februari 2004 heeft [A.] een en ander herhaald.

f. Vervolgens heeft Dexia [A.] bij brief van 19 februari 2004 bericht dat zij niet ingaat op het verzoek van [A.] om hem kopieën te verstrekken van zijn dossier.

g. Daarop heeft [A.] het CBP bij brief van 24 februari 2004 verzocht om te bemiddelen in zijn geschil met Dexia over zijn persoonsgegevens, aan welk verzoek het CBP gehoor heeft gegeven. Uiteindelijk heeft het CBP [A.] bij brief van 3 november 2004 medegedeeld dat zij de behandeling van zijn zaak had beëindigd, omdat bemiddeling niet meer zinvol was.

4.3.2. Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 30 november 2004, heeft [A.] de rechtbank op de voet van artikel 46 lid 1 Wbp verzocht om Dexia op straffe van een dwangsom te bevelen om zijn verzoek ex artikel 35 Wbp alsnog toe te wijzen. Het verzoek strekt er mede toe dat de rechtbank Dexia zal bevelen om aan [A.] kopieën te verstrekken van alle bescheiden met zijn persoonsgegevens.

4.3.3. Dexia heeft zich verweerd tegen het verzoek van [A.].

4.3.4. De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld ter zitting. Tijdens de zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. Blijkens het proces-verbaal van deze zitting en het appelschrift heeft alleen [A.] daartoe een pleitnota overgelegd. De vermelding in de beschikking van de rechtbank dat beide partijen hun standpunt hebben toegelicht aan de hand van een pleitnota, berust kennelijk op een vergissing.

Voorts heeft [A.] tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek gewijzigd doordat hij heeft gespecificeerd welke gegevens Dexia tenminste moet vermelden op het overzicht ex artikel 35 lid 2 Wbp, en van welke bescheiden Dexia in ieder geval kopieën dient te verstrekken aan [A.].

4.3.5. In de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank - kort gezegd - overwogen dat Dexia ter voldoening aan het verzoek ex artikel 35 Wbp antwoord moet geven op de vraag of zij persoonsgegevens van [A.] verwerkt, en zo ja, hem daarvan een overzicht moet verstrekken dat niet meer hoeft in te houden dan een opsomming van de verwerkte persoonsgegevens (hetgeen volgens de rechtbank wil zeggen: de directe identificatiegegevens, de NAW-gegevens etc.) en de aard van eventuele bescheiden of bestanden die daaraan op de een of andere wijze zijn gekoppeld, zonder dat de inhoud van die bescheiden wordt weergegeven. Na ontvangst van dit overzicht kan [A.] Dexia desgewenst verzoeken om nadere informatie of inzage in/afschrift van één of meer bescheiden. [A.] moet dan tot op zekere hoogte aangeven welk belang hij heeft bij inzage of bij het verstrekken van een kopie van een bepaald stuk. Vervolgens dient Dexia een afweging te maken of zij aan het nadere verzoek van [A.] kan voldoen, aldus nog steeds de rechtbank.

Het overzicht dat Dexia bij brief van 22 december 2003 aan [A.] heeft verstrekt bevat slechts ten dele persoonsgegevens, en voor het overige gegevens die in zeer algemene termen zijn omschreven. Volgens de rechtbank is het overzicht te weinig concreet om [A.] in staat te stellen zijn verzoek nader te specificeren. Mede gelet daarop heeft de rechtbank Dexia, op straffe van een dwangsom van E. 250,-- per dag, bevolen om aan [A.] een overzicht van zijn persoonsgegevens te verstrekken, zulks op de voet van artikel 35 Wbp en met inachtneming van hetgeen de rechtbank overigens in haar beschikking heeft overwogen.

4.4. Op grond van artikel 261 Rv is op een verzoekschriftprocedure als de onderhavige zowel in eerste aanleg als in hoger beroep titel 3 van Boek 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing, zij het dat ingevolge artikel 46 lid 4 Wbp een uitzondering geldt voor de verplichting tot procureurstelling ex artikel 278 lid 3 Rv (vgl. HR 22 november 2002, NJ 2003, 229). Het hof merkt op dat genoemde titel voorts in hoger beroep niet geldt voor zover zulks voortvloeit uit artikel 362 Rv.

Verder constateert het hof dat ingevolge artikel 46 lid 5 Wbp de derde afdeling van titel 5 van Boek 2 Rv zowel in eerste aanleg als in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is.

4.5.1. Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [A.] ontvankelijk is in zijn verzoek. In dit verband heeft Dexia aangevoerd dat zij reeds bij brief van 22 december 2003 heeft geantwoord op het verzoek van [A.] ex artikel 35 Wbp. Op grond van artikel 46 lid 2 Wbp en 47 lid 1 Wbp had [A.] uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van dit antwoord op 2 januari 2004 een verzoekschrift bij de rechtbank moeten indienen dan wel het CBP om bemiddeling moeten verzoeken, in welk laatste geval de beroepstermijn zou worden verlengd. [A.] heeft het CBP echter pas na afloop van deze termijn om bemiddeling verzocht, en wel op 24 februari 2004, zodat de rechtbank hem niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn verzoek.

4.5.2. De grief faalt, omdat Dexia daarmee miskent dat haar brief van 22 december 2003 uitsluitend een toewijzende beslissing bevat waartegen uit haar aard geen beroep openstaat, temeer nu in die brief geen (voldoende kenbare) afwijzing besloten ligt. Eerst bij brief van 19 februari 2004 heeft Dexia afwijzend beslist op het verzoek van [A.], zodat pas na de ontvangst van deze brief door [A.] op 20 februari 2004 de beroepstermijn van zes weken is gaan lopen. Door zich op 24 februari 2004 tot het CBP te wenden, heeft [A.] het CBP dus tijdig om bemiddeling verzocht. Nu [A.] voorts overeenkomstig artikel 47 lid 1 Wbp binnen zes weken na ontvangst van het bericht van het CBP van 3 november 2004 dat de behandeling van zijn zaak was geëindigd alsnog een verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend, heeft de rechtbank hem daarin terecht ontvangen.

4.5.3. Voorts is het hof van oordeel dat de brief van [A.] van 22 januari 2004 (zie r.o. 4.3.1 sub e) geen nieuw verzoek in de zin van artikel 35 Wbp is, maar een aansporing aan Dexia om alsnog volledig gehoor te geven aan zijn verzoek van 3 december 2003. Derhalve faalt het verweer van Dexia dat [A.] niet met redelijke tussenpozen verzoeken ex artikel 35 Wbp zou hebben gedaan.

4.6.1. Met grief 3 betoogt Dexia dat [A.] misbruik maakt van zijn bevoegdheid ex artikel 35 Wbp door deze bevoegdheid te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, namelijk om zijn processuele positie te verbeteren ten nadele van Dexia. Volgens Dexia mag zij daarom weigeren te voldoen aan het verzoek van [A.]. Hieromtrent overweegt het hof als volgt.

4.6.2. Naar het oordeel van het hof kan een betrokkene zijn bevoegdheid uit artikel 35 Wbp misbruiken waardoor deze bevoegdheid niet kan worden ingeroepen (artikel 3:15 BW jo. 3:13 BW). Of sprake is van misbruik van recht, zal aan de hand van de concrete omstandigheden moeten worden beoordeeld. Daarbij geldt dat het aan Dexia is om voldoende feiten en omstandigheden te stellen, en zonodig aan te tonen, waaruit kan volgen dat sprake is van misbruik van recht. Hetgeen Dexia stelt is ontoereikend om misbruik van recht aan te nemen.

4.6.3. Het hof neemt hierbij in overweging dat het doel van artikel 35 Wbp is om de betrokkene (in casu: [A.]) in de gelegenheid te stellen om na te gaan of en zo ja welke hem betreffende persoonsgegevens door de verantwoordelijke (in casu: Dexia) worden verwerkt, en of de weergave van zijn persoonsgegevens in de verwerking van Dexia juist is, voor het doel of de doeleinden van de verwerking volledig en ter zake dienend is en of Dexia zijn persoonsgegevens in overeenstemming met wettelijke voorschriften verwerkt. Dienaangaande heeft [A.] gemotiveerd gesteld dat hij wil nagaan of Dexia zijn persoonsgegevens correct heeft verwerkt, en hij heeft ter zake zelfs een procedure tegen Dexia aanhangig gemaakt met het risico van een proceskostenveroordeling. Het hof beschouwt het verzoek van [A.] dan ook als een serieus verzoek dat in overeenstemming is met het doel van artikel 35 Wbp. De enkele omstandigheid dat [A.] met de eenmaal verkregen gegevens vervolgens tevens een ander doel zou kunnen dienen, bijvoorbeeld door deze te gebruiken in een eventuele civiele procedure tegen Dexia, is daarbij naar 's hofs oordeel ontoereikend om misbruik van recht aan te nemen. Dit kan anders zijn indien dat andere doel onrechtmatig is, maar dat heeft Dexia niet gesteld. Dexia stelt wel dat zij processuele schade zal lijden indien zij het verzoek van [A.] zou inwilligen, maar, zoal sprake zou kunnen zijn van schade, is dat rechtmatige schade. Ook het enkele feit dat sprake is van een conflictsituatie tussen partijen staat er niet aan in de weg dat [A.] gebruik maakt van zijn rechten uit de Wbp, en levert op zichzelf genomen geen misbruik van recht op. Tenslotte is het hof van oordeel dat het verzoek van [A.] ex artikel 35 Wbp geen doorkruising oplevert van artikel 843a Rv. Beide procedures kunnen naast elkaar lopen in die zin dat (de mogelijkheid van) toepassing van de procedure van artikel 843a Rv niet aan toepassing van die van artikel 35 Wbp in de weg kan staan, noch de toepassing van laatstgenoemde procedure op enigerlei wijze kan belemmeren of inperken. Daarbij is niet van belang dat voor een verzoek ex artikel 35 Wbp niet dezelfde eisen gelden als voor een vordering ex artikel 843a Rv en dat Dexia niet op gelijke voet gegevens kan opvragen bij [A.], omdat dit nu eenmaal een gevolg is van de wettelijke regeling zoals neergelegd in de Wbp, en van de daaraan ten grondslag liggende Richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995, waarbij alleen aan de betrokkene een onvoorwaardelijk recht op kennisneming van de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens is verleend.

4.6.4. Op grond van het bovenstaande faalt grief 3. Tevens faalt grief 6 voor zover deze grief betrekking heeft op de door Dexia gestelde doorkruising van artikel 843a Rv.

4.7.1. Vervolgens komt de in de grief 4 gestelde vraag aan de orde of [A.] voldoende belang heeft bij zijn verzoek ex artikel 35 Wbp. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend, aangezien het belang van een betrokkene bij een zodanig verzoek wordt voorondersteld door de Europese en Nederlandse wetgever. Genoemde Europese Richtlijn en de Wbp geven aan een ieder het recht om zich vrijelijk tot de verantwoordelijke te wenden zonder dat de betrokkene zijn verzoek tot kennisneming van de verwerking van zijn persoonsgegevens behoeft te motiveren, terwijl niet gezegd kan worden dat [A.] op dit belang geen beroep zou kunnen doen. Bovendien volgt ook uit het voorgaande dat [A.] een rechtens te respecteren belang heeft bij zijn verzoek, omdat hij aldus wil nagaan of Dexia zijn persoonsgegevens correct heeft verwerkt.

4.7.2. Aan het vorenoverwogene kan niet afdoen dat [A.] van Dexia al twee overzichten van zijn persoonsgegevens heeft ontvangen (d.d. 22 december 2003 en 11 mei 2005). Evenmin doet afbreuk aan het belang van [A.] dat hij reeds bekend is met de inhoud van de overeenkomst en van de tussen partijen gevoerde correspondentie en telefoongesprekken. De ratio van artikel 35 Wbp is immers dat [A.] moet kunnen controleren of de weergave van zijn persoonsgegevens in de verwerking van Dexia juist, volledig, relevant en rechtmatig is, zodat [A.] in staat is om zonodig zijn correctierecht ingevolge artikel 36 Wbp uit te oefenen.

4.7.3. Het hof is voorts van oordeel dat in artikel 35 Wbp het recht op kopieën en afschriften van persoonsgegevens besloten ligt alsmede het recht op transcripties van opgenomen telefoongesprekken, behoudens door Dexia te stellen bijzondere omstandigheden. Zulks sluit aan bij de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen, alsmede bij het op de Wbp gebaseerde Besluit kostenvergoeding rechten betrokkene Wbp (Stb. 2001, 305), welk besluit uitgaat van het verstrekken van kopieën en afschriften aan de betrokkene in het kader van de honorering van een verzoek ex artikel 35 Wbp.

Het feit dat Dexia kosten moet maken om aan [A.] kopieën en transcripties te kunnen verstrekken, en het feit dat er enige tijd gemoeid is met het traceren van de telefoongesprekken met [A.], leveren naar 's hofs oordeel geen bijzondere omstandigheden op als hier bedoeld, met name niet nu genoemd besluit erin voorziet dat Dexia de daaraan verbonden (forfaitaire) kosten in rekening kan brengen bij [A.].

Dit een en ander geldt naar 's hofs oordeel temeer nu het heden ten dage in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is om een betrokkene desgewenst (tegen betaling) inzage in zijn persoonsgegevens te verschaffen door middel van kopieën en transcripties, terwijl niet gebleken is dat Dexia een rechtens te respecteren belang heeft om deze stukken niet te verstrekken aan [A.].

4.7.4. Nu als uitgangspunt heeft te gelden dat in artikel 35 Wbp het recht op

kopieën en transcripties besloten ligt, wordt het belang van [A.] ook hierbij voorondersteld.

4.7.5. Het hof is van oordeel dat [A.] er juist belang bij heeft dat Dexia aan hem kopieën en transcripties verstrekt, omdat hij daarmee de rechtmatigheid van de verwerking van zijn persoonsgegevens door Dexia kan controleren. Verder moet [A.] in staat zijn om Dexia om correctie of verwijdering van zijn persoonsgegevens te verzoeken, en om in een eventuele procedure hierover ex artikel 46 lid 1 Wbp jo. 36 Wbp aan de hand van de betreffende kopieën en transcripties te bewijzen dat sprake is van een onjuiste, onvolledige, niet relevante of onrechtmatige verwerking van zijn persoonsgegevens. Ook gelet op deze bewijsfunctie heeft [A.] belang bij kopieën en transcripties.

4.7.6. Wat betreft de transcripties van opgenomen telefoongesprekken neemt het hof nog in ogenschouw dat de advocaat van Dexia tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd aan het hof heeft medegedeeld dat Dexia de bandenopnamen van de telefoongesprekken bewaart met het oog op haar procespositie in eventuele civiele procedures tegen haar cliënten. Zodanig belang is dan wederzijds. Deze bewijsfunctie staat er niet aan in de weg dat [A.] er belang bij heeft dat Dexia aan hem transcripties verstrekt met het in de artikelen 35 en 36 Wbp voorziene doel. In dit verband merkt het hof - ten overvloede - nog op dat gezien het feit dat partijen wellicht nog met elkaar verwikkeld zullen raken in een civiele procedure, het beginsel van equality of arms meebrengt dat het Dexia niet is toegestaan om de opgenomen telefoongesprekken met [A.] te verwijderen, zulks in afwijking van de bindende adviezen van de Geschillencommissie Bankzaken in een aantal andere zaken waarbij Dexia is bevolen om bepaalde telefoongesprekken te wissen (zie verweerschrift [A.], prod. 17 en 18 en pleitnota [A.] in eerste aanleg, prod. 2).

4.7.7. Overigens verwerpt het hof bij het voorgaande het verweer van Dexia dat zij niet inziet hoe [A.] een bandopname van een telefoongesprek op de voet van artikel 36 Wbp zou kunnen laten verbeteren of aanvullen zonder dat de inhoud van het telefoongesprek geweld wordt aangedaan. Volgens Dexia zou zij daarom kunnen volstaan met de mededeling aan [A.] dat zij de met hem gevoerde telefoongesprekken heeft opgenomen. Dexia gaat er hiermee echter aan voorbij dat zo'n mededeling geen enkel inzicht geeft in wat er tijdens die telefoongesprekken is besproken en dat [A.] recht heeft om te weten (en te controleren) wat Dexia van hem bewaart, welk recht tekort wordt gedaan indien de inhoud van die gesprekken niet behoeft te worden kenbaar gemaakt. In dit controlerecht ligt bovendien voldoende belang voor [A.] om een transcriptie te verlangen.

4.7.8. Gelet op al het bovenstaande faalt grief 4 eveneens.

4.8.1. Met grief 5 klaagt Dexia erover dat de rechtbank het verweer van Dexia heeft verworpen dat zij op grond van artikel 43 sub e Wbp geen gevolg hoeft te geven aan het verzoek van [A.], omdat zulks noodzakelijk is in het belang van de bescherming van haar rechten en vrijheden. Dexia voert daartoe aan dat zij zich geconfronteerd ziet met een groot aantal verzoeken ex artikel 35 Wbp, en dat de honorering van al die verzoeken hoge administratieve lasten meebrengt en de bedrijfsvoering van Dexia frustreert. In dit kader wijst Dexia erop dat zij naar aanleiding van een oproep van TROS Radar van 13 september 2004 al meer dan 3900 verzoeken ex artikel 35 Wbp heeft ontvangen, en voorts dat de vereniging Payback haar leden blijkens een nieuwsbrief van 15 december 2003 heeft opgeroepen om bij Dexia een verzoek ex artikel 35 Wbp in te dienen. Deze oproepen lijken volgens Dexia slechts ten doel te hebben om haar te schaden.

4.8.2. Deze stellingen van Dexia snijden echter geen hout, omdat deze er aan voorbij zien dat het verzoek van [A.] moet worden beoordeeld als een individueel verzoek. In het onderhavige geval kan Dexia [A.] in elk geval niet tegenwerpen dat zij naar aanleiding van de oproepen van TROS Radar en de vereniging Payback vele verzoeken heeft ontvangen, aangezien [A.] zijn verzoek ruimschoots vóór de oproep van TROS Radar heeft gedaan en als onbetwist vaststaat dat [A.] geen lid is van de vereniging Payback, terwijl voorts gesteld noch gebleken is dat zijn verzoek het gevolg is van de oproep van deze vereniging.

4.8.3. Waar het om gaat is of door inwilliging van het enkele verzoek van [A.] de administratieve lasten zodanig disproportioneel zijn dat Dexia in één van haar rechten en vrijheden wordt aangetast of dreigt te worden aangetast. Daarbij geldt dat Dexia per persoonsgegeven en per document aannemelijk zal moeten maken dat dit het geval is, aangezien artikel 43 Wbp slechts de mogelijkheid biedt om artikel 35 Wbp buiten toepassing te laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de in artikel 43 Wbp genoemde gronden.

Dexia heeft echter gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de honorering van (onderdelen van) het verzoek van [A.] tot zodanige disproportionele administratieve lasten leidt, temeer daar Dexia in eerste aanleg in alinea nr. 28 van haar verweerschrift zelf heeft gesteld dat er op zichzelf geen enkel beletstel is om aan het verzoek van [A.] te voldoen. Het beroep van Dexia op artikel 43 sub e Wbp gaat daarom niet op, zodat grief 5 faalt.

4.9.1. Nu het beroep van Dexia op misbruik van recht en artikel 43 sub e Wbp niet opgaat en [A.] voldoende belang heeft bij zijn verzoek ex artikel 35 Wbp, dient Dexia aan [A.] een volledig overzicht in begrijpelijke vorm te verstrekken van de hem betreffende persoonsgegevens die Dexia heeft verwerkt, met een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens. Het hof merkt daarbij op dat (zoals ook de rechtbank terecht en onbestreden heeft overwogen) niet relevant is of op Dexia al dan niet een verplichting rustte om bepaalde persoonsgegevens te verwerken; indien Dexia persoonsgegevens van [A.] verwerkt, dan moet zij daarvan melding maken in het overzicht.

4.9.2. De rechtbank heeft aan het voorgaande nog toegevoegd dat in dit overzicht ook melding moet worden gemaakt van de aard van eventuele bescheiden of bestanden die op de een of andere wijze zijn gekoppeld aan de persoonsgegevens van [A.]. Grief 6 is (mede) hiertegen gericht, omdat deze eis volgens Dexia niet wordt gesteld in artikel 35 lid 2 Wbp.

Grief 6 faalt ook op dit punt, omdat het hof begrijpt dat de rechtbank hiermee

- terecht - het volgende op het oog heeft gehad. Uit de eis dat het overzicht volledig en begrijpelijk moet zijn volgt dat het overzicht voldoende concreet moet zijn om de betrokkene in staat te stellen om zijn recht tot correctie en verwijdering te effectueren, ook bij de ontvangers van de gegevens. Bijgevolg kan in het algemeen niet worden volstaan met een samenvatting van de persoonsgegevens, omdat dan een belangrijk deel van de informatiewaarde verloren kan gaan. De precieze context waarin de persoonsgegevens worden verwerkt kan cruciaal zijn en het kan de betrokkene juist gaan om de details van de gegevens die over hem worden verwerkt. Gelet daarop is het hof (met de rechtbank) van oordeel dat, om het overzicht begrijpelijk te doen zijn en om effectief gebruik te kunnen maken van het recht tot correctie en verwijdering, Dexia moet aangeven welke persoonsgegevens zijn opgenomen in het papieren dossier van [A.], en welke in een eventueel elektronisch dossier. Mochten er persoonsgegevens op andere wijze zijn opgeslagen (bijv. op een geluidsband of microfilm) dan dient Dexia ook daarvan melding te maken.

4.10.1. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord die Dexia met grief 2 aan de orde heeft gesteld, namelijk of de door haar aan [A.] verstrekte overzichten van 22 december 2003 en 11 mei 2005 kunnen worden aangemerkt als volledige overzichten in begrijpelijke vorm in de zin van artikel 35 lid 2 Wbp. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is, en wel om de volgende redenen.

4.10.2. Ondanks herhaalde verzoeken daartoe van [A.] heeft Dexia nagelaten om hem kopieën te geven van documenten waarin zijn persoonsgegevens zijn opgenomen, terwijl het recht op kennisneming blijkens het voorgaande ook hierop ziet. Slechts wat betreft de door [A.] verzochte kopie van de overeenkomst geldt dat Dexia deze niet alsnog hoeft te verstrekken aan [A.], omdat hij daarbij geen belang heeft. Zoals [A.] het hof desgevraagd heeft medegedeeld tijdens de mondelinge behandeling, beschikt hij reeds over een kopie van de overeenkomst die hij destijds heeft ondertekend en vervolgens heeft teruggestuurd naar Dexia (zie bijlage 0 bij zijn pleitnota uit eerste aanleg en bijlage 13 bij zijn verweerschrift in hoger beroep). Met betrekking tot deze kopie bestaat geen inzagerecht meer.

4.10.3. Dexia heeft nagelaten om aan [A.] transcripties van opgenomen telefoongesprekken te verstrekken, terwijl hij, zoals overwogen, ook hier recht op heeft. Daarbij verwerpt het hof het verweer van Dexia dat de bandopnamen van de telefoongesprekken geen bestand in de zin van artikel 1 sub c Wbp vormen en ook niet bestemd zijn om te worden opgenomen in een bestand, zodat deze bandopnamen op grond van artikel 2 lid 1 Wbp buiten het bereik van de Wbp zouden vallen. Dexia stelt wel dat deze banden niet gestructureerd en niet gemakkelijk toegankelijk zouden zijn, maar daar staat tegenover dat zij de banden desondanks bewaart met het oog op haar procespositie en deze dus als bewijs kan gebruiken tegen haar cliënten. Het hof gaat er daarom met de rechtbank van uit dat de banden een ontsluiting hebben waardoor deze volgens bepaalde criteria toegankelijk zijn. Bovendien constateert het hof dat de banden waarop de telefoongesprekken met [A.] voorkomen in ieder geval reeds zijn ontsloten door Dexia, aangezien Dexia op het overzicht van 11 mei 2005 de data en exacte tijdstippen heeft vermeld van de telefoongesprekken die zij met [A.] heeft gevoerd. Zo de opnamen indertijd geen bestand zijn geweest, dan zijn het dat geworden door deze ontsluiting. De hierop betrekking hebbende grief 8 faalt derhalve.

4.10.4. Voorts is het hof van oordeel dat de door Dexia aan [A.] verstrekte overzichten te algemeen verwoord zijn, nu Dexia daarop slechts de mogelijke doeleinden van de gegevenswerking, (categorieën van) gegevensontvangers en herkomst van de gegevens heeft vermeld, terwijl zij concreet had moeten aangeven van welke doelen, (categorieën van) gegevensontvangers en bronnen van gegevens sprake is in het geval van [A.].

Hierbij wordt aangetekend dat het hof het standpunt van Dexia deelt dat uit artikel 35 lid 2 Wbp volgt dat Dexia met betrekking tot de ontvangers van persoonsgegevens mag volstaan met het noemen van de categorieën van gegevensontvangers. Anders dan [A.] heeft betoogd, hoeft Dexia daarbij niet te vermelden welke persoonsgegevens zij aan die ontvangers heeft verstrekt. Voorts is juist de opvatting van Dexia dat zij aan [A.] slechts de beschikbare informatie over de herkomst van zijn persoonsgegevens hoeft te geven.

4.10.5. In de overzichten heeft Dexia onder 'overige gegevens' kennelijk (ook) een omschrijving willen geven van de 'categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft.' Naar 's hofs oordeel is de omschrijving 'gegevens met betrekking tot lopende en/of verrichte transacties en additionele gegevens verkregen door rechtstreeks contact' te algemeen en derhalve onvolledig althans onbegrijpelijk. In tegenstelling tot hetgeen Dexia heeft betoogd in alinea nr. 49 van haar appelschrift, is naar het oordeel van het hof niet zonder meer duidelijk dat deze omschrijving betrekking heeft op 'de aan- en verkooptransacties van de onderliggende aandelen van de effectenlease-overeenkomst' en op 'gegevens die bijvoorbeeld zijn verkregen in een telefoongesprek met [A.].' Nu Dexia op dit punt evenwel nadere uitleg heeft gegeven in haar appelschrift, en [A.] er vervolgens niet over heeft geklaagd dat de Dexia de categorieën van gegevens niet concreet genoeg heeft omschreven, gaat het hof ervan uit dat Dexia ter zake aan haar informatieplicht heeft voldaan.

4.10.6. Verder constateert het hof dat Dexia heeft nagelaten om aan [A.] mede te delen welke persoonsgegevens zich bevinden in zijn papieren respectievelijk elektronisch dossier, en welke persoonsgegevens eventueel (tevens) op andere gegevensdragers zijn opgeslagen door Dexia (zie r.o. 4.9.2).

4.10.7. Teneinde ook overigens te kunnen beoordelen in hoeverre Dexia voldoet aan haar informatieplicht uit artikel 35 Wbp, zal het hof Dexia op grond van artikel 46 lid 6 Wbp verzoeken om aan het hof de navolgende schriftelijke inlichtingen te geven en onder Dexia berustende stukken te sturen.

4.10.8. Gelet op de vragen die [A.] in zijn verweerschrift heeft gesteld, wil het hof schriftelijk de volgende informatie van Dexia ontvangen:

1) Zijn er nog andere stukken dan de lease-overeenkomst van december 2000 aanwezig in het dossier van [A.] waarin zijn persoonsgegevens zijn opgenomen? Zo ja, wilt u daarvan kopieën overleggen?

2) Op welke plaatsen in de administratie van Dexia komen de NAW-gegevens van [A.] en/of zijn contractnummer voor?

3) Beschikt u over een aanvraagformulier van [A.]? Indien dat het geval is, dient u daarvan een kopie te verstrekken aan het hof.

4) Heeft Dexia destijds een cliëntenprofiel van [A.] gemaakt en/of een inventarisatie van zijn kredietwaardigheid? In het bevestigende geval dient Dexia afschriften te verstrekken van dit profiel en/of deze inventarisatie.

5) Zijn er aankopen van en/of pandrechten op aandelen die op de een of andere wijze zijn gekoppeld aan de naam van [A.]? Zo ja, wilt u daarvan afschriften overleggen?

6) Zijn er dividenduitkeringen die op de een of andere wijze zijn gekoppeld aan de naam van [A.]? Zo ja, wilt u daarvan afschriften overleggen?

7) Beschikt Dexia over (bijkomende) informatie over de herkomst van de persoonsgegevens van [A.]? Zo ja, wilt u deze informatie verstrekken aan het hof?

8) Aan welke ontvangers of categorieën van ontvangers heeft Dexia persoonsgegevens van [A.] daadwerkelijk verstrekt?

9) Voor welk concreet doel of welke concrete doeleinden heeft Dexia de persoonsgegevens van [A.] verwerkt?

10) Heeft er destijds een zogenaamde BKR-toetsing plaatsgevonden en zo ja, zit daarvan nog een aantekening zit in het dossier van [A.]? Indien dat laatste het geval is, dan dient Dexia tevens een afschrift van deze aantekening in te zenden.

11) Zijn er overigens nog gegevens die op de een of andere wijze zijn gekoppeld aan de naam van [A.], en zo ja, welke gegevens zijn dat?

4.10.9. Verder wil het hof in verband met hetgeen tijdens de mondelinge behandeling nog aan de orde is gekomen, de volgende informatie van Dexia ontvangen:

12) Staan er in het dossier van [A.] gegevens waaruit blijkt hoe Dexia destijds de naam van [A.] en zijn - geheime - telefoonnummer is gekomen? Zo ja, wilt u deze gegevens dan aan het hof verstrekken? In het bijzonder dient Dexia de vraag te beantwoorden of zij het telefoonnummer van [A.], of andere hem betreffende persoonsgegevens, heeft verkregen van FiscAlert.

13) Heeft Dexia in het dossier van [A.] geregistreerd dat, en zo ja welke brochure zij destijds naar [A.] heeft gestuurd? Zo ja, om welke brochure gaat het hier?

14) Is het contract van [A.] gescand door Dexia?

15) Heeft Dexia persoonsgegevens van [A.] doorgegeven aan creditcardorganisaties, en zo ja waarom?

16) Heeft Dexia telefoonnotities gemaakt van de telefoongesprekken die zij heeft gevoerd met [A.]? In het bevestigende geval dient Dexia kopieën van deze notities over te leggen.

17) Kunt u uiteenzetten in hoeverre Dexia aandelen heeft geregistreerd op het contractnummer van [A.]?

18) Wilt u bij de beantwoording van alle voorgaande vragen steeds specificeren of de betreffende persoonsgegevens van [A.] zich bevinden in zijn papieren en/of elektronisch dossier, of dat deze gegevens (tevens) op andere wijze zijn opgeslagen door Dexia.

Volledigheidshalve merkt het hof op dat bovenstaande vragen ook zien op het geval dat de betreffende gegevens zijn verwerkt door de rechtsvoorganger(s) van Dexia, maar zich thans bevinden in het onder Dexia berustende dossier van [A.].

4.10.10. Het hof zal Dexia overigens niet verzoeken om in dit geding transcripties van de opgenomen telefoongesprekken over te leggen, zulks gelet op de daarmee gemoeide kosten. Indien [A.] deze transcripties nog steeds (tegen betaling) wil ontvangen, dan dient hij zich daartoe rechtstreeks tot Dexia te wenden.

Evenmin zal het hof Dexia verzoeken om kopieën over te leggen van interne notities die de persoonlijke gedachten van medewerkers van Dexia bevatten en die uitsluitend zijn bedoeld voor intern overleg en beraad, aangezien [A.] daarop geen recht heeft (vgl. HR 24 januari 2003, NJ 2003, 491 en artikel 2 lid 2 sub a Wbp). Dat wordt anders als deze notities in een bestand worden opgenomen. Het hof merkt op dat onder bovenbedoelde interne notities niet kunnen worden begrepen notities van persoonsgegevens die Dexia bij derden heeft opgevraagd zoals bij het Bureau Krediet Registratie (BKR), of notities van persoonsgegevens die Dexia heeft opgevraagd bij [A.] zelf, bijvoorbeeld in verband met het opstellen van zijn cliëntenprofiel. Laatstbedoelde notities vallen dus wél onder het recht op kennisneming ingevolge artikel 35 Wbp.

4.11.1. Tenslotte overweegt het hof ten aanzien van grief 7 nog als volgt. Deze grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat zij geen aanleiding ziet om haar beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, daarbij in aanmerking nemende dat zij het verzoek van [A.] slechts gedeeltelijk zal toewijzen.

4.11.2. Bij de beoordeling van deze grief staat voorop dat, nu titel 3 van Boek 1 Rv van toepassing is op de onderhavige zaak, artikel 288 Rv geldt waarin bepaald is dat de rechter zijn eindbeschikking uitvoerbaar bij voorraad kán verklaren.

Aangezien Dexia op dit punt gemotiveerd verweer had gevoerd, vergde de beslissing van de rechtbank op het verzoek van [A.] om haar beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, een afweging van de belangen van partijen in het licht van de omstandigheden van het geval. Gelet daarop heeft de rechtbank een onjuiste maatstaf gehanteerd, althans heeft zij haar beslissing onvoldoende gemotiveerd, nu daaruit niet blijkt dat zij de belangen van Dexia heeft meegewogen.

5. De uitspraak

Het hof:

verzoekt Dexia om uiterlijk op 13 februari 2006 aan het hof de hiervoor onder 4.10.8 en 4.10.9 genoemde schriftelijke inlichtingen te geven c.q. de in die overwegingen genoemde, onder Dexia berustende, stukken in te zenden;

verzoekt Dexia om bedoelde schriftelijke inlichtingen en kopieën van stukken in afschrift naar [A.] te sturen, tegelijk met de verzending van deze gegevens naar het hof;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Den Hartog Jager, Pouw en Van den Bergh en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 16 januari 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.